Leesfragment: Het Leven en de Opvattingen van de Heer Tristram Shandy

09 januari 2016 , door Laurence Sterne
|

12 januari verschijnt Het Leven en de Opvattingen van de Heer Tristram Shandy van Laurence Sterne (vertaald door Jan en Gertrude Starink). Wij publiceren voor.

Tristram Shandy is een omgevallen boekenkast, een satire op geleerdheid en een aansporing om literatuur te lezen. De titel dekt de lading totaal niet: het is een verzameling uitweidingen, satirische schetsen, humoristische dialogen, filosofische overpeinzingen, karaktertekeningen en commentaren op de samenleving en cultuur.

Tristram Shandy is een ongebruikelijk en raar boek. Het verhaal, als je daarvan kunt spreken, wijkt af van wat gangbaar is – ook typografisch. Sterne heeft nieuwe vormen gevonden voor zijn roman. Zo zijn er geheel zwarte, blanco en gemarmerde pagina’s, en die worden allemaal ook weer van commentaar voorzien. De typografie wekt verbazing, niet in de laatste plaats vanwege het krankzinnige gebruik van liggende streepjes.

Er valt veel te lachen en te grinniken: Sterne voert grappige en intrigerende figuren ten tonele, bijvoorbeeld Tristrams vader en moeder, zijn oom Toby, korporaal Trim en dominee Yorick (een portret van Sterne zelf).

 

Hoofdstuk X

Op hoeveel bescheiden verdienste de aan de vroedvrouw bewezen weldaad terecht aanspraak mocht maken, of bij wie die aanspraak eigenlijk berustte, – lijkt op het oog voor dit verhaal niet ter zake te doen; — vast staat evenwel dat de vrouw van de parochieherder er destijds geheel mee ging strijken. Toch ben ik sterk geneigd te denken dat Eerwaarde zelf, al was hij niet zo fortuinlijk het eerst op het idee te komen, – toch, aangezien hij vanaf het moment dat het hem werd voorgelegd van harte meewerkte, en er even van harte geld voor overhad om het te helpen verwezenlijken, aanspraak mocht maken op enig part, – zo niet de volle helft van de verschuldigde eer.

De wereld beliefde er toen anders over te denken.

Leg het boek neer, en u krijgt een halve dag om een steekhoudende verklaring te vinden voor de gronden van deze gang van zaken.

Het zij dan vermeld dat ’n jaar of vijf voor de vroedvrouwelijke bevoegdheidsverklaring waarover u zo uitvoerig bent ingelicht – genoemde parochieherder zich in de omtrek in opspraak had gebracht omdat hij, ten nadele van zijn persoon, zijn stand en zijn ambt, inbreuk maakte op alle decorum; — en wel, door nimmer anders, of beter, in het zadel te verschijnen dan op een magere, afgereden knol ter waarde van om en nabij één pond en vijftien shilling die, om hem in het kort te portretteren, een volle broer was van Rossinant, voor zover gelijkenis hem althans tot bloedverwant kon maken; want hij beantwoordde tot op een haar aan diens beschrijving, – al staat mij niet voor de geest dat Rossinant ergens wordt aangemerkt als dampig; terwijl Rossinant bovendien, zoals Spaanse paarden, mager of vet, doorgaans het voorrecht hebben te zijn, – onbetwistbaar paards was in al zijn onderdelen.

Ik weet uiteraard dat dit helden-ros zich altijd kuis gedroeg, wat tot de tegenovergestelde opvatting zou kunnen leiden. Maar ook staat even onomstotelijk vast dat Rossinants zelfbedwang (zoals valt te staven met de episode over de vrachtrijders uit Yanguas) niet voortsproot uit enige lijfelijke tekortkoming of onvolwaardigheid, maar uit de onverstoorbare regelmaat van zijn bloedsomloop. – En laat mij u vertellen, Mevrouw, dat er op aarde heel wat gedegen kuisheid bestaat, waarover je met de beste wil van de wereld niets beters zou kunnen opmerken.

Hoe dat ook zij, omdat ik ernaar streef volledig recht te doen aan ieder schepsel in dit dramatische werkstuk ten tonele gevoerd, – kon ik dit onderscheid ten gunste van Don Quichots paard niet verdoezelen; — maar in ieder ander opzicht was het paard van de parochieherder precies eender, — want het was zo’n magere, miezerige en minne knol dat ootmoedin persoon hem had mogen bestijgen.

Een aantal niet al te snuggeren hielden het erop dat het zeker binnen het bereik van de parochieherder lag zijn paard wat op te doffen, – want hij was de gelukkige bezitter van een bijzonder mooi halfhoog-geboogd zadel, op de zit gestoffeerd met groene trijp, en gegarneerd met een dubbele rij verzilverde kopspijkers, en van een fraai stel glimmend koperen stijgbeugels, en een allerkeurigst dek van eerste kwaliteit grijze stof, waaraan een volant van zwart kantwerk uitlopend in een zware zoom van zwartzijden franje, poudré d’or; – wat hij zich allemaal had aangeschaft in de bluf en bloei van zijn jeugd, tegelijk met een zwaar gebosseleerde toom die, zoals het hoort, tot in de puntjes bewerkt was. — Maar omdat het hem tegenstond zijn paard voor schut te laten lopen, had hij een en ander weggehangen aan de binnenkant van zijn studeerkamerdeur; – en het dier in volle ernst uitgemonsterd met precies zo’n teugel en precies zo’n zadel als met aanblik en kostprijs van zo’n edel ros strookte.

U kunt u zonder moeite voorstellen dat de parochieherder, aldus geëquipeerd, — tijdens zijn diverse ritten door de parochie, en bij bezoeken aan landheren in de omgeving, genoeg te horen en te zien kreeg om zijn kijk op de wereld voor onderstoffen te behoeden. Eerlijk gezegd, hij kon geen dorp binnenrijden of hij trok de aandacht van jong en oud. — Waar hij langskwam viel alle werk stil, – bleef de emmer steken halverwege de put, — vergat het spinnewiel te draaien, —– zelfs Bikkeljan en Hinkelman gaapten hem na tot hij uit het gezicht was verdwenen; en omdat hij niet bepaald vlug vooruitkwam, had hij meestal ruimschoots de tijd het in zich op te nemen, – het gebrom te horen van de zwaartillenden — en het gelach van de luchthartigen; – wat hij allemaal in de opperste gemoedsrust verdroeg. – Want zo was hij, — hij hield in zijn hart van een grapje – en omdat hij zichzelf per definitie behoorlijk lachwekkend vond, zei hij vaak dat hij zich moeilijk kwaad kon maken op anderen, wanneer die hem zagen in een licht waarin hij zichzelf ook ten volle beschouwde; zodat hij tegenover vrienden, die wisten dat het hem nooit om geld te doen was, en die er daarom geen been in zagen zijn buitenissigheid op de korrel te nemen, – in plaats van de ware reden op te geven, — liever ten eigen koste meelachte; en aangezien hij, even scharminkelig als zijn ros, zelf ook vel over been was, – beklemtoonde hij soms dat het paard niet beter was dan de ruiter verdiende; – dat ze, als een centaur, – samen uit een en dezelfde mal waren gegoten. Maar bij andere gelegenheden, en in andere stemmingen, als hij zich verheven achtte boven flauwe aardigheden, – beweerde hij juist dat hij zich snel voelde wegkwijnen aan de tering; en gaf dan, en met dodelijke ernst, te verstaan dat hij de aanblik van een goed in het vlees zittend paard niet kon verdragen zonder een steek in het hart en een voelbare versnelling van pols; en dat hij het scharminkel waarop hij reed had genomen om zich niet alleen fysiek overeind te kunnen houden, maar ook psychisch.

Op andere momenten wist hij daarentegen wel honderd komieke redenen te geven waarom hij liever reed op zo’n suff e, aamborstige knol dan op een pittig hitje; – op zo’n rijdier kon hij zich immers werktuiglijk in het zadel houden, en even genoeglijk mediteren de vanitate mundi et fuga saeculi als met een heuse doodskop voor zich; – dat hij, wat zijn overige besognes betrof, zijn tijd, wanneer hij kalmpjes aanreed, even produktief kon maken als in zijn studeerkamer; – dat hij een redenering in zijn preek, – of een gat in zijn broek in het ene geval even makkelijk kon bijwerken als in het andere; – dat driest doordraven en bedaard redeneren, net als Geest en Oordeel, twee onverenigbare bewegingen waren. – Maar dat hij op zijn ros – alles onder één noemer kon brengen, – hij kon zich wijden aan zijn preek, – hij kon zich wijden aan zijn hoest, — en nodigde de natuur daartoe uit, aan een dutje ook. – Kortom, werd het vuur hem na aan de schenen gelegd, dan gaf hij iedere drijfveer op behalve de ware, – en die hield hij voor zich uit pure fijngevoeligheid, omdat die zijns inziens te veel voor hem pleitte.

Want eigenlijk zat het zo. In de eerste jaren van de loopbaan van deze heer van goede familie, zo omstreeks de tijd dat hij het oogverblindende zadelstel had aangeschaft, had hij de neiging, of was hij zo ijdel, noem het zoals u wilt, — in het andere uiterste te vervallen. – In het spraakgebruik van de streek waar hij woonde heette hij toen gek op ’n goei peerd; hij had dan ook altijd een van de beste in het hele kerspel zadelklaar op stal staan; en aangezien, zoals ik u vertelde, de dichtstbijzijnde vroedvrouw niet dichter bij het dorp woonde dan zeven mijl rijden over erbarmelijk terrein, — kwam het erop neer dat de arme man nauwelijks een week meemaakte of er werd een wanhopig beroep op zijn rijdier gedaan; en omdat hij niet onhartelijk was, en ieder nieuw geval nog dringender en droeviger leek dan het vorige, had hij, – hoezeer ook op zijn rijdier gesteld, het hart niet te weigeren; het resultaat daarvan was strijk en zet dat zijn paard kreupel werd van de spataderen of de hielzweren, – of het kreeg de droes, of werd dampig, of liep, om kort te gaan, iets anders op waardoor het niet gedijde; – zodat Eerwaarde om de negen of tien maanden zat met een beroerd paard waar hij van af moest zien te komen, – en met de aanschaf van een nieuw.

Op hoeveel verlies zoiets je saldo communis annibus komt te staan moet een daartoe aan te stellen jury van slachtoff ers van vergelijkbare handel maar narekenen; – maar het weze wat het wil, de edelmoedige man verdroeg het jarenlang zonder een zweem van zelfbeklag, tot hij het, gezien de voortdurende trammelant, uiteindelijk geraden vond zich er eens op te bezinnen; en, alles overwegend en in aanmerking nemend, tot de slotsom kwam dat het niet alleen in geen enkele verhouding stond tot zijn overige uitgaven, maar bovendien een dermate zware belasting betekende dat het hem afhield van iedere andere mogelijkheid om weldoende rond te gaan in de parochie. Met de helft van het bedrag dat nu werd vergaloppeerd kon hij, bedacht hij, tien keer meer goed doen; — maar wat zwaarder voor hem woog dan alle andere overwegingen bijeen was het feit dat heel zijn pastorale zorg op deze manier werd ingedamd binnen één enkele bedding, en dan ook nog, vond hij, voor waar het ’t minst urgent was, namelijk, ten bate van het parende en barende deel van de parochie; terwijl er niets overschoot voor de onvermogenden, – niets voor de bejaarden, – niets voor die veelvuldige dieptreurige taferelen waar hij van uur tot uur bij werd gehaald, en waar armoe, ziekte en verdriet onder één dak huisden.

Op deze gronden besloot hij de uitgave te staken; en hij zag maar twee manieren om met goed gevolg uit dit parket te komen, – en die waren, er ofwel een ijzeren wet van te maken zijn paard nooit meer ter beschikking te stellen op welk verzoek ook, – of er vrede mee te hebben de laatste arme drommel, zover als ze hem gekregen hadden, met kwalen en gebreken en al, op te rijden tot het bittere einde.

Omdat hij geen fiducie had in zijn eigen standvastigheid wat het eerste betrof, — koos hij welgemoed voor het tweede; en al had hij het, zoals ik zei, heel goed in zijn voordeel kunnen uitleggen, – toch stond hij daar uiteraard boven; en verdroeg hij liever de hoon van zijn vijanden, en de spot van zijn vrienden, dan dat hij, met zijn figuur verlegen, een verhaal zou moeten vertellen dat op zelfverheerlijking leek.

Ik heb een hoge dunk van de onbaatzuchtige en kiese gevoelens van deze geestelijke, alleen al op grond van deze ene karaktertrek, die mijns inziens op dezelfde hoogte staat als heel de oprechte kiesheid van die Chevalier sans pairs uit La Mancha, voor wie ik tussen haakjes, bij al zijn gekkigheid, grotere sympathie koester, en voor wie ik, om bij hem mijn opwachting te kunnen maken, een heel eind verder zou lopen dan voor de grootste held uit de Oudheid.

Maar dat is niet de moraal van mijn verhaal. Ik beoog aan te tonen hoe de wereld zich in deze kwestie opstelde. – Want u moet weten dat, zolang deze verklaring van de gang van zaken de parochieherder tot eer had kunnen strekken, – geen mens ermee op de proppen kwam; – zijn vijanden wilden, en zijn vrienden konden het vermoedelijk niet. — Maar hij had zich nog niet ingezet ten bate van de vroedvrouw, en de kosten voldaan van de voor haar praktijk vereiste bevoegdheidsverklaring, – of het hele geval werd iedereen op slag duidelijk; elk paard dat hij erbij was ingeschoten, ja zelfs twee paarden te veel, kwamen met al de bijbehorende omstandigheden van hun aftakeling iedereen voor de geest en werden stuk voor stuk gememoreerd. – Het ging rond als een lopend vuurtje. – “Eerwaarde had het, net als vroeger, weer in de bol gekregen, en was voor de tweede keer in zijn leven van plan hoog te paard te gaan zitten; en was dit juist, dan was het ook zonneklaar dat hij de kosten van die vergunning er binnen het jaar dubbel en dwars uit zou hebben. — Kon je nagaan wat hij met die naastenliefde van ’m feitelijk beoogde.”

Wat hij feitelijk beoogde, ditmaal en bij al wat hij in zijn leven deed, – of veeleer wat voor opvattingen daarover opdoken in het brein van andere mensen, was een gedachte die maar al te vaak opdook in het zijne, en hem maar al te zeer beroofde van zijn rust op tijden dat hij diep in slaap had moeten zijn. ’n Jaar of tien terug viel Eerwaarde het grote geluk te beurt op dit punt voorgoed gerustgesteld te worden, — want precies zo lang is het geleden dat hij zijn standplaats, — en daarmee de hele wereld, achter zich liet – om verantwoording te gaan afl eggen bij een rechter over Wie hij geen reden zal hebben tot klagen.

Er rust een doem op de daden van sommige mensen. Wat ze er ook mee voorhebben, het gaat als het ware door een defl ecterend spectrum, dat hun daden zozeer doet afb uigen van de beoogde richting — dat de daadstellers, ondanks het volste recht op lof dat hun oprecht goede bedoelingen verdienen, toch daarvan verstoken moeten leven en sterven.

Van de geldigheid hiervan was deze geestelijke een bedroevend voorbeeld. — Maar wilt u horen hoe het allemaal in zijn werk ging, – en wilt u zich die wetenschap te nutte maken ook, dan sta ik erop dat u de twee volgende hoofdstukken leest, die zijn handel en wandel op zo’n manier schetsen dat de moraal er vanzelf uit volgt. – Is dat gebeurd, dan gaan we, als er niets tussenkomt, verder met de vroedvrouw.

 

Copyright vertaling © 1990 Jan & Gertrude Starink

pro-mbooks1 : athenaeum