Leesfragment: Dwalmgasten

14 augustus 2016 , door Mischa Andriessen
|

1 september vanaf 17.00 wordt de nieuwe dichtbundel van Mischa Andriessen, Dwalmgasten, gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel, Spui 14-16. Wij publiceren drie gedichten voor.

Dwalmgasten is een bundel van uitersten, met gedichten over oorlogsgeweld en mensen die op de vlucht slaan, maar ook over grote levensvervullende liefdes, zoals die van het echtpaar aan wie het vergund is niet te hoeven meemaken hoe de ander sterft: ze veranderen tegelijk, zij in een linde, hij in een eik. Het liefdevolle en het verschrikkelijke sluiten elkaar niet uit maar vullen elkaar aan, de taal is dreigend en geladen. De dichter zoekt een verbindingspunt tussen het persoonlijke en het mythische, tussen de kleine en de grote verhalen. Wie wil begrijpen, moet bewegen.
Wie wil ervaren, moet open zijn, ook voor vreemde gasten open doen.

 

Speelveld

Ze zou boos zijn. Geen twijfel
Je versnelde, hield in, rende
toch weer verder, geen tijd
voor jongens, jouw gedachte.
Buiten adem, kleren gescheurd
moegespeeld kwam je thuis.
Ze stonden er, lange hanenveren
op hun helmen, hun laarzen fel
opgepoetst met tuf en smeer.
Kwaad met verholen schaamte
praatte je ondenkbaar later jezelf aan
woede gaf per saldo tweespalt weer.
Ze kozen niet, ze waren slechts helden
in hun verschijning, sloegen om beurten
moeder en zoon, tot iedereen het zag:
moeder brak, biechtte de schuilplaats op.
Je keek niet naar haar, volgde je tante
die achter hun glanzende paarden wachtte
tot het touw strak trok, ze bijna viel
haar pas versnelde, stilhield, viel
in de modder om een klont suiker smeekte.
Moeder liep wel, je moest het nu toch zien
verbeet je angst, schreeuwde hen na:
En waar moet ik heen? Een zwiep
tante viel opnieuw, werd overeind getrokken
Ma zag toen kort kans om te kijken
uit haar mond de barse stem
van een agent: Ga weg alsjeblieft.

 

 

De Vogelkoning

Het zijn normaal jonge jongens.
In de lente verlaten ze hun huizen
halsoverkop, alsof iemand hen riep.
Wie overleeft, herinnert zich niet
wat het was – het zachte wieken
van wijd uitgestrekte vleugels
een stille roep, zoals stenen zingen
in de hoofden van krankzinnigen.
Van sommigen zijn de vaders
eerder gegaan, er is geen kaart
een richting, geen route; soms
komt er een aan, keert terug
naar waar hij eens vertrok
vertelt het na, vervormd, gehavend
kleren tot op de draad kapot
de blik spreekt louter waanzin:
Een arendsnest op de rotsen
weggedraaide ogen, paarse lippen
heel het gastpad afgedwaald
om weer hier te zijn.
De mare wil dat ze luisteren.

 

 

Wolfsuur (Aankomst)

De koffers nog in handen
kiezen we de kamers, lachen:
Wie de grootste heeft
moet als laatste douchen.
Dan merken we hoe moe we zijn
zeggen geen woord meer, horen
hoe het overal stil is, vader loopt
zelfs naar de voordeur, opent hem
alles is er nog, het bos, de schemer
onze wagen op het smalle pad
tussen de ruisloze lindenbomen.
Dan slaat de deur dicht, staat hij daar.
Ma gaat behoedzaam voor ons staan
brengt een koffer naar haar borst.
Hij merkt het meteen op, raakt
van slag. Niemand beweegt
gilt hij, grist in zijn zakken.
Vader lacht: vast een misverstand.
Er moet een oplossing te vinden zijn.
Ik hoor Ma schreeuwen alvorens te zien
hoe hij ineen zakt, de deur open staat.
Een kikker kwaakt. De klok tikt.
Hier is nooit iemand geweest.
Ik knijp hard in mijn arm, verlaat
mezelf, nu ik dat zeker weet.

 

Copyright © Mischa Andriessen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum