Leesfragment: De stenen die de huizen bouwen

13 augustus 2016 , door Kate Tempest
|

Kate Tempests De stenen die de huizen bouwen (The Bricks that Built the Houses, vertaald door Roos van de Wardt en Astrid Huisman) is er! Fragment.


De jonge Londenaren Becky, Harry en Leon verlaten de stad in een vierdehands Ford Cortina met een koffer vol gestolen geld. Pete, Becky’s vriendje, laten ze ook achter, op de avond van zijn surpriseparty. In De stenen die de huizen bouwen laat Kate Tempest je het hedendaagse leven in rauw Londen verkennen, bekeken door een haarscherpe morele microscoop. Ze neemt je mee naar de huizen en harten van gewone mensen en hun families en laat je op die manier momenten van schoonheid, teleurstelling, ambitie en mislukking zien. En ze laat zien: goede bedoelingen leiden niet altijd tot goede beslissingen.

Scherp maar nooit cynisch, en gedreven door empathie en ethiek roept De stenen die de huizen bouwen de vraag op hoe we met elkaar kunnen leven en van elkaar kunnen houden.

 

Leaving

Het trekt in je botten. Je beseft het pas als je erdoorheen rijdt en kijkt naar alle vertrouwde dingen die je achter je laat.
Ze passeren de straten, de winkels, de hoeken waar ze zich hebben opgewerkt. Overal starende schimmen. Slechte huid en holle ogen, waanzinnig naar hen grijnzend vanuit het verleden. Het zit in hun botten. Brood en drank en beton. De schoonheid ervan. Al die kleine momenten op hun netvlies gebrand. Predikanten, ouders, arbeiders. Dof kijkende dromers zonder bestemming. Straatlantaarns en verkeer, lichamen te begraven en baby’s te baren. Een baan. Gewoon een baan.
Mensen moorden opnieuw uit naam van goden. Geld vermoordt ons allemaal. Ze leven in een allesoverheersende eenzaamheid waaruit vanzelf vriendschappen ontstaan. Hun dagen brengen ze starend naar dingen door. Ze bestaan binnen de massa en voelen zich deel van het geheel. Ze vertrouwen alleen op trends. Hoogstens hopend op een avondje hard gaan, naar de kloten door drank en drugs die de volgende ochtend hun vijand zijn.
Maar hier zijn ze dan, ze laten de stress, het slechte eten en de eindeloze misverstanden achter. Ze laten ze achter. Het arbeidsbureau, het klaslokaal, de pub, de sportschool, de parkeerplaats, de flat, het vuil, de tv, het constante swipen door nieuwsfeeds, de stofzuiger, de tandenborstel, de laptoptas, de dure haarverzorging waardoor je je vanbinnen beter voelt, de rij voor de pinautomaat, de bioscoop, de bowlingbaan, de telefoonwinkel, het schuldgevoel, het absolute niets dat je non-stop achtervolgt, het machteloos toekijken hoe iemand een schim van zichzelf wordt. De eeuwige grimas van mensen die hun maag in de goot legen, zich vastklampen aan geliefden tot de adem verzwakt en de liefde dood is, natte specie en spuitbusverf, kinderen die porno kijken en Monster drinken. Zie door mist en bloedende handen hoe de stad instort en herrijst. Blijf vasthouden aan powerballad-karaokehits. Jaag je talent na. Drijf het in een hoek, stop het in een kooi, geef de sleutel aan een rijkaard en maak jezelf wijs dat je dapper doorzet. Kantel je stoel naar achter, kijk in de ogen van het akelige gezelschap dat je toch mee naar huis neemt. Zeg tegen iedereen dat je trouw blijft. Niets is voor jou, maar alles is te koop, geef tot je kracht verslapt en verzwaar de last met verdriet en geheimen. Overal om je heen schreeuwt het paradijs tot er niets meer valt te voelen. Zuig het op, spuug het uit, slik een dubbele dosis. Prik het diep in je ader en blijf zoeken naar die roes. Sluit dan je ogen en hou ermee op.
Maar het houdt nooit op.

Ze vertrekken in een vierdehands Ford Cortina. Het is avond en de stad is vol van zichzelf. Er hangt onweer in de lucht. Het soort wolken waarvoor je instinctief bukt.
Ze gaan in de richting van de snelweg. Leon rijdt. Zijn overhemd is nat van het zweet, hij heeft het stuur zo stevig vast dat zijn polsen er pijn van doen. Hij zit onderuitgezakt in zijn stoel, maar zijn kruin raakt toch het dak. Leon is gespierd, hij heeft de bouw van een vechthond. Eén meter negentig en één brok lenigheid. Zijn bewegingen zijn bijna vloeibaar. Zijn gezicht is verwrongen van zorgen als hij links afslaat, over de vertrouwde wegen rijdt, de vermoeide motor Blackheath Hill op dwingt, richting de A2-rotonde, en tussen de ratelende zuiging van de tientonners door manoeuvreert.
Harry zit achterin met één arm over de rugleuning, trommelt met haar vingers en gaat steeds verzitten. Ze is klein en wordt met de seconde kleiner. Haar tengere lichaam zit ineengedoken op de achterbank, haar rusteloze ledematen uitgespreid als de baleinen van een kapotte paraplu. De bruine koffer ligt op haar schoot, ze houdt het handvat zo krampachtig vast dat het stiksel in haar handpalm gedrukt staat. De angst legt knopen in haar schouders, die als ingevouwen vleugels op haar rug naar elkaar toe prikken. Becky zit voorin met haar benen stijf over elkaar geslagen en haar ellebogen tegen haar heupen gedrukt op haar duimnagel te bijten. Haar lichaam is zo gespannen als een struikeldraad. Ze heeft zachte, edele trekken, als de gebeeldhouwde gezichten op tempels. Een blinkend knopje in haar neus. Een mond waarvan de hoeken omhoogkrullen. Lang, rug recht, een statige verschijning. Haar donkere ogen staren naar de donkere weg terwijl de donkere auto op zijn wielen schudt. Becky kijkt in de zijspiegels en ziet elke beweging, elke felle koplamp. Harry houdt de auto’s achter hen in de gaten. Leon houdt zijn blik op de weg. Als er iemand achter hen aan komt kunnen ze weinig anders doen dan gewoon doorrijden.
De auto mindert vaart voor een rood stoplicht en Becky ziet het felle schijnsel van televisies door de ramen van een paar flats. Een man sjort aan de kraag van een jongere man. Trekt met een trotse glimlach de rand recht. Hoe moet het met de huur? En met werk? Haar gedachten wringen zich de handen en ijsberen door haar hoofd. Een caleidoscopische herhaling van dia’s. Petes laaiende gezicht. De hotelkamer waar hij haar erin heeft geluisd. Ze pakt haar knieën beet. Harry observeert haar vanaf de achterbank. Ze gaat naar voren zitten, strekt haar armen uit, zoekt Becky’s hand en houdt hem vast. Becky kijkt naar haar schoot. Haar vingers zijn zoveel ronder en breder dan die van Harry. Haar huid is ruw en eeltig van het werk. Ze heeft afgekloven vingernagels, er schilfert een restje felblauwe nagellak aan twee nagels van haar linkerhand en één nagel van de rechter. Het valt haar op hoe zacht Harry’s huid is. Over de rug van haar handen loopt een netwerk van lijntjes. Becky streelt ze en knijpt in Harry’s vingertoppen. Ze probeert alle routes uit, van nagel naar knokkel naar pols, tot haar gedachten vertragen.
De koffer vol geld ligt erbij als een dikke, tevreden baby. Ze kan haar ogen er niet van afhouden, bestudeert de vorm. Niemand heeft de afgelopen tien minuten iets gezegd. De stilte is luid en wordt steeds luider.
Uiteindelijk strompelt Leons stem uit zijn borst en hinkt uit zijn mond. ‘De stad uit? Of wat? Het land uit?’ Hij zit over het stuur gebogen, niemand antwoordt, de seconden verstrijken kloppend. ‘Wat een puinhoop,’ schampert hij.
Harry denkt diep na, haalt voorzichtig adem. ‘In hoeverre is het menens met jouw ooms, Becky?’
Becky ziet ze voor zich, grijnzend en onder het bloed. Ze antwoordt kalm en zonder omhaal. ‘Hangt ervan af wat je gedaan hebt.’ Haar woorden beuken door de vloer van de auto, scheuren het chassis aan flarden zodat hun voeten over het hete asfalt schuren.
Vlak voordat ze ervandoor gingen, had ze haar oom Ron voor de pub aangetroffen, over Harry heen gebogen, zijn gezicht vlak bij het hare, en hij had er zo boosaardig uitgezien: zijn grauwende mond, zijn vinger die zijn woorden in haar borst priemde, zijn vreemd glunderende blik. Ze had dat verwrongen gezicht één keer eerder gezien. Het was in de zaak geweest, achterin, buiten bij het magazijn, en ze was alleen langsgekomen om de telefoonoplader op te halen die ze in het stopcontact in de hoek had laten zitten. Ze had de deur van het slot gehaald en was naar de hoek gelopen, en op het moment dat ze zich bukte om de oplader uit het stopcontact te trekken zag ze haar oom door de deuropening, en een jongen van een jaar of zeventien die ze niet kende. Oom Ron had de jongen bij de schouders vast en beet hem iets toe. Becky verstond niet wat hij zei, maar ze zag hoe bang de jongen was. Ze keek toe hoe haar oom hem bij de keel greep en begon te knijpen, ze zag het gezicht van de jongen van kleur verschieten: wit, toen rood, toen donkerder, paars. Ze vroeg zich af of hij dood zou gaan. De gedachte verlamde haar een paar tellen, fascinerend en tegelijkertijd beangstigend, en ze wilde juist opspringen en schreeuwen om hem tegen te houden toen haar oom de jongen losliet. De jongen proestte, wreef met tranen in zijn ogen over zijn adamsappel en liep half wankelend, half rennend de achterdeur uit, terwijl haar oom uit het zicht verdween en zij daar ineengedoken bij het stopcontact onder de tafel in de hoek zat, doodsbang, zich afvragend wat ze had gezien. Ze probeert de herinnering terug te sturen naar de vergetelheid, maar de echo’s galmen na in haar schedel.
‘Weten ze dat je bij ons bent, denk je?’ vraagt Leon aan Becky.
‘Pete zal wel tot die conclusie komen,’ zegt ze, en Petes naam hangt als een afgeschoten vogel in de lucht, kan elk moment naar beneden vallen, ploft dan ineens zachtjes in hun schoot en blijft daar warm en bloedend liggen.
Pete.
‘Wat een kuttenkop,’ zegt Leon, niet zonder genegenheid.
Het wordt weer stil in de auto. Ieder voor zich met zijn eigen paniek, die stijgt, zakt en nog verder stijgt. De spanning verstopt hun mond. Becky draait zich om naar Harry. Haar gezicht vangt het licht van de voorbijflitsende lantaarnpalen.
‘Het komt wel goed.’ Becky glimlacht en alle straten in Harry’s hart staan in brand, alle ramen in alle huizen spatten tegelijk uiteen. Een aanstormende vloedgolf dooft het vuur en het water zet de huizen blank en spoelt met puin en al door de kapotte ramen naar buiten. Becky draait zich weer naar het raam toe en staart naar het korte witte licht van de winkels waar ze langsrijden. Gezien en weg. Gezien en weg. Genadeloos felle flitsen alsof iemand recht in je gezicht staat te schelden.
De weg achter hen is donkerder dan de weg voor hen en de straat is dichtgeslibd met herinneringen. De sleur, het werk, het geduld oefenen, het rondhangen met anderen zonder iets te zeggen. Audities en toneellicht, haar overspannen spieren. Haar gezicht dat vanuit de lenzen terugstaart. De make-up en de poedertjes. De misselijkheid als een eindeloze, lege gang in haar binnenste, handen op haar knieën, diep ademend achter de coulissen. Haar haar doen en wachten op bussen en tafels afruimen. De galm van applaus. De eeuwige uitputting. Ze ziet het allemaal op straat aan zich voorbijtrekken en kleiner worden terwijl ze wegrijden. Ze draait het raampje open, snuift de storm op die van het asfalt opstijgt en giechelt: een dartel, ademloos lachje.
De wegen worden breder, de huizen worden groter. Minder kiptentjes, meer gastropubs. Hun stad laat de teugels een beetje vieren. Ze rijden de snelweg op. Op de radio zingt Billy Bragg ‘A New England’.

I

Marshall Law

een jaar eerder

Het loopt tegen half tien en Becky zit aan de verkeerde kant van de rivier, een deel van de stad vol professionele creatievelingen die dromen van een eenvoudiger leven – radicale, heimelijke verlangens naar een cottage en een gezinnetje.
Honderden lichamen draaien op de bovenverdieping van een trendy bar om elkaar heen. Iedereen praat over zichzelf. Ik ben hiermee bezig, zegt iedereen. Het gaat echt top. En heb je al gehoord over dit ene waar ik mee bezig ben, en dan ook nog met dat andere, wist je dat al? Vragende lichaamshoudingen en meelevende reacties. De lucht is bezwangerd met cocaïnezweet, verborgen breekbaarheid en het vooruitzicht van goede pr.
Becky is zesentwintig, maar heeft het gevoel dat ze op haar laatste benen loopt. Ze staat tegen de bar geleund. Overal om haar heen staan monsters en slijmballen en modellen te schreeuwen en te gillen om te bewijzen dat ze bestaan. Haar schouders staan in een rechte hoek en zijn naar achter getrokken. Ze ziet eruit alsof ze op een confrontatie uit is, maar dat is niet haar bedoeling. Zo staat ze nou eenmaal. Ze is gezegend met de rechte houding en de lenigheid in haar ledematen waaruit een liefde voor beweging voortvloeit, een souplesse waardoor niets haar zo gelukkig maakt als dansen. Ze heeft donkere wenkbrauwen, is sarcastisch en kan soms gemeen uit de hoek komen. Een mes tussen al dit vlees. Zo’n vrouw die aan de lopende band chaos veroorzaakt bij vreemden.
Ze leunt zwaar tegen de bar, haar elleboog doet pijn. Naast haar in de afgeladen ruimte staat een meisje dat Aisha heet om zich heen te kijken, zoekend naar belangrijke mensen. Aisha loopt over van zelfvertrouwen. Het ongetemde, verontrustende zelfvertrouwen van een eenentwintigjarige. Ze is om de een of andere reden bij Becky aangehaakt en ze staan al een half uur naast elkaar. In het verleden hebben ze twee keer samen gedanst, maar het verbaast Becky dat Aisha al zo lang bij haar staat. Ze geeft Becky het gevoel dat ze oud is.
Becky glimlacht zo breed mogelijk naar de gezichten die naar haar knikken als ze voorbijkomen. Ze heeft al dagen hoofdpijn. Een diep, scherp gebonk dat in haar linkerslaap is begonnen en zich inmiddels om haar hele schedel heeft geklauwd.
Ze fantaseert over natuurrampen. Kijkt hoe de mensen in de bar zich bewegen alsof ze de overblijfselen zijn van een tijdperk dat op zijn einde loopt. Livebeelden van een verschrikkelijke invasie van buitenaardse wezens. Ze staart naar de gezichten, wanhopig op zoek naar een glimp van iets menselijks, maar ze ziet alleen rekwisieten.
Aan de andere kant van Becky staat een oudere vrouw met een jongere man te praten. Hij is chagrijnig en luistert met tegenzin, draagt het huur-een-persoonlijkheidtenue bestaande uit een t-shirt van een obscure band, verbleekte spijkerbroek en ikspeel- gitaarleren laarzen. ‘Schat, ik vind jouw liedjes gewéldig,’ zegt de vrouw tegen hem. Ze is lang, benadrukt elk woord met een handgebaar, haar haren draaien als een kegelvormige schelp naar boven en ze heeft een dure zwarte outfit aan. ‘Maar ze zijn te kórt. Als ik jou was, zou ik er op het eind een gitaarsolo aan plakken, daarna het refrein herhalen en uitfaden.’ De man kijkt bedenkelijk, maar zijn ogen schitteren terwijl hij zich laat ompraten. ‘Niemand doet tegenwoordig nog gitaarsolo’s,’ zegt ze tegen hem, terwijl hij zijn vingers vol ringen door zijn haar laat glijden op een manier die nogal gemaakt op Becky overkomt. Becky vraagt zich af of ze getuige is van de geboorte van een ster. De vrouw gaat met haar hand langs zijn wang en priemt dan haar vinger in zijn schouder. ‘Stuur me tien van dat soort nummers en dan zorg ik dat je met een paar hippe A&R’s om de tafel komt te zitten, en moet je zien wat er dan gebeurt, afgesproken?’
Vanavond wordt de videoclip van de nieuwe single van The Cool New Band With The Retro Feel gepresenteerd. Dit valt samen met de presentatie van de nieuwe Fashion Stroke Artcollectie van de zanger. De bandleden negeren elkaar vanuit de verre hoeken van de ruimte. Hun managers giechelen op het toilet in elkaars neusvleugels.
De achtermuur van de bar wordt volledig in beslag genomen door drie grote schermen waarop de videoclip eindeloos wordt herhaald. Becky kijkt afwezig naar de schermen, krimpt ineen bij het zien van de gezichten die ze trekt, de pruilmondjes die je moet opzetten om op te vallen. Het voelt alsof ze naar het bewegende lichaam van iemand anders kijkt. Ze ziet de jaren waarin ze heeft getraind om te dansen terwijl ze rondhangt tussen de bloggers en fashionista’s. Die zijn óf vel over been, óf te dik om nog te kunnen bewegen, bezopener dan de rest en slaan elkaar met trillende handen in het gezicht. Vroeger droomde ze van zoveel meer.
‘Hij is wel geweldig, hè?’ Aisha draagt kleurrijke kleding. Ze is lang en slank en haar mond neemt twee derde van haar gezicht in beslag. Ze heeft minstens drie verschillende outfits aan. Alles aan haar lichaam is indrukwekkend en ze heeft markante gelaatstrekken. ‘Je boft zo ontzettend dat je met hem hebt mogen werken,’ dweept Aisha. Haar stem stijgt en daalt als een geluidseffect in een kinderprogramma om verbazing uit te drukken.
‘Ja. Ik weet het. Het blijft ongelooflijk, zo gaaf.’ Becky merkt dat ze Aisha’s manier van praten overneemt. Ze ziet haar toekomst voor zich: de hype, de wilskracht, het opklimmen, de schreeuwende verbittering van haar collega’s, de oplopende druk, de langzame aftakeling, de onontkoombare pijn van het vervangen worden door een plooibaarder iemand met jonger kraakbeen en betere borsten.
‘Hoe was hij in het echt?’ Aisha laat haar rietje uit haar mond bengelen. Becky heeft het gevoel dat er met haar wordt geflirt, er zwelt een brok op in haar keel.
De opnames met Marshall Law waren verschrikkelijk geweest. Hij was altijd te laat, en als hij dan eindelijk kwam opdagen deed hij niets anders dan met zijn telefoon foto’s van zichzelf op allerlei social media posten. Uiteindelijk had Becky tachtig procent van de choreografie voor haar rekening genomen, aangezien niemand enig idee had wat er moest gebeuren en er een filmploeg aanwezig was die iets moest hebben om te kunnen filmen, ook al wist ze dat ze nooit enige erkenning voor het werk zou krijgen.
‘Ja, het was heel spannend om met hem te werken,’ zegt Becky. Vanbinnen sterft ze. ‘Supercool en zo opwindend.’

[...]

 

© 2016 Kate Tempest
Nederlandstalige uitgave © 2016 Roos van de Wardt, Astrid Huisman en Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum