Leesfragment: De gouden jaren van het linkse levensgevoel. Het verhaal van Vrij Nederland

13 mei 2016 , door John Jansen van Galen
| |

Op 18 mei verschijnt John Jansen van Galens De gouden jaren van het linkse levensgevoel. Het verhaal van Vrij Nederland. Lees bij ons een fragment.

Je hoefde het blad maar met het logo naar buiten uit de zak van je jasje of handtas te laten steken en de wereld wist dat je links was. Vrij Nederland werd in de jaren zestig en zeventig hét paspoort van het linkse levensgevoel.

‘Wij controleren de macht,’ zei hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse steevast. En dat deed Vrij Nederland dan ook, door de ene na de andere belangenvervlechting tussen het bedrijfsleven en politici, vooral katholieke, bloot te leggen. Maar het blad bloeide ook op door columnisten als Tamar (Renate Rubinstein) en Piet Grijs (Hugo Brandt Corstius); door de interviews van Bibeb, die als eerste Nederlandse interviewer het persoonlijke publiek maakte; door een hausse aan erotische contactadvertenties (‘Zettertjes’); en door diepgravende slow journalism, waarin al twintig jaar voor Pim Fortuyn en Geert Wilders het volk van Nederland buiten de grachtengordel het woord kreeg.

De korte zomer van het linkse levensgevoel eindigde in de jaren tachtig, toen de economie in het slop raakte, Ruud Lubbers zijn no nonsense beleid afkondigde, en Vrij Nederland verzonk in gekrakeel over intern antisemitisme en geheimzinnige anonieme brieven.

John Jansen van Galen schreef het meeslepende verhaal van de gloriejaren van Vrij Nederland. Hij weet met een ragfijne pen de atmosfeer, de bezetenheid en de botsende persoonlijkheden van een weergaloos weekblad tot leven te brengen.

 

Kunst bestaat voor VN vooral uit boeken. Er is geen kunstredacteur, maar wel een redacteur achter wiens naam in het colofon decennialang staat: ‘literatuur’. Carel Peeters, die in 1973 tot de redactie toetreedt, herinnert zich wel dat Jan Rogier ‘ideeën had over een wenselijke cultuurpolitiek’ maar niet dat er op redactievergaderingen ooit over is gesproken.
Zelf stond hij ‘altijd huiverig’ tegenover zulke pleidooien.

Kunst onttrekt zich aan cultuurpolitiek. Kunst is de wereld waaraan al het nieuwe moet kunnen ontspruiten. Dat verdraagt geen eisen of voorwaarden. Elke kunstenaar heeft zijn eigen ‘politiek’, dat leek mij genoeg. Bij Rinus Ferdinandusse moest je daar ook niet mee aankomen, daar is hij te vrijzinnig en liberaal voor, te benieuwd naar wat er uit iedereen voortkomt, te veel op originaliteit en het opmerkelijke gericht om dat door richtlijnen te laten dwarsbomen. Hoe zou je zijn passie voor thrillers en zijn zwak voor soepel schrijvende rechtse rakkers als Evelyn Waugh in een cultuurpolitiek moeten passen? Mijn indruk is dat hij een discussie daarover stilzwijgend heeft ontmoedigd.

Als we hem op 6 mei 2014 bezoeken, begint Peeters meteen over de oorlog. Op Bevrijdingsdag heeft hij een bijeenkomst bijgewoond in het pand Prinsengracht 21, waar de 97-jarige Hetty Wellensiek-van Klaveren, veteraan van het ondergrondse Vrij Nederland, liet zien hoe ze onderduikers door een luik lieten ontsnappen naar een belendend huis, waar ze iedere ochtend ook de kopij in de bus vonden voor het komende nummer van Vrij Nederland. Het verhaal sprak hem zeer aan, want zijn vader is tijdens de oorlog al voor zijn geboorte gearresteerd omdat hij in Nijmegen onderduikers in huis had. Een van hen overleed en moest, om geen argwaan te wekken, in de tuin begraven worden. Maar Carels vader werd verraden en opgepakt. En nooit heeft iemand geweten wat zijn lot was, al ondernam Carel zijn leven lang speurtochten naar hem.
Hij geeft al jong een gestencild literair tijdschriftje uit, De Muze, en laat zijn studie Nederlands ‘sloffen’ wanneer hij als 25-jarige in 1970 redacteur van het nieuwe, wekelijkse Elseviers Literair Supplement kan worden. ‘Ik was daar ideologisch helemaal niet thuis. Bij een artikel over de kritische marxist George Lukács gingen de wenkbrauwen er omhoog: alleen al het feit dat ik over hem schreef! De sfeer was schijnbaar ongedwongen, maar feitelijk heel hiërarchisch, volgens allerlei ongeschreven regels. Alle kopij moest in de reeds opgemaakte strokenproeven eerst de hoofdredactie passeren.’
De befaamde tekenaar Eppo Doeve, ‘paladijn van de hoofdredactie van Elsevier’, krijgt precies ‘voorgeschreven’ wat hij moet tekenen en houdt zich daaraan. ‘Men was toen serviel.’ Als Peeters zelf ‘argeloos’ aan de bel trekt bij hoofdredacteur Martin Duyzings omdat in een artikel van hem over Renate Rubinstein het woord ‘penisnijd’ is geschrapt, reageert deze verbolgen: ‘Wat krijgen we nou?’ ‘Het was een doodzonde dat ik daartegen protesteerde! Zoiets had hij nooit meegemaakt en wilde hij ook nooit meer meemaken!’
Het literair supplement levert te weinig advertenties op en na twee jaar wordt de uitgave gestaakt. Peeters neemt op advies van de jonge uitgever Jaco Groot (zij kennen elkaar als inzenders van de jeugdpagina ‘Eigenwijs’ in het Algemeen Handelsblad) contact op met VN. ‘Jij leest zeker wel The New York Review of Books?’ vraagt Van Tijn meteen, en Peeters kan aantonen dat dit het geval is.
Vrij Nederland heeft dan al veel literair prestige. Als Harry Mulisch in mei 1972 in het essay ‘Het ironische van de ironie’ de aanval op Gerard Kornelis van het Reve opent, publiceert hij dat in VN. In De taal der liefde heeft de laatste over de op gang komende immigratie van zwarten zwaar aangezette opmerkingen gedebiteerd, die als racistisch opgevat kunnen worden. Daarmee zakt hij volgens Mulisch ‘door de dubbele bodem van de ironie’: ‘Wie ironisch spreekt, zegt het tegendeel van wat hij meent, maar zodanig dat de ander dat doorziet. Van het Reve zegt wat hij meent, maar zodanig dat de ander dat niet doorziet en denkt nog steeds met ironie te maken te hebben.’ De ‘volksschrijver’ verwaardigt zich niet zijn collega van repliek te dienen.
Peeters wordt in 1975 redacteur van het blad en is van het begin af aan belast met de boekenbijlage die dan al sedert twee jaar verschijnt, in een steeds hogere frequentie en steeds groter omvang. Vanaf 1977 zal die bijlage eens in de maand het kleurkatern van VN vormen, en vanaf 1984 zelfs wekelijks verschijnen. ‘Er was elk jaar méér boekenbijlage,’ zegt hij. ‘Wij waren hét literaire blad, met een oplage van 80.000 exemplaren. Dat werd niet door iedereen positief bevonden. De letterkundige tijdschriften werden door ons weggedrukt. We waren altijd de eerste met alles, en dat was ook wat we wilden.’ De positie van VN’s boekenbijlage is zo sterk dat uitgevers ‘vrij snel’ beseffen dat de redactie ervan volstrekt onafhankelijk wil blijven, zodat ze niet hoeven te proberen boeken of schrijvers te ‘promoten’: ‘Daar had ik geen oor voor.’
‘De literatuur zelf dicteerde de inhoud,’ stelt hij vast. ‘En zodra ik er iets over te zeggen had, liet ik de omslagen door kunstenaars maken: Jeroen Henneman, Piet Schreuders, Charlotte Mutsaers, Joost Swarte, Willem (Holtrop), Willem van Malsen, Peter Vos, Siegfried Woldhek, Joost Roelofsz. Scribenten als Louise Fresco, Maarten van Rossem, Lo Brunt, Chris van der Heijden beginnen er hun loopbaan. ‘Voor het nummer van 26 maart 1977 vroegen we schrijvers als Gerrit Komrij, Piet Grijs, Rein Bloem, Rudy Kousbroek een ideale televisieavond samen te stellen. Dat werd de bakermat van VPRO’s Zomergasten.’
Peeters ontmoet soms uitgevers die ‘zo enthousiast en zo positief’ over de boekenbijlage praten dat hij er ‘als het ware vanuit een andere wereld naar kijkt’ en ‘zich verbaasd afvraagt: maak ik dat?’ ‘Het was een paradepaardje van VN,’ weet hij, ‘een dubbelloops geweer: het ging om het soortelijk gewicht van de inhoud maar óók om de extra advertenties die de bijlage opleverde. Je moest er als lezer tijd in steken, en die bijlagen werden dan ook bewaarexemplaren bij uitstek.’ Hoofd - redacteur Ferdinandusse komt met het idee van een jaarlijkse ‘Thrilleren Detectivegids’, en stelt die zelf samen. ‘Verder stond de bijlage enigszins los van VN, wij zaten op de benedenetage, apart van de redactie. Ze waren er heel tevreden over, maar we leefden een beetje langs elkaar heen.’
Om zijn werklast te verlichten wordt in 1977 de schrijfster Doeschka Meijsing als tweede boekenredacteur aangetrokken. Zij heeft al twee romans gepubliceerd (Robinson en De kat achterna) en is verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, maar hoopt (schrijft ze in haar dagboek) bij VN ‘hectischer’ werk te krijgen, ‘meer in beweging’ te komen en ‘inspiratie’ voor haar eigen schrijven te vinden. ‘Er zat,’ zegt Peeters over hun samenwerking, ‘voortdurend een tinteling in de lucht waardoor alles wat je zei werd opgevangen als een bal die met een kwinkslag teruggegooid werd.’ Het is op de boekenredactie een ‘zoete inval’ waar veel grappen worden gemaakt. ‘Toch speelde alles zich op het scherp van de snede af. Discussies konden hoog oplopen, ook met medewerkers die stukken kwamen brengen.’
Maar buiten hun ‘kantoortje’ voelt Meijsing zich niet op haar gemak, ‘Ik geef geen cent voor Vrij Nederland, behalve dat het mijn broodwinning is. Ik hoor niet bij de club. Wat bevalt me niet aan de krant? Die voortdurende spanning van het werk. En erger nog: het clubgevoel van “Wir haben ’s so herrlich weit gebracht.”’
Van budgettaire krapte verneemt Peeters nooit iets, waarbij het ongetwijfeld helpt dat Theo Bouwman, vanaf 1981 directeur van de Weekbladpers, ‘een groot lezer’ is. Uiteindelijk trekt Peeters de stoute schoenen aan en pleit voor wekelijkse verschijning van de boekenbijlage. ‘Ik kreeg elke week The New York Review of Books in handen en zag: het kan ruimer, het zit erin. Toen moest er gerekend worden en toen de kogel door de kerk was, deed Rinus een New York Review of Books bij mij in de bus met daarop: “Het is OK!”’
De eerste wekelijkse boekenbijlage verschijnt in december 1984 en Harry Mulisch zegt: ‘Wow, dit is van internationaal niveau!’

 

Copyright © 2016 John Jansen van Galen /Uitgeverij Balans, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum