Leesfragment: Herfst

20 september 2016 , door Karl Ove Knausgård
|

Vandaag verschijnt het eerste deel van de reeks De vier seizoenen van Karl Ove Knausgård: Herfst (Om høsten, uit het Noors vertaald door Marin Mars). Lees bij ons de verhalen Benzine en Kikkers.

Karl Ove en zijn vrouw Linda staan op het punt een vierde kind te krijgen. Het wordt een meisje, ze zal Anne heten. In drie brieven aan zijn ongeboren dochter vertelt Karl Ove haar hoe robuust het leven is, en hoe mooi. Deze brieven wisselt hij af met korte, persoonlijke teksten over de meest uiteenlopende onderwerpen; van kauwgum, vingers en thermosflessen tot bloed, bladeren en eenzaamheid. Samen vormen deze teksten Annes handleiding voor de wereld.

Herfst is het eerste deel van Vier seizoenen, de nieuwe reeks van Karl Ove Knausgård.

N.B. Maarten Dessing schreef een recensie over Knausgårds Uit & thuis. Lees zijn recensie op Athenaeum.nl. Miriam Rasch schreef over Vrouw, en daarvoor al over Schrijver, en we publiceerden voor uit Nacht en Vader. Vertaalster Paula Stevens, ten slotte, schreef voor ons over Zoon.

 

Benzine

Op regenachtige herfstdagen, wanneer de lucht donkergrijs was, de sparren in het bos langs de weg donkergroen en het asfalt op de weg zwart, en alle andere kleuren door het ingetogen licht en het vocht werden afgezwakt, lag benzine op de weg soms in de meest fantastische en bijzondere kleuren te glanzen. Benzine was zo anders dan alles wat we kenden, die had uit een andere wereld kunnen komen. Een schitterende wereld vol sprookjes, vol felle kleuren, en genereus. Genereus omdat het kleurenspel van de benzine, dat schijnbaar willekeurig kwam en ging, verbonden was met de leegste en lelijkste plaatsen. Het kleurenspel zag je nooit op weiden of akkers, kale rotsen of stranden, maar het verscheen op parkeerplaatsen, grind- en asfaltwegen, jachthavens, bouwplaatsen. Op de geelgrijze, door gruisstof ondoorzichtige waterspiegel in de plassen dreef soms opeens benzine, zonder relatie met het water of iets anders in de omgeving, en stak je er een stokje in, dan konden er nieuwe kleuren ontstaan – purper, paars, koningsblauw – in patronen vol bochten en lagunes, zo mooi als schelpen of sterrenstelsels. Die licht beweeglijke, op een luchtspiegeling lijkende kleurenkronkels waren een mysterie op zichzelf, en het was net een afbeelding van een mysterie. Vooral omdat we allemaal wisten dat benzine eigenlijk geen kleur had. We hadden allemaal gezien hoe benzine door een trechter van een jerrycan werd overgegoten in de rode tank van een van de boten bij de drijvende steigers. Dan was de benzine geheel kleurloos en doorzichtig, terwijl ze de lucht eromheen deed trillen. En we wisten allemaal wat een enorme kracht ze bezat. De gigantische bulldozers die de sloopterreinen van stenen ontdeden, die gewoon met hun bak er recht op in reden, achteruitrijdend de stenen optilden om ze vervolgens met een hoop kabaal in de laadbak van de wachtende vrachtwagen te storten, liepen op benzine, en de vrachtwagen die al snel moeizaam de weg op draaide, liep op benzine, en de trekkers met oplegger en de bussen en de olietankers en de vliegtuigen. De raceboten die boven de golven op de zee-engte leken te vliegen, liepen op benzine, en de raceauto’s, waar we over hadden gelezen, maar die we nooit zelf hadden gezien. En dan natuurlijk de auto’s van onze ouders, die brede voertuigen die dagelijks over de wegen deinden, en de motorfietsen en de brommers waar de jongeren op reden. De sneeuwploegen, de tractoren, de graafmachines, de motorzagen, de buitenboordmotoren. Alle snelheid en alle kracht om ons heen, alle brullende, bulderende en bonkende motoren, verbrandden benzine. Dat benzine uit olie werd gewonnen, die uit reservoirs diep onder de grond werd gehaald en die uit omgezet organisch materiaal bestond uit een tijd dat er geen mensen waren – alleen dinosaurussen, die gigantische maar simpele wezens – een tijd waarin de bomen en planten ook groter en simpeler waren, en dat die prehistorische kracht van dit zoölogische en biologische zich rondom ons manifesteerde, was logisch – alle kinderen zagen de verwantschap tussen bulldozers en de dinosaurussen – maar de verwantschap tussen de kracht en de raadselachtige schoonheid van de kleine, trillende kleurenspiegels in de vele waterplassen van de jaren zeventig was dat niet.

 

Kikkers

Deze zomer waren we op de verjaardag van iemand die zestig was geworden. Het werd gevierd in een zaaltje aan een fjord in Vestlandet, niet ver van de open zee. Het had de hele dag geregend en toen we later die avond teruggingen, regende het nog steeds. Op een drafje liepen we over de modderige grindweg naar de auto, ik legde de tassen in de bagageruimte terwijl de kinderen, die niet meer op hun benen konden staan van vermoeidheid en verveling, hun gordels vastmaakten in de grote minibus die ik die week had gehuurd. In het donkere landschap kwam de regen met bakken naar beneden. Dit soort duisternis ontstaat alleen onder zulke omstandigheden, want normaal gesproken zijn de zomernachten hier licht, als het ware nauwelijks versluierd door het donker dat niet zwart is, maar blauwig en op een bepaalde manier luchtig. De mist en het dikke wolkendek die de hele dag als een deksel op het dal tussen de bergen hadden gelegen, hadden de duisternis een dichtheid gegeven, maar niet totaal, ze was nog steeds niet zwart, want in de donkergrijze, vochtige lucht kon je de spar ren nog net zien en díé waren zwart als de nacht.
Ik startte de motor, deed het grootlicht aan en draaide de smalle asfaltweg op. Die liep langs de fjord en was zo smal dat je bij elke tegenligger moest afremmen, soms moest je achteruitrijden naar de dichtstbijzijnde inhaalplek en op sommige plekken vormden de ouderwetse stenen langs de weg de enige beveiliging tegen de steile afgrond. Het licht van de koplampen opende de duisternis voor ons en daardoor leek het alsof we door een eindeloze tunnel reden. De weg boog af van de fjord, liep door een dal omhoog, over een berg en aan de andere kant plooide hij zich opnieuw naar een fjord, die hij enkele tientallen kilometers volgde.
Daar verschenen plotseling kleine stenen op het asfalt. Mijn dochter, die roerloos naast me naar de weg zat te staren, als het ware gehypnotiseerd door het licht in de duisternis, zei opeens dat de stenen bewogen. Nu ze het zei, zag ik het ook. Ze maakten kleine sprongetjes over het asfalt. Het waren geen stenen, het waren kikkers. En het werden er steeds meer. Op sommige plekken waren het er wel dertig of veertig, daar op het asfalt voor ons. Het was onmogelijk om ze allemaal te ontwijken, als ze opeengepakt zaten, moest ik wel over ze heen rijden. Kilometerslang bleven ze komen, het waren er honderden, ze kwamen allemaal uit de greppel die nacht, sprongen de weg over en aan de overkant weer naar beneden. Kwam het door de regen? Of was het de tijd van het jaar, dus dat ze elke zomer op een nacht allemaal tegelijk verkasten? Daar zou ik wel nooit achter komen, dacht ik terwijl we in regen en duisternis over de bochtige weg boven de fjord reden. Zoals alle amfibieën hadden ze iets oerouds, ze stamden uit een andere tijd dan wij, uit een simpeler wereld, want ook bomen en planten waren toen primitiever, en dat ze hier nog steeds waren, in tegenstelling tot bijna alle andere wezens die je toen had, kwam doordat hun manier van leven zo efficiënt was, en onaangetast door alle veranderingen die de wereld om ze heen had ondergaan. Voor kikkers moest de wereld nu precies hetzelfde zijn als de wereld toen, ze zagen, deden, dachten en voelden hetzelfde, en deze onveranderlijkheid, waarbinnen toekomst noch verleden bestond, was in principe niet anders dan die bij jongere diersoorten zoals eekhoorns of dassen, behalve dat ze al eindeloos veel langer duurde. Desondanks was het een schok om die kikkers van zo dichtbij te zien, zoals de keer dat ik met het kinderdagverblijf van mijn dochters mee was op een uitstapje naar het bos, en het tussen de bladeren plotseling wemelde van de springende kikkertjes. Een van de ouders ving er een en hield hem zo vast dat de kinderen hem konden zien. Hij had iets afstotelijks en volgens mij kwam dat door zijn ogen die alle kenmerken hadden die wij met het kwaad associëren. Ze waren koud en leeg, stonden niet in verbinding met een ziel, zoals bij een kat. Deze ogen zagen geen mensen, maar iets anders waarvan we nooit zullen weten wat dat is.

Oorspronkelijke tekst © Forlaget Oktober as, 2015
Nederlandse vertaling © Marin Mars en De Geus bv, Amsterdam 2016

pro-mbooks1 : athenaeum