Leesfragment: Het nieuwe vogels kijken

29 oktober 2016 , door Kester Freriks
|

1 november verschijnt Kester Freriks' Het nieuwe vogels kijken. Tweehonderd en meer zeldzame vogelsoorten in de Lage Landen. Wij publiceren voor.

Vogels zijn overal, in Nederland en daarbuiten. In 2009 publiceerde vogelkenner Kester Freriks zijn poëtische portretten van driehonderd Nederlandse vogelsoorten. In dit boek voegt hij daar ruim tweehonderd soorten aan toe: exotische dwaalgasten uit verre streken en landen overzee.

Er zijn in ons land veel meer vogels dan we denken. Sommige daarvan zijn niet algemeen bekend, maar des te opwindender. Zij bereiken ons land via routes die tot de verbeelding spreken: over oceanen en bergen, vanuit het hoogste noorden en het diepste zuiden. Met de hedendaagse technieken is het wonder van de vogeltrek steeds beter te traceren. Over het nieuwe vogels kijken gaat dit boek, een gids voor moderne vogelaars, twitchers en andere belangstellenden. Opnieuw kan de lezer genieten van de fraaie illustraties uit de Artis Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.

N.B. We publiceerden eerder voor uit Freriks' Echo's van Indië. Lees het fragment op Athenaeum.nl.

 

Ter inleiding

Het is najaar. Een vlucht Grauwe Ganzen of Rietganzen in v-vorm vliegt hoog voorbij langs de hemel, zuidwaarts. Ze zijn afkomstig uit noordelijke streken, waar de winter is ingevallen. De zon staat laag, is even later al achter de horizon verdwenen. Sneeuw en ijs maken voedsel onbereikbaar.
Niet alleen ganzen vliegen in dit gestroomlijnde patroon, ook Kraanvogels trekken in sierlijke lijnen weg van de kou naar gebieden met een milder klimaat, overwinteringsgebieden. De middeleeuwse dichter Jacob van Maerlant roemde de vorm van een zwerm reizende Kraanvogels, alsof ze een letter in de lucht schrijven. Deze v-formatie is misschien wel een van de bekendste beelden uit de vogeltrek. Het verschijnsel is nauwgezet bestudeerd. Iedere vogel vliegt schuin achter zijn voorganger, de vleugelpunten raken elkaar ternauwernood. De eerste vogel breekt de luchtweerstand, waarvan de andere vogels profijt hebben. De werveling die door de vleugelslag van de eerste vogel ontstaat, een soort opwaartse luchtstroom, biedt de daarachter vliegende vogel voordeel. Neemt hem als het ware mee. In afwisseling neemt een vogel de leiding. Door deze manier van samenwerken kunnen de vogels anderhalf keer zo ver vliegen als anders het geval zou zijn.
De even sierlijke als scherpgepunte v, die in de trektijd het hemelruim doorklieft, begeleid door het luide gakken van de ganzen of het onderlinge trompetten van de Kraanvogels, spreekt al generaties lang vogelliefhebbers aan. De ‘contactroep’, zoals het onderling converseren in de zwerm heet, toont de saamhorigheid. Kijk, daar zoeken vogels nieuwe horizonten, nieuwe leefgebieden. Het zijn vaak families die samen onderweg zijn. De symboliek van vogeltrek, verbonden met de wisseling der seizoenen, behoeft nauwelijks uitleg. Mensen beschouwen het zoeken naar nieuwe werelden als teken van levenskracht en verwachting. Voeg daarbij de raadsels waarmee de vogeltrek nog altijd is verbonden en we betreden een terrein dat onuitputtelijk belangstelling wekt en velen bekoort en zelfs betovert.
Vogeltrek en richtingsgevoel roepen behalve bewondering ook vragen op, voor iedereen die aandacht heeft voor de natuur. Hoe vindt de Boerenzwaluw zijn weg terug naar de schuur van zijn vorig broedseizoen? Hoe weten vogels in Afrika dat in onze landen de lente aanbreekt? Waar halen ze de kracht en energie vandaan die duizenden kilometers af te leggen? En vooral: hoe vinden vogels de weg? Steeds geavanceerder onderzoek en technologie met behulp van satellietzenders laten zien dat vogels zich oriënteren op de stand van de zon, maan en sterren en sterrenbeelden, en ook gebruik maken van visuele bakens als kustlijnen, rivieren, bergketens. Trekvogels volgen min of meer vaste routes over land en zee. Het navigatievermogen lijkt wel toverij. Maar er zijn altijd vogels die afdwalen, zogenoemde dwaalgasten en zeldzaamheden.
Over die bijzonderheden gaat dit boek. Zij zijn de vermetele, waaghalzige zwervers van het luchtruim, nomadische vagebonden, de marathonvogels die vaak als eenling duizenden kilometers afl eggen en plots in de Lage Landen opduiken. Het nieuwe vogels kijken. Tweehonderd en meer zeldzame vogelsoorten in de Lage Landen vult het in 2009 verschenen Vogels kijken. Alle driehonderd Nederlandse vogelsoorten aan. Het onderwerp van het eerste boek wordt gevormd door veel voorkomende soorten, en niet van zeldzamere doortrekkers. Die komen nu aan bod. Volgens de offi ciële beraming zijn er in Nederland en België 512 vogelsoorten ooit waargenomen, vanaf het begin van de negentiende eeuw. Zelfs eenmalige ontdekkingen tellen mee. Het aantal varieert, afhankelijk van de indeling die men hanteert. Een vogel kan een nieuwe soort zijn of een ondersoort vertegenwoordigen. In dat laatste geval telt hij niet mee, hoewel daarover geen eensluidend oordeel bestaat. Bovendien kan er elke dag een nieuwe en nooit eerder ontdekte soort aan de horizon verschijnen. De vogelwereld verandert voortdurend; dat is het grote geheim ervan. En het vormt het grote avontuur voor wie vogels volgt in hun leefomstandigheden.
De 215 soorten die in Het nieuwe vogels kijken staan, aangevuld met de 300 uit Vogels kijken, vormen samen het aantal van ruim vijfhonderd vogelsoorten in de Lage Landen. Hiermee is het gehele vogelrijk binnen onze grenzen beschreven. Het aantal soorten over de gehele wereld wordt geschat op tienduizend, maar ook dat is geen vaststaand gegeven.
In dit boek zijn de negentiende-eeuwse vogelportretten afkomstig uit de Iconographia Zoologica, het ‘papieren dierenrijk’ van de collectie van de Artis Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. In deze schatkamer van getekende en ingekleurde vogelplaten geven de zeldzaamste soorten acte de présence. Vogelwaarnemers beoefenden hun vak altijd al wereldwijd. Ze wisten vanaf het prille begin van de natuurlijke wetenschap dat dieren reizigers zijn; niet alleen vogels, ook vlinders, zoogdieren, vissen. Dat van elk van de ruim vijfhonderd beschreven soorten een afbeelding bestaat, in de meeste gevallen afkomstig uit negentiende-eeuwse wetenschappelijke en ornithologische boekwerken, mag een wonder heten. Geen vogel zo zeldzaam of hij is neergestreken in de Artis Bibliotheek. Ze zijn met zorg voor detail uitgebeeld. De vogeltekenaars van destijds wisten een vogel in kleur en verschijning accuraat en levendig weer te geven. De zeldzame Mirtezanger was hier even bekend als de nog zeldzamere Wenkbrauwalbatros, de Ivoormeeuw een even vertrouwde verschijning als de Jufferkraanvogel, de Kleine Torenvalk of de Amerikaanse Goudplevier. Elke vogel in dit boek krijgt, evenals in Vogels kijken, een persoonlijk portret, geïnspireerd op eigen waarneming of door beschrijving uit uiteenlopende bronnen, zoals historische en hedendaagse vogelgidsen, veelal rijk geïllustreerd, ornithologische handboeken en studies over vogeltrek, geografie, weerkunde en taalkunde. In een boek gewijd aan het hedendaagse vogels kijken mogen digitale bronnen niet ontbreken; zij ontsluiten wereldwijde informatie die voor onderzoekers van vroeger tijd onvindbaar waren. Het omvangrijke archief dat aan Het nieuwe vogels kijken ten grondslag ligt bestaat uit duizenden bladzijden die behoren tot het papieren vogelrijk en uit ontelbare speurtochten op het beeldscherm. De indeling van de vogelwereld in de Lage Landen is ontleend aan het onvolprezen Overzicht van alle in Nederland waargenomen vogels, samengesteld door Dutch Avifauna.
Gegevens over een eerste waarneming, sinds 1800, van een zeldzame vogelsoort zijn zowel afkomstig uit deze avifauna van Nederland als uit de Belgische pendant Natuurpunt. Vogels bestrijken de gehele wereld met hun weergaloze trektochten, die eeuwenlang met geheimzinnigheid zijn omgeven. Waarheen vliegen ze, welke routes volgen ze, hoe oriënteren ze zich? Sinds de komst van het wereldwijde virtuele web kunnen we nu de vogels volgen, weten we waar ze zijn, vanwaar ze vertrekken en waarheen ze gaan, welke afstanden ze afl eggen en waar ze foerageren. Vogels zijn overal en ze komen overal vandaan, van de verste uithoeken van de wereld weten sommige soorten de Lage Landen te bereiken.

De Lage Landen liggen op een kruispunt van trekroutes. Vogels uit het uiterste noorden van Siberië komen hier terecht, evenals vliegers uit Noord-Amerika en Canada. Ook Aziatische soorten doen onze streken aan. De gemeenschappelijke deler tussen al deze zeldzaamheden en dwaalgasten is dat het geen broedvogels zijn, misschien eens, vroeger, in een zeer sporadisch geval. Het gaat hier dus niet om standvastige bewoners maar om migranten en nomaden, om trekvogels die verre reizen maken. Het leefgebied van de Huismus omvat zomer en winter nauwelijks meer dan een paar meter rondom wat struikgewas, de Noordse Stern daarentegen migreert jaarlijks van de Noord- naar de Zuidpool en weer terug. Een grotere afstand is op aarde niet denkbaar. Het voorkomen van zeldzame vogelsoorten in onze gewesten is nauw verbonden met de zwerf- en trekdrang van vogels.
Meer dan de helft van alle vogelsoorten trekt over lange afstanden. In voor- en najaar leggen zij duizenden kilometers af, soms zelfs enkele tienduizenden. Alleen of in groepsverband reizen ze over de wereld, van noord naar zuid en andersom. Ook van oost naar west en weer terug. Ze navigeren met onvoorstelbare nauwkeurigheid en brengen delen van hun leven door in ver uit elkaar gelegen gebieden. Trek stelt vogels in staat de wisselingen van de seizoenen te benutten en om daar te broeden en jongen groot te brengen waar het voedselaanbod het grootst is. Vogels volgen de vruchten van de jaargetijden.
Trekken is een inspannende en gevaarlijke onderneming. Ieder jaar worden vele duizenden trekvogels uit hun koers gedreven door storm en komen ze terecht in gebieden die voor hen vreemd en vaak ongastvrij zijn. Ook uitputting en voedseltekort vormen bedreigingen op de trek, naast natuurlijke vijanden en andere hindernissen. De verliezen zijn groot, zeker onder kleine zangvogels. Ze betalen een hoge prijs voor hun migratie, die echter noodzakelijk is. Alle inspanningen zijn beslist niet vergeefs. De gangbare gedachte is dat alleen de sterkste individuen de trek overleven. Dat maakt de soort gezond en krachtig.
Waar vogels zich ter wereld ook bevinden, ruwweg kunnen we ze indelen in stand- en trekvogels. Er zijn verfi jningen mogelijk in dit onderscheid, zoals bijvoorbeeld dat tussen zwerfvogels, gedeeltelijke trekvogels, zomergasten, doortrekkers en dwaalgasten. Een standvogel blijft het gehele jaar, in alle vier seizoenen, daar waar hij net nest verliet. Huismus, Merel, Winterkoning, Kool- en Pimpelmees zijn bekende standvogels. Ze zijn plaatstrouw, en broeden in de omgeving waar ze overwinteren. Er zijn Huismussen die de dichte haag waar ze werden geboren hun leven lang niet verlaten. Sommige Merels blijven altijd in dezelfde tuin of in hetzelfde hoekje van het stadspark. Die ene plek biedt deze soorten voldoende voedsel en beschutting. Ook daar vinden ze een levensgezel, baltsen en broeden ze, brengen er jongen groot. Een domein om te leven met de afmetingen van een postzegel.
Vogeltrek heeft met klimaatverschil te maken. Roodborsten uit de meer noordelijke streken dan onze gematigde zone bezitten een gemengde status: ze zijn zowel stand- als trekvogel. Roodborsten in Scandinavië en Noord-Engeland reizen naar het zuiden om de strenge winters te ontvluchten. Een noordelijke Roodborst migreert dus. In onze contreien, waar de winters zachter zijn, is de Roodborst geen reisvogel, soms slechts een zwerver over luttele kilometers afstand. Hij beweegt mee met de sneeuw- en vorstgrens en trekt niet doelgericht naar andere, verre oorden. Vogels rondom de evenaar zijn hoofdzakelijk standvogel. Daar is voedsel het hele jaar door beschikbaar en er is nauwelijks verschil tussen de seizoenen, afgezien van de droge en natte moesson.
Trekvogels daarentegen leven niet in één, maar in meerdere werelden. Op hogere breedten, boven de poolcirkel, zijn de seizoenen het scherpst geprofi leerd, van diepste winter tot uitbundigste zomer, en daar is het percentage trekvogels dan ook het hoogst. Een trekvogel broedt in het ene gebied en verlaat dit na de broedtijd, vaak in gezelschap van de jongen. Zijn broedbiotoop van lente en zomer verschilt ingrijpend van de streek waar hij najaar en winter doorbrengt, althans ‘ons’ najaar en ‘onze’ winter.
Tussen die beide werelden zijn ze onderweg: duizenden kilometers reizen betekent weken of soms maanden in telkens andere omstandigheden leven, soms zwaar weer trotseren, een geschikte plek vinden voor voedsel en om uit te rusten. Wat doen vogels onderweg? Hoe overleven ze? Neem de Boerenzwaluw, die broedt in de boerenschuren van Nederland en Vlaanderen. Dit agrarische leefgebied verlaat hij in de nazomer om te overwinteren diep in Afrika, voorbij de Sahara. Insectenrijke, groene weilanden en boerenland verlaat hij om dorre zandwoestijnen te doorkruisen en aan te komen in de Afrikaanse savannen, waar hij foerageert en overnacht in uitgestrekte rietvelden. De enige overeenkomst is dat het open landschappen zijn. Sommige vogels zijn vaak langer onderweg en op reis, dan dat ze ergens daadwerkelijk neerstrijken en verblijven. Ze leven eenvoudigweg in de lucht.
Trekvogels weten intuïtief wanneer het tijd wordt te vertrekken, zowel weg uit de broedterritoria naar de overwinteringsgebieden als vanuit gindse streken terug naar de vertrouwde broedplaatsen. Bij trekvogels zijn er dus aldoor twee ijkpunten: daar waar de vogel broedt en daar waar hij de wintertijd doorbrengt. Die twee vallen nooit samen. In de weken voor vertrek zorgen de trekvogels ervoor dat ze veel energie opslaan, soms met een verdubbeling van hun lichaamsgewicht tot gevolg. De vogels worden onrustig, verzamelen zich, families blijven bijeen, sommige groepen of enkele individuen gaan op de wieken, maar dat blijkt een valse start. Ze foerageren vaak rusteloos, snel, gejaagd. Alsof ze haast hebben. In het Duits bestaat er een mooi woord voor deze periode voorafgaand aan de trek: Zugunruhe, ‘trekonrust’.
Kievieten, Boeren- en Huiszwaluwen laten dat duidelijk zien: ze trekken een eind in de voorgenomen richting, maar zetten niet door. Nog niet. Jongen van een laat broedsel, de tweede of soms zelfs derde ronde, moeten vrijwel meteen na het uitvliegen al vertrekken. Dit beginnend migratiegedrag, in gang gezet door de biologische klok, heeft te maken met daglengte en weersgesteldheid. Als het weer slecht is, wachten de vogels. Bij mooi weer vertrekken ze sneller. Dit zorgt er voor dat er op nazomer- en herfstdagen een gespannen onrust heerst.
Vogels ‘lezen’ veranderingen in daglengte. Bij de evenaar is er nauwelijks enige verandering te bespeuren, maar op 60 graden noorderbreedte is de verandering goed merkbaar, bijna vijf minuten per dag minder licht in het najaar na de herfstequi nox, de zonnewende. Die van de herfst valt op 21 september, de lente-equinox op 21 maart, waarna de dagen sterk gaan lengen. Op die beide equinoxdagen is de dag even lang als de nacht. De zon komt dan op ter hoogte van de evenaar. De herfst equi nox luidt voor veel vogels het moment in waarop ze aan hun trektocht naar het zuiden beginnen. De zonnewende in de lente markeert het ogenblik van terugkeer.
Oriëntatie- en navigatievermogen van vogels tijdens de trek hebben, door de eeuwen heen, het voorstellingsvermogen van natuurwetenschappers en vogelliefhebbers aangesproken. Hoe vindt een vogel de weg, zelfs boven open zee? Hoe kan het dat de Huiszwaluw elk jaar hetzelfde nest terugvindt? Jonge vogels trekken vaak samen met hun ouders, maar sommige, zoals jonge Koekoeken, trekken alleen en vinden hun weg naar verre gebieden waar ze nooit eerder zijn geweest. Voor navigatie is oriëntatievermogen vereist, als een zesde zintuig. De vogel moet de juiste richting weten en hij moet, al vliegend, zijn positie kunnen inschatten. Het trekvermogen is dus tweeledig: weten waar je bent en waar je heen wilt. Ofwel: oriëntatie met kaart en kompas.
Zon en sterren zijn hiervoor onontbeerlijk, evenals visuele bakens. Naast astronomische gegevens maken vogels gebruik van geografi sche herkenningspunten, zoals kustlijnen, bergen, eilanden, rivieren, meren. Hun ‘kompas’ stellen ze in via de plaats van zon en sterren. Dit innerlijke kompas wijst de trekrichting aan. Het aardmagnetische veld geeft de plaats aan waar ze zich bevinden. Een vogel is in staat beide informatiebronnen met elkaar in verband te brengen, en zo de weg te vinden. Volgens onderzoekers bevindt het oriëntatievermogen van vogels zich in een concentratie van magnetietkristallen achter de snavel. Magnetiet is een natuurlijk magnetisch mineraal. Omdat veel vogels ’s nachts trekken, nemen waarnemers aan dat de magnetische oriëntatie sterker is dan de visuele. In het donker zouden vogels bovendien optimaal gebruik kunnen maken van de stand van sterren en van sterrenbeelden.

[...]

We kunnen ons afvragen waar die overweldigende aandacht voor migratie vandaan komt. Is het herkenning, omdat wijzelf steeds meer onderweg zijn? Beseff en we dat landsgrenzen uitwisbaar zijn als potloodlijnen? In de visie van Strycker dragen vogels bij aan het besef grenzen te overschrijden, zoals zijzelf dat doen. In Nederland zal een Huismus nauwelijks meer dan dertig meter rondzwerven, zo gebonden als hij is aan die ene ligusterhaag of die ene meidoornstruik. Op het grasveld van Soekarno Hatta Airport in Jakarta, Indonesië, hipt hij tussen de takken van heel andere, tropisch rood en geel bloeiende struiken, maar hij is er wel, ‘onze’ Nederlandse mus die er tjilpt bij wijze van welkomstgroet.
Eigenlijk is het in de ornithologie veelgebruikte woord ‘standvogel’ niet langer aan de orde en toe aan herijking. Vogels zijn nooit gebonden aan stand, aan een grens. Ze gaan die onophoudelijk over.
Op een heldere oktoberdag bevind ik me op de uiterste zuidpunt van Zweden, bij de landengte van Falsterbo. Er staat wind. Er is licht van de zon. Blauwe hemel. In het luchtruim zwermen duizenden vogels; ze vliegen lijnrecht, ze zweven, ze cirkelen, ze wieken, ze stijgen en zijn plots verdwenen als in een duizendvormige vleugelslag. Ze vormen een wuivende, beweeglijke gordijnslinger tegen het blauwe gewelf. En dan volgen er opnieuw talloze. De afstand is onmetelijk. Er zitten beslist dwaalgasten tussen, zeldzaamheden, vogels die je maar een of twee keer in je leven te zien krijgt, misschien wel nooit. Ergens zuidwaarts zullen ze neerstrijken, in de Lage Landen aan zee bijvoorbeeld. Het is alsof de hemel diepte en reliëf krijgt, elke vogel daarin een geheimzinnig teken. Zonder trekvogels is het hemelruim leeg. Waar komen zij vandaan, wat zoeken en vinden ze elders? De geschiedenis van een vogel is de geschiedenis van zijn reizen.

 

Copyright © 2016 Kester Freriks Athenaeum—Polak & Van Gennep, Spui 10, 1012 wz Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum