Leesfragment: De betonnen droom. De biografie van de Bijlmer en zijn eigenzinnige bouwmeester

03 december 2016 , door Daan Dekker
|

Op 14 december 2016 gaat Daan Dekker bij Spui25 met Kees Rijnboutt in gesprek over zijn nieuwe boek De betonnen droom. Lees bij ons alvast de proloog.

In De betonnen droom gaat auteur Daan Dekker op zoek naar het verhaal van Siegfried Nassuth, de mysterieuze en eigenzinnige bouwmeester van de Bijlmer. Nassuth kent een vrije en gelukkige jeugd in Nederlands-Indië, tot de Japanners in 1942 binnenvallen. Zijn hele verdere leven zal hij blijven verlangen naar het gevoel van vrijheid dat hij in zijn jeugd kent. Op negentienjarige leeftijd wordt hij tewerkgesteld aan de Birmaspoorlijn. Na de oorlog begint Siegfried, vervuld van mooie tropenherinneringen maar ook getraumatiseerd door oorlogservaringen, in Delft aan de studie bouwkunde. De studie brengt hem uiteindelijk naar Amsterdam waar hij bouwmeester wordt van het grootste project uit zijn tijd, de Bijlmer. Ten zuidoosten van de hoofdstad wil hij zijn droom realiseren. Hij ontwerpt een futuristische wijk waar de ultieme vrijheid beleefd zal worden en waarin tegelijkertijd het collectief heilig zal zijn. Het loopt anders. Een ontwerp vol grote idealen wordt al snel ingehaald door de weerbarstige realiteit.

De betonnen droom is het fascinerende en tragische verhaal van een man en zijn utopie.

 

Proloog

Iets na middernacht stopte het hart van Siegfried Nassuth met kloppen. Tine had hem nog een paar keer horen zuchten, daarna trad de stilte in. Na dagen wachten had de dood haar man omarmd. Annette, die in de logeerkamer lag te slapen, werd gewekt. Bij Loekie en Harmen ging de telefoon. Later die nacht stonden Tine en haar drie kinderen aan het bed met daarin hun overleden echtgenoot en vader. Loekie en Harmen pakten het joggingpak dat Siegfried graag droeg en kleedden hem aan.

Het slechte nieuws kwam een paar maanden eerder, op een witte januaridag in 2005. Harmen reed met Siegfried en Tine naar het Slotervaartziekenhuis. Als verpleegkundige had hij kennis van zaken.
De artsen hadden Siegfried een maand eerder nauwgezet onderzocht. Via röntgenfoto’s, een gastroscopie en een biopsie probeerden ze de maagklachten waar hij mee kampte te verklaren. Harmen wist niet wat voor diagnose hij moest verwachten. Hij zag dat zijn vader steeds moeilijker liep, dat hij geregeld een opgezwollen buik had. Toch kon hij moeilijk inschatten hoe groot de fysieke malheur werkelijk was. Praten over zijn klachten deed Siegfried nauwelijks. Dat had hij nooit gedaan. Ook niet toen hij een paar jaar eerder werd geveld door een geperforeerde blindedarm. De pijn moet ondraaglijk zijn geweest, toch hoorde je hem niet. Pas toen Harmen hem lijkbleek en in shock op bed aantrof, wist hij dat het menens was. Hij belde direct de huisarts. Nog diezelfde dag werd zijn vader geopereerd.
Siegfried was er de man niet naar om te klagen. Zeker niet over zijn gezondheid. Een korte blik of diepe zucht, daarmee moest zijn omgeving het vaak doen.
Misschien had het met zijn tijd aan de Birmaspoorlijn te maken. Bijna drie jaar werkte Siegfried als krijgsgevangene in een vochtig en bloedheet oerwoud. Hij verrichtte er loodzware arbeid, soms vierentwintig uur achter elkaar, zonder fatsoenlijk eten. Kampgenoten stierven aan ziektes als beriberi, malaria en dysenterie. Als je zo’n hel overleeft, klaag je niet snel meer over een beetje pijn.
Dochter Loekie had soms het idee dat Siegfried zich immuun waande voor de dood. ‘Hij was ervan overtuigd dat hij heel erg oud zou worden. Hij zou Tine overleven.’
Als zijn vrouw zou overlijden, dan wist Siegfried al hoe hij afscheid van haar ging nemen. Hij zou een rieten kist vlechten en die op een kar achter zijn fiets hangen. Zo zou hij het lichaam van Tine naar het crematorium rijden. Het was zijn eerbetoon aan de vrouw van zijn leven. In een eerder stadium had hij al gedetailleerde schetsen van de fiets, kar en kist gemaakt. Dat Tine hem ruim twee jaar overleefde, zou hij nooit weten.
In de steriele spreekkamer van het Slotervaartziekenhuis werd alle hoop op een milde diagnose direct de grond in geboord. Een agressieve tumor in het grensgebied tussen maag en slokdarm, luidde het oordeel van de arts. Even bleef het stil, waarna Tine diep zuchtte en haar hand op de schouder van haar man legde. Siegfried zocht naar woorden, maar vond ze nauwelijks. ‘Daar schrik ik enorm van,’ was het enige wat hij uit kon brengen.

Als Harmen aan die januaridag in 2005 terugdenkt, schiet hem nog één herinnering te binnen. Het moet aan het einde van het gesprek met de arts zijn geweest. Even daarvoor was de mogelijkheid van een operatie besproken, een optie die Siegfried resoluut afwees. Het zou een complexe ingreep zijn, die hem vooruit kon helpen, maar net zo goed verder terug kon werpen. Het leven rekken moest geen doel op zich zijn, vond hij. Waardig eindigen was belangrijker. Ook chemotherapie wees Siegfried daarom van de hand.
‘Kan het zijn dat ik de naam Nassuth ergens van ken?’ vroeg de arts plotseling.
Omdat zijn ouders zwegen, vertelde Harmen dat zijn vader de Bijlmer had ontworpen. Hij wist dat Siegfried niet graag over zijn levenswerk sprak. Al helemaal niet in een behandelkamer tegen de man die hem even eerder had verteld dat hij waarschijnlijk snel zou overlijden. Siegfried had jarenlang met ziel en zaligheid aan zijn Bijlmerontwerp gewerkt. Over elk detail was door hem en de leden van zijn Bijlmermeerteam nagedacht. De plaatsing van de enorme honingraatflats ten opzichte van de zon en het groen, de collectieve ruimtes waar de bewoners samen konden komen, de hoven tussen het beton waar de ultieme vrijheid kon worden beleefd. In de Bijlmer zou de mens gaan groeien, daar was Siegfried van overtuigd. Dat het allemaal anders liep en er met de beschuldigende vinger naar het ontwerp werd gewezen, had hem pijn gedaan.
De arts toonde zich verrast door Harmens antwoord en richtte zich met een vraag tot Siegfried. Het ging over stedenbouw of architectuur, Harmen weet het niet precies meer. Wat hij zich wel herinnert: zijn vader reageerde niet. Siegfried staarde voor zich uit, hij was diep in gedachten verzonken.

Dat Siegfried na de vakantie uit het leven zou stappen, wisten zijn kinderen niet, toch voelden ze aan alles dat de trip naar Zuid-Frankrijk zijn laatste reis zou worden.
Het was maart 2005. Siegfrieds gezondheid was tanende. Steeds vaker hoorde zijn omgeving hem diepe zuchten slaken.
‘Gaat het, Sieg?’ vroeg Loekie soms.
Het antwoord was een wedervraag met een veelzeggende blik: ‘Met jou?’
Siegfried wilde graag nog één keer naar Saint-Izaire, een gehucht aan de Tarn. Hij was er met Tine vaker geweest. Hun vrienden Wilfried en Anne runden er een bed & breakfast. Siegfried had nog geholpen bij de verbouwing van de oude schapenboerderij tot vakantiehuis. Hij hield van de omgeving, waar alleen langsrijdende tractoren de rust verstoorden. Hij maakte er graag lange wandelingen door de heuvels of rommelde wat rond de boerderij.
Tijdens zijn laatste vakantie zat Siegfried vooral bij het kampvuur dat hij zelf gaande hield. Na zijn pensioen had hij lange tochten op zijn oude fiets gemaakt, probeerde hij het deltavliegen onder de knie te krijgen, trok hij met een tentje een jaar door de outback van Australië. Geen fysieke uitdaging was hem te gek, maar nu zag hij zelfs een korte wandeling niet meer zitten.
Kijken naar het vuur was het enige wat hij in Zuid-Frankrijk nog wilde.
De liefde voor de vlammen had hij overgehouden aan zijn jeugd in Nederlands-Indië. Op Java trok hij zo vaak als hij kon de natuur in. Met scoutingvriendjes beklom hij vulkanen, verkende hij oerwouden. Zodra de tenten stonden, begon de zoektocht naar hout waar de fik in kon. De vlammen gaven de jongens alles wat ze nodig hadden: licht, warmte en bescherming.
Als iets voor Siegfried de vrijheid symboliseerde waar hij zijn leven lang naar had gezocht, dan was het een kampvuur.

Het had iets weg van een reünie. Nog geen twaalf uur voor Siegfrieds overlijden was de hele familie voor het eerst sinds jaren compleet. Iedereen zat aan de grote, ronde tafel die al decennia het middelpunt van het huis in Amsterdam Geuzenveld vormde. Siegfried, die nauwelijks meer kon lo- pen, was uit bed getild, op een bureaustoel gezet en naar de tafel gereden. Zijn grijze haren stonden alle kanten op, maar wat maakte het uit. In zijn onderbroek en t-shirt kon hij toch nog deelnemen aan de lunch.
Annette was een paar dagen eerder overgekomen uit Canada, het land waar ze al lange tijd met haar vriend Raymond woonde. Harmen had haar verteld dat Siegfried vlak na zijn terugkomst uit Frankrijk was gestopt met eten en steeds zwakker werd. Als ze haar vader nog wilde zien, dan moest ze snel zijn.
Dat Siegfried de regie in eigen hand had genomen, verraste zijn jongste dochter net zomin als Harmen en Loekie. Ze wisten dat hun vader bij de huisarts tevergeefs om euthanasie had gevraagd. Ze wisten ook dat zelfdoding een optie voor hem was.
Jaren eerder hadden Siegfried en Tine zich al in het thema verdiept. Ze waren ver in de zeventig, vonden het tijd om zich te oriënteren op hun laatste levensjaren. Naar welk verpleeghuis konden ze eventueel gaan? En wat te doen als het leven niet meer dragelijk was? Ze werden lid van De Einder, een stichting die mensen met een doodswens helpt, en ontvingen zo brochures waarin diverse zelfdodingmethodes werden toegelicht.
De methode waar Siegfried voor zou kiezen, vonden zijn kinderen bij hem passen. Stoppen met eten: je hebt er doorzettingsvermogen en moed voor nodig, het kan zonder hulp van anderen en er komt geen geweld aan te pas.
Maar hoezeer ze zijn besluit ook respecteerden, pijnlijk was het. Vooral Harmen kon maar moeilijk aanvaarden dat zijn vader zichzelf uithongerde. Hij zag Siegfried sentimenteler en brozer worden. Zelfs praten ging hem steeds moeilijker af. Hij zag ook dat zijn vader zich verveelde, hij was het zat om naar de witte muur te staren en te wachten op de dood.
Afleidend bezoek was er nauwelijks. Siegfried had niemand van zijn vrienden van zijn besluit op de hoogte gesteld. Zijn weg naar de dood leek op die van een ziek dier dat zich diep in het bos terugtrekt om rustig te sterven. Hij had zijn lot aanvaard, wilde geen poeha. Daarom wenste hij ook een sobere crematie. Alleen familie, geen muziek, geen toespraken, geen bloemen.
Over het eten dat tijdens de lunch op tafel stond, verschillen de lezingen. Broodjes, zegt de een. Een Indonesische rijsttafel, zegt de ander. Wat vaststaat: Tine had ook voor Siegfried een bord op tafel gezet. Ze wilde hem, net zoals tijdens de voorgaande dagen, een keuze geven. Keer op keer had ze hem eten gebracht en keer op keer had ze het eten weer mee terug moeten nemen.
Ook ditmaal was Siegfried niet van plan om op zijn beslissing terug te komen. Hij pakte zijn bord en draaide het om, een handeling die Loekie in het verkeerde keelgat schoot.
‘Stel je niet aan,’ sneerde ze. Een opmerking waar ze zelf nog het meest van schrok.
Tot ieders opluchting keerde de goede sfeer daarna terug. Aan tafel werd er gepraat over de eend die in de vijver aan het broeden was, over het leven van Annette en Raymond in Canada, over werk, over vroeger. Met de alledaagsheid van de conversaties werd de dood voor even uit het huis verdreven.
Siegfried mengde zich nauwelijks in de gesprekken. Soms dommelde hij even weg en schrok weer wakker. Tot het halverwege de lunch niet langer meer ging. Hij werd in bed geholpen en zou daar niet meer uit komen.

 

Copyright © 2016 Daan Dekker

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum