Leesfragment: De residentie. Achter de schermen bij het Witte Huis

19 maart 2016 , door Kate Andersen Brower
| |

Maandag 21 maart vertelt Kate Andersen Brower bij het John Adams Institute over haar boek De residentie. Achter de schermen bij het Witte Huis (People's Place, 20.00 uur). Lees bij ons een uitgebreid fragment.

Een fascinerend boek over het dagelijks leven in het Witte Huis. Houd je van Downton Abbey en van House of Cards? Dan is dit een boek voor jou. De residentie van Kate Andersen Brower biedt een unieke en onthullende blik achter de schermen van het Witte Huis. Hoe leeft de bekendste familie ter wereld, die van de president van Amerika? Liefhebbers van alle details uit de Underwood-huishouding en van het Upstairs Downstairs-gevoel zullen zeker van De residentie genieten. De residentie is gebaseerd op interviews met (oud)medewerkers en bevat vele anekdotes uit de eerste hand. Het boek verschijnt mede ter gelegenheid van de Amerikaanse presidentsverkiezingen in 2016.

 

Inleiding

 

In het Witte Huis wonen is alsof je op het podium staat, waar afwisselend tragedies en komedies worden opgevoerd. En wij, de bedienden van het Witte Huis, zijn de figuranten.

Lilian Roger Parks, dienstmeisje en naaister op het Witte Huis, 1929-1961, My Thirty Years Backstairs at the White House

 

Preston Bruce zat met zijn vrouw in de keuken van zijn huis in Washington D.C. Ze luisterden naar de radio terwijl ze aan het lunchen waren – de enige maaltijd die ze samen gebruikten – toen de uitzending werd onderbroken voor een belangrijke boodschap: de president is neergeschoten.
Hij sprong op van zijn stoel en stootte met zijn knie tegen de tafel, waardoor de borden op de grond stukvielen. Even later volgde weer een mededeling, dit keer klonk het nog angstaanjagender: de president is neergeschoten. Het bericht is bevestigd dat hij is neergeschoten. Over zijn toestand is niets bekend.
Dit kan niet waar zijn, dacht Bruce. Hij schoot zijn jas aan, vergat zijn hoed op deze frisse novemberdag en sprong in zijn auto, waarna hij met grote snelheid wegreed. Zijn vrouw, Virginia, bleef achter in de keuken, geschokt tussen de scherven van de borden op de grond.
De anders zo onberispelijke Bruce scheurde met negentig kilometer per uur dwars door het stadsverkeer – Ik besefte niet hoe hard ik reed, zou hij later zeggen – toen hij opeens een politiesirene achter zich hoorde loeien. Een motoragent stopte naast hem, op de hoek van Sixteenth Street en Columbia Road, sprong van zijn motor en liep naar het portier van de chauffeur.
‘Vanwaar die haast?’ Hij was niet in de stemming voor smoezen.
‘Agent, ik werk op het Witte Huis,’ zei Bruce buiten adem. ‘De president is neergeschoten.’
Er volgde een verbijsterde stilte. Niet iedereen had het afschuwelijke nieuws gehoord. ‘Kom,’ zei de geschrokken agent en hij sprong weer op zijn motorfiets. ‘Volg mij!’ Bruce kreeg die dag zijn eigen politie-escorte naar de zuidwestingang van het Witte Huis.
De meeste Amerikanen die die dag in 1963 bewust hebben meegemaakt, herinneren zich precies waar ze waren toen ze hoorden dat president Kennedy was neergeschoten. Voor Bruce had het nieuws echter een speciale betekenis: Kennedy was niet alleen de president, maar hij was ook zijn baas en – belangrijker nog – zijn vriend. Preston Bruce was de portier in het Witte Huis en een geliefd lid van het personeel. Nog maar een dag geleden had hij de president, de first lady en hun zoon John-John begeleid naar de marinehelikopter op het South Lawn, die ze naar Air Force One op Andrews Air Force Base had gebracht. Vandaar zouden de Kennedy’s vertrekken op hun noodlottige, twee dagen durende reis langs vijf steden in Texas. (John-John, die nog vier dagen te gaan had tot zijn derde verjaardag, was dol op helikoptertripjes met zijn ouders. Hij ging alleen tot Andrews mee. Toen hij hoorde dat hij niet met zijn vader en moeder mee mocht naar Dallas, huilde hij. Het was de laatste keer dat hij zijn vader zou zien.)
‘Ik laat alles hier aan jou over,’ had president Kennedy naar Bruce geroepen boven het lawaai van de helikoptermotoren op het South Lawn uit. ‘Doe maar zoals jou dat goeddunkt.’
Bruce, een nakomeling van slaven en de zoon van een deelpachter uit South Carolina, was een eerbiedwaardig lid van de Kennedy-familie geworden. Hij keek samen met hen naar films in de huisbioscoop van het Witte Huis en keek toe hoe de president met zijn kinderen speelde. Hij schrok ervan als de president zijn hoofd tegen een tafel stootte als hij John-John, een onstuimige peuter, achternazat door het Oval Office (jfk’s bureau was een van de favoriete verstopplaatsen van John-John. Bruce moest hem er soms onder vandaan halen als er een belangrijke bespreking was). Bruce was halverwege de vijftig, lang en mager, met een bos wit haar en een opvallende witte snor, en hij droeg een zwart pak en een witte vlinderdas op zijn werk. Hij was zo toegewijd aan zijn werk, dat onder andere inhield dat hij zenuwachtige gasten bij staatsbanketten naar hun plaats moest brengen, dat hij een tafel met schuin blad ontwierp, bijgenaamd de ‘Brucetafel’, waarop plaatskaartjes gemakkelijk konden worden geordend. Zijn uitvinding zou tientallen jaren in gebruik blijven.
Op die tweeëntwintigste november, toen hij zich naar het Witte Huis haastte, kon Bruce het nieuws nog niet bevatten. ‘Tot op de dag van vandaag voel ik nog de schok die door mijn hele lichaam trok,’ herinnerde hij zich later.
Toen hij aankwam bij de residentie, dacht hij maar aan één ding: ik wil op Mrs. Kennedy wachten. Hij schaarde zich rond de tv met andere collega’s in de volle portiersloge. Het nieuws bevestigde waar ieder personeelslid in het Witte Huis voor vreesde. ‘Iedereen wist,’ schreef hij jaren later, ‘dat wanneer een president het terrein verliet, er altijd een mogelijkheid bestond dat deze terugkwam als president Kennedy.’
Toen Jackie Kennedy om vier uur ’s ochtends eindelijk terugkeerde in het Witte Huis, in het iconische met bloed bevlekte roze wollen pakje, aan de arm van haar zwager Robert F. Kennedy, zag ze lijkbleek en was ze griezelig kalm. ‘Bruce, je hebt gewacht,’ zei ze zacht, alsof ze hem wilde troosten.
‘Ja, u wist dat ik er zou zijn, Mrs. Kennedy,’ antwoordde hij. Na een korte dienst in de East Room ging hij de first lady en de minister van Justitie voor naar de privévertrekken op de tweede verdieping. In dat stille moment in de lift, naast de twee mensen die jfk het dierbaarst waren geweest, barstte Bruce in tranen uit. Jackie en Robert deden hetzelfde en ze sloegen hun armen om elkaar heen en huilden samen tot ze de tweede verdieping bereikten. Toen Jackie haar slaapkamer binnenging, zei ze tegen haar persoonlijke dienstmeisje en vertrouwelinge Providencia Paredes: ‘Ik dacht dat ze mij ook zouden doden.’ Toen deed ze eindelijk het pakje uit dat doordrenkt was van het bloed van haar man en nam ze een bad.
Bruce was uitgeput. Hij bracht wat er van de nacht nog restte door op een stoel in een kleine slaapkamer op de derde verdieping. Hij had zijn jasje uitgetrokken en zijn vlinderdas afgedaan en de bovenste knopen van zijn gesteven witte overhemd losgemaakt, maar hij wilde niet toegeven aan zijn uitputting. ‘Ik wilde niet gaan liggen, voor het geval Mrs. Kennedy mij nodig had.’ Zijn trouw werd beloond. Kort na de begrafenis gaf de first lady hem de stropdas die haar man tijdens de vlucht naar Dallas had gedragen. ‘De president had gewild dat jij deze kreeg,’ zei ze tegen hem. (jfk had van das gewisseld voor hij aan de autorit door Dallas begon. De eerste das zat in zijn zak toen hij werd neergeschoten.) Robert Kennedy trok zijn handschoenen uit en gaf ze aan zijn verslagen vriend: ‘Bewaar deze handschoenen,’ zei hij tegen Bruce, ‘en vergeet niet dat ik ze droeg op de begrafenis van mijn broer.’
De portier weigerde zijn post te verlaten en keerde pas terug naar zijn vrouw op 26 november, vier dagen na de moord. Bruce’ trouw aan zijn werk en aan de presidentiële familie mag opvallend lijken, maar er wordt niets minder verwacht van de mensen die in de residentie werken.

Je komt niet veel te weten over presidentiële families in Amerika. Hun privacy wordt bewaakt door assistenten in de West Wing en een team van zo’n honderd mensen die bewust buiten beeld blijven: het personeel van het Witte Huis. Deze mensen brengen een groot deel van hun tijd door op de tweede en derde verdieping van het gebouw met een oppervlak van ruim eenenvijftighonderd vierkante meter. Hier ontsnapt de presidentiële familie aan de enorme druk van het ambt, ook al is het maar voor een paar uur, terwijl ze samen eten of tv-kijken. Boven kunnen ze hun privéleven leiden, terwijl beneden de toeristen rondlopen en amateurfotografen zich rond het hek verzamelen met hun camera’s en telefoons in de aanslag.
Anders dan de vele politieke assistenten die gretig interviews hebben gegeven en hun memoires hebben gepubliceerd nadat ze het Witte Huis hadden verlaten, zijn de dienstmeisjes, butlers, koks, portiers, technici, elektriciens, loodgieters, timmerlieden en bloemstylisten die het beroemdste huis in Amerika draaiende houden grotendeels in de schaduw gebleven. Een van hen zei me dat zijn collega’s een ‘passie voor anonimiteit’ delen. Daardoor is de onbekende wereld achter de schermen van het Witte Huis altijd intrigerend gebleven.

[...]

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum