Leesfragment: De vader van een moordenaar

28 januari 2016 , door Alfred Andersch

Op 1 februari verschijnt Alfred Andersch' De vader van een moordenaar (Der Vater eines Mörders, vertaald door Marcel Misset). Wij publiceren voor. 

In mei 1928 wordt Franz Kien, het alter ego van Alfred Andersch, van het gerenommeerde Wittelsbacher-gymnasium in München verwijderd. Een les Grieks werd hem noodlottig, toen onverwacht de rector, de 'Rex', de klas binnenkwam. Veertig minuten lang nam hij de les van de meester over. 

Ademloos volgen wij de les van de joviale Rex, een 'intellectuele scherpschutter', die onmiddellijk doorheeft dat de leraar Grieks expres alleen zijn beste scholieren naar voren roept voor deze onverwachte inspectie. Maar dan start een leerling, de arrogante jonge baron Greiff, een tegenoffensief en hij begint de Rex retorisch uit te dagen, net zolang tot die zijn zwaarste wapen moet hanteren: permanente schorsing. En dat is nog maar het begin. Meer en meer houden wij ons hart vast als de les een jachtpartij wordt, en de rector erin slaagt om de leerlingen, de nietsvermoedende herten, recht in zijn vizier te krijgen. 

Franz Kien sympathiseert in het begin met de rector, omdat de leraar Grieks nu eindelijk een keer voor schut gezet wordt. En omdat Franz en de Rex een gezamenlijke vijand hebben: de zoon van de rector, Heinrich Himmler,die bij de nazi’s carrière begint te maken. Maar als de Rex tien minuten voor het einde van de les uitgerekend Franz naar het schoolboord roept, verandert de situatie voor de hele klas dramatisch.

 

‘Zo, zo,’ zei hij, ‘dus dit is mijn onderbouw 3B!
Goed jullie te zien.’
Hij is echt een Rex, dacht Franz, niet gewoon een rector wiens titel op het Wittelsbacher Gymnasium tot die bijnaam was afgekort, want ook op andere gymnasia in München werden de rectoren ‘Rex’ genoemd – maar Franz kon zich niet voorstellen dat de meesten van hen er ook werkelijk als vorsten uitzagen. Die daar wel. Lichtgrijs en wit – over het witte hemd hing een onberispelijk geknoopte, glanzend blauwe das – met dat op de hoeken afgeronde blauw-gouden vizier op zijn gezicht, stond hij voor het grote schoolbord. Noch Kandlbinder, noch de leerlingen leken aanstoot te nemen aan het feit dat hij zich met een bezittelijk voornaamwoord tot de klas richtte. Ben ik de enige, dacht Franz, wie het opvalt dat hij ons aanspreekt alsof wij zijn persoonlijke eigendom zijn? Hij nam zich voor om na de les aan Hugo Aletter te vragen of hij het eigenlijk ook niet aanmatigend vond dat de Rex, alleen maar omdat hij rector van de school was, meende het recht te hebben hun klas als de zijne te bestempelen. Hugo Aletter, die naast hem in het bankje zat, was niet zijn beste vriend in de klas – Franz had helemaal geen vertrouwelingen in de klas – maar hij was een van de weinigen aan wie hij een dergelijke vraag kon stellen. Met Hugo kon hij zelfs over politiek praten, dat deden ze soms tijdens de pauzes, ergens in een hoekje van het schoolplein, in termen die ze oppikten uit de betogen van hun vaders, allebei Duits-nationaal gezind. Daarom – niet uit vriendschap – waren ze in de klas naast elkaar gaan zitten. Ook de anderen kregen thuis de politieke gesprekken te horen die kenmerkend waren voor de middenstand in München, maar die luisterden er niet naar; die kinderen, zoals Franz en Hugo ze daarom minachtend noemden, interesseerden zich niet voor politiek. Maar zelfs Hugo, dacht Franz, zou waarschijnlijk niet begrijpen waarom het me niet bevalt dat de Rex ons aanspreekt met ‘mijn onderbouw 3B’, ik weet het zelfs niet eens, en het is ook geen politieke kwestie. Plotseling schoot hem te binnen dat zijn vader, die in de laatste oorlog officier was, al was het maar reserveofficier, het ook altijd over ‘zijn mannen’ had als hij herinneringen aan het front ophaalde, en nog nooit is de gedachte bij me opgekomen, dacht Franz, dat in dat geval dat bezittelijk voornaamwoord niet vanzelfsprekend is, net als wanneer ik aan mijn vader denk als ‘mijn vader’.
‘Grieks!’ zei de Rex. ‘Hopelijk hebben jullie er niet zoveel moeite mee als 3A!’ zei hij hoofdschuddend. ‘Die hebben er een rommeltje van gemaakt!
Ts, ts, ts!’
Hij gaf daarmee te kennen dat hij de parallelklas al had geïnspecteerd. Dat moest net gebeurd zijn – het was elf uur – want als hij een dag eerder of deze ochtend voor de pauze in klas A was verschenen, hadden de leerlingen van klas B het wel gehoord van hun vrienden uit A, ongetwijfeld op waarschuwende toon: ‘Bereid je maar voor op de Rex!’ Het was wel duidelijk dat het de bedoeling van de rector was de klassen te overrompelen, kennelijk had hij zijn voornemen ook niet met andere leraren gedeeld, want zelfs Kandlbinder wist niets van zijn bezoek aan hun klas, anders had hij niet zo ontzet gereageerd op de entree van de Rex.
Die was erin geslaagd, vooral door dat sissen na zijn laatste mededeling, bij zijn toehoorders de indruk te wekken dat hij hen serieus genoeg nam om met hen zijn zorgen over de bedroevende prestaties van de parallelklas te delen. Hij was bezorgd, en hij deelde zijn gevoelens met hen; de B-klas was het vanzelfsprekend met hem eens dat het ongehoord, ja zelfs onbegrijpelijk was om bij Grieks in gebreke te blijven, het ging weliswaar niet om een ziekte – een zware, maar nog te genezen ziekte – maar om een onbegrijpelijk gebrek, dat een geërgerd, ongeduldig ‘Ts, ts, ts’ opriep, alsof daarmee alles wel was gezegd, althans, die indruk maakte het op Franz, zonder dat hij uit die – overigens nogal vage – indruk de conclusie trok dat de Rex misschien gewoon geen goede onderwijzer was. Integendeel – ook hij viel voor het Ts-ts-ts-trucje van de Rex, voelde zich door de vertrouwelijkheid die hij daarmee leek te demonstreren gevleid, en nam zich voor wat beter zijn best te gaan doen met Grieks dan hij tot dan toe had gedaan.
Hij nam niet de moeite vast te stellen hoe Kandlbinder reageerde op de twee voorgaande zinnen waarmee de Rex aangaf dat hij klas A inmiddels had gewogen en te licht bevonden. Vatte hij ze op als een dreigement, een waarschuwing voor wat hem te wachten stond als zijn klas de toets van de Rex evenmin doorstond, of zag hij juist mogelijkheden, hield hij het voor onmogelijk dat er met zijn omslachtige maar uitstekende lessen, met onmiskenbaar voortreffelijke resultaten, toch iets mis kon gaan? Franz besteedde er verder geen aandacht aan. Die saaie frik, door wiens Griekse lessen hij zich tot op heden succesvol heen had gezwijnd, interesseerde hem eenvoudigweg niet genoeg om hem in de gaten te houden ten koste van de rector die, in tegenstelling tot zijn leraar, spanning, zij het ook gevaarlijke spanning teweegbracht.
‘Laat u niet storen, Herr Doktor! Gaat u verder!’
Verdergaan is een goeie, dacht Franz verontwaardigd, hij is letterlijk in de eerste minuut van de les komen binnenvallen, dan is het toch ronduit oneerlijk om te doen alsof Kandlbinder al had kunnen beginnen? Aan de andere kant vijzelde hij tegenover de leerlingen het aanzien van de leraar op door hen erop te wijzen dat hij de doctorstitel droeg. Dat was nieuw voor de klas. Herr Doktor. Het leek niets bijzonders op een school waar de leerlingen verplicht werden al hun leraren, van de jongste stagiair tot de grijzende rector, met Herr Professor aan te spreken, maar het onderscheidde de leraar toch, want zoveel wisten ze inmiddels wel van academische rangen en standen, dat een leraar die zijn doctoraat had ‘geregeld’ – zoals ze op hun veertiende al hadden geleerd zich uit te drukken, onderwijl hun ingewijde broers of vaders na-apend – meer voorstelde dan een docent die leraar, die weliswaar ook als Herr Professor moest worden aangesproken, maar geen proefschrift had geschreven en niet ‘gepromoveerd’ was.
‘Zoals u wenst, Herr Direktor,’ zei Kandlbinder en hij wendde zich tot Werner Schröter. ‘Schröter,’ zei hij, ‘kom eens naar voren!’
Dus zo spreken ze elkaar onderling aan, dacht Franz. Herr Doktor, Herr Direktor. Ons tutoyeren ze. Pas vanaf de vierde worden we met u aangesproken. Als ik in de derde blijf zitten – en waarschijnlijk blijf ik zitten met een vijf voor Grieks en voor wiskunde, met twee vijven voor hoofdvakken blijf je nu eenmaal zitten – dan word ik nog een jaar getutoyeerd. Nou ja, voor mijn part. Kan mij het schelen. Er zijn belangrijkere dingen. Wat voor hem belangrijker was, zou Franz Kien zelf niet weten.
‘Schröter,’ zei Kandlbinder, ‘we zijn bij de klankleer. Schrijf voor mij eens de combinaties van medeklinkers op het bord!’
Kandlbinder is gek geworden, dacht Franz. Hij is er nog niet van hersteld, hij is er compleet van in de war geraakt dat de Rex de klas komt inspecteren. Het is toch pure waanzin de allerbeste meteen voor het bord te roepen in plaats van hem achter de hand te houden voor het geval er iets misgaat? Of om hem later op te voeren als shownummer. En dan geeft hij hem ook nog zo’n kinderlijk eenvoudige opdracht! Zelfs ik zou de drie dubbele medeklinkers kunnen opschrijven. Hebben we trouwens allang gehad. We zijn toch al bij de klinkerveranderingen in de zin, en met grammatica nog verder, bij de woordbouw. Kandlbinder ging kriskras door de grammatica. Franz grinnikte stilletjes voor zich uit. Als zijn leraar wist dat hij nauwelijks meer had onthouden dan de titels van de behandelde hoofdstukken! Bij zijn huiswerk werd hij geholpen door zijn oudere broer, die op het Wittelsbacher Gymnasium tot de vijfde klas was doorgedrongen, op een manier die Franz niet begreep, want zijn broer Karl was in de hoofdvakken, vooral in de vreemde talen, even zwak als hijzelf. Hoe was het hem gelukt de vijfde klas te halen? Met die grappige werklust van hem, vermoedde Franz, hij strooit de leraren zand in de ogen met dat kleine, keurige, regelmatige handschrift van hem, waarmee hij vel na vel vult. Zijn huiswerk zit vol fouten, net als dat van mij, maar het ziet eruit om door een ringetje te halen, ik heb daar geen zin in, zou het ook helemaal niet kunnen. Franz was een knoeier, zijn handschrift was nerveus en krasserig, de leraren schudden hun hoofd als ze zijn huiswerk bekeken, professor Burckhardt, de biologieleraar die hem mocht, hoewel Franz in zijn vak ook niet goed was, zei zo nu en dan: ‘Kien, probeer toch eens wat vorm in je handschrift te brengen!’ Juist hij, dacht Franz dan altijd, want het kostte Burckhardt zelf de grootste moeite om de doorsnede van een bloem – een pinksterbloem bijvoorbeeld – op het bord te tekenen. Altijd weer brak zijn krijtje af, gooide hij het weg en riep dan vertwijfeld: ‘Kijk het maar na in Schmeil, daar staat het in!’

 

© 1980, 2004, 2014 Diogenes Verlag ag, Zürich
Nederlandse vertaling © 2016 Marcel Misset en Uitgeverij Cossee bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum