Leesfragment: De verdrinking

03 juli 2016 , door Roger Martin du Gard
| |

Op 17 juli verschijnt De verdrinking van Roger Martin du Gard (vertaald uit het Frans en van een nawoord voorzien door Anneke Alderlieste). Wij brengen een fragment.

Op 7 juli 1888 arriveert sergeant De Balcourt in het kleine Franse plaatsje Auney-sur-Marne. Hij zoekt de plek waar hij is ingekwartierd, maar als hij de weg vraagt aan een jongen besluit hij zijn intrek te nemen in de bakkerij waar deze werkt. Hij raakt hopeloos in de ban van de bakkersjongen en achtervolgt hem waar mogelijk. Op de dag voordat Balcourt het dorp gaat verlaten, slaagt hij er eindelijk in een afspraakje te maken. De avond leidt tot een dramatische ontknoping.

De verdrinking is een in een weergaloze stijl geschreven novelle, vol humor en dramatiek, waarin Martin du Gard de grandeur van Tolstoj, het analytisch vermogen van Proust en de diepzinnigheid van Montaigne combineert.

 

Zaterdag 7 juli 1988
Zijn vanochtend na een laatste etappe van achttien kilometer, voltallig, zonder een achterblijver, tegen elf uur in Aunay-sur-Marne aangekomen. (Blaar op mijn rechterhiel. Bekaf.)
De Tonkinees had het bevel over deze vreemde compagnie van vierentwintig onderofficieren in veldtenue overgenomen, en onze intocht in het dorp baarde opzien. De luitenant was voor dag en dauw te paard vertrokken om de inkwartiering te regelen. Hij stond ons voor het stadhuis op te wachten. Hij had woord gehouden: we waren allemaal bij de burgerij ingekwartierd. Hij had er bij het gemeentebestuur op gewezen dat we niet zomaar 'gewone soldaten' waren, maar een speciaal peloton toekomstige reserveofficieren die voor een tiendaagse instructie en training waren gekomen; en hij had tachtig individuele huisvestingsorders geregeld. Voordat we konden inrukken, las hij ons het rooster voor: iedere ochtend om 5.25 uur voor de kerk verzamelen; velddienst tot tien of elf uur; tot drie uur vrij om te eten en een middagdutje te doen; 's middags van drie tot vijf instructieles in de zaal van het stadhuis. Wat de maaltijden betreft, vier kantines, een per sectie, in de vier belangrijkste lokale kroegen.
Al met al ziet het er goed uit, een stuk meer vrije tijd dan in de kazerne van Chalons!
Ik schrijf dit op terwijl ik op het middagmaal zit te wachten in de kantine van mijn sectie, die is ondergebracht in de Trois Écus; ik heb het geluk dat dit cafe op drie minuten lopen van mijn huis ligt. Een vreemd huis, waar ik bij toeval door een wonderlijke ontmoeting terecht ben gekomen... Maar dat schrijf ik later allemaal wel op.

8 juli
Vanochtend eerste velddienst, ingekort omdat het zondag is. En vanmiddag geen les. 'Verlof', zoals de Tonkinees zegt.
Ik ben de kameraden ontvlucht die zitten te roken en te kaarten in de lokale herbergen, en hier naar de oever van de rivier gegaan, met L'immortel, het nieuwe boek van Daudet, dat net uit is en dat ik tot mijn verrassing gisteren in de etalage van de belangrijkste kantoorboekhandel annex garen-enbandwinkel van Aunay ontdekte. Maar om te beginnen wil ik deze vrije zondag benutten om mijn dagboek bij te werken - een prettige manier om de emoties van de afgelopen vierentwintig uur opnieuw te beleven...
De plek is verlaten en zo aangenaam als maar kan. De Marne is, geloof ik, pas bevaarbaar vanaf Épernay. Geen enkele aak waagt zich dus deze kant op. Wandelaars evenmin, lijkt het. De rivier is wél ruim een kilometer van de stad, en de weg ernaartoe ligt in de volle zon, zonder een enkele boom, stoffig en winderig, en gaat langs afschuwelijke bouwterreinen en een paar drassige weiden waarin geen beesten of mensen te bespeuren zijn; uiteindelijk komt hij uit bij de Marne, waar een gloednieuwe stenen brug overheen loopt – die ligt daar als een indringer en zal, vrees ik, grote moeite hebben ooit harmonieus met het landschap te versmelten. Behalve drie jongetjes met opgestroopte broek, die aan de voet van de brug in het water ploeterden, onder toezicht van een oude grootvader die naast zijn hengel lag te dommelen, heb ik geen levende ziel gezien. Ik heb het voetpad genomen dat langs de oever loopt en hier zit ik dan op een bed van mos, met mijn rug tegen de stam van een populier. Het water stroomt twee meter onder me, fris, groen en diep, en de stroom die het zachtjes laat wiegen, maakt het levendig. Mijn populier wiegt ook en ruist daarboven in de wind; ik voel me goed. Zonder enig risico gestoord te worden zal ik hier de dag kunnen doorbrengen en alles opschrijven wat mijn geest bezighoudt.
Zal Aunay voor mij de plaats worden van een fantastisch avontuur?
Ik had hem gisteren opgemerkt, zodra we op het plein aankwamen. Het aantreden voor het stadhuis van onze vier secties onderofficieren, waarbij de luitenant en de Tonkinees onze inkwartieringsbiljetten uitdeelden, had een groepje kletstantes en afgeleefde oude wijnbouwers, en de hele kinderschaar uit de streek aangetrokken. Hij was zo’n beetje de enige jongen van zijn leeftijd. Ik had hem eerst voor een stukadoorsleerling aangezien, vanwege het witte poeder waarmee zijn kleren, zijn blote armen, zijn ragebol en zelfs zijn gezicht waren bedekt.
Hij was gekleed in een grote, tijken broek en een blauw-witgestreept hemd met korte mouwen, en hield zich een beetje op een afstand. Hij zat met zijn benen over elkaar op de rand van de fontein, zijn blote voeten in espadrilles, zijn bovenlijf naar achteren, steunend op één hand, waardoor zijn magere schouder door een scheur in zijn hemd naar buiten stak. Zoals ik daar onbeweeglijk in de rij stond, op tien meter van hem af, kon ik hem in alle rust gadeslaan. Hij glimlachte niet, maar zijn spiedend oog, dat niets van het schouwspel miste, straalde van plezier, terwijl er om zijn mondhoeken een soort natuurlijke vrolijkheid, een ingehouden spot speelde.
Zodra we waren ingerukt en het peloton zich begon te verspreiden, greep ik de gelegenheid aan om met mijn ogen op mijn inkwartieringsbiljet gericht en een aarzelend, bezorgd gezicht naar de fontein te lopen. Twee passen van hem af – hij had niet bewogen – keek ik op. Onze blikken kruisten elkaar.

 

© 1983 Roger Martin du Gard
© 2008 Anneke Alderlieste

pro-mbooks1 : athenaeum