Leesfragment: Het voyeursmotel

11 augustus 2016 , door Gay Talese
| |

Vorige maand verscheen Het voyeursmotel, de Nederlandse vertaling van Gay Talese's controversiële The Voyeur’s Motel (vertaling Jan Sietsma en Hennie Volkers), lees bij ons een uitgebreid fragment.

Op 7 januari 1980 ontvangt Gay Talese een anonieme brief van een man uit Colorado, beginnend met de woorden: 'Ik heb het idee dat ik belangrijke informatie heb die bij zou kunnen dragen aan een toekomstig boek.'De man - vader van twee kinderen - vertelt dat hij vijftien jaar eerder een motel heeft gekocht, met als enige reden zijn voyeuristische verlangen te stillen. Samen met zijn vrouw installeerde hij boven elke kamer een rooster, vanwaar hij al die jaren zijn gasten bespioneerde. In het dagboek dat hij bijhoudt beschrijft hij van al zijn gasten hun herkomst, lichaamstype, persoonlijkheden, gesprekken, leeftijd en seksuele handelingen. Talese besluit hem op te zoeken; de voyeur stelt zich voor als Gerald Foos. Aangezien Foos anoniem wenst te blijven ondertekent Talese een geheimhoudingsovereenkomst, en doet 36 jaar lang niets met deze hoogst controversiële informatie.

Begin 2013 vindt Foos het tijd om met zijn verhaal naar buiten te treden. Op 11 april 2016 verschijnt de longread The Voyeur's Motel in The New Yorker; een storm van controverse volgt. Waarom heeft Talese Gerald Foos al die jaren zijn gang laten gaan? En vooral: waarom is Talese nooit naar de politie gestapt?

 

[...]

Of de briefschrijver in Colorado een, in zijn eigen woorden, ‘geesteszieke gluurder’ was – wat het beeld oproept van de eigenaar van het Bates Motel in Hitchcocks Psycho of de moordzuchtige fotograaf in Peeping Tom van Michael Powell, of juist een ongevaarlijke man met een ‘onbegrensde nieuwsgierigheid’, zoals de door James Stewart gespeelde, aan een rolstoel gekluisterde fotojournalist in Hitchcocks Rear Window, of gewoon een fantast – was iets waar ik alleen maar achter kon komen als ik zijn uitnodiging om kennis te komen maken aan zou nemen.
Omdat ik toch al van plan was later die maand naar Phoenix te gaan, besloot ik hem een briefje te sturen met mijn telefoonnummer, waarin ik aanbood om op de terugweg naar New York tijdens mijn overstap op het vliegveld van Denver wat langer te blijven, zodat we elkaar op 23 januari om vier uur bij de bagageband konden ontmoeten. Een paar dagen later liet hij een bericht achter op mijn antwoordapparaat dat hij er zou zijn. En zo geschiedde. Hij dook op uit de menigte wachtende mensen en we troff en elkaar bij de bagageband.
‘Welkom in Denver,’ zei hij glimlachend, met in zijn linkerhand het briefje dat ik hem gestuurd had. ‘Mijn naam is Gerald Foos.’ Mijn eerste indruk was dat deze beminnelijke vreemdeling deed denken aan ten minste de helft van de mannen met wie ik businessclass had gevlogen.
Hij was ongeveer halverwege de veertig, blank, had lichtbruine ogen, was ongeveer 1.80 lang en iets te zwaar. Hij droeg een openvallend, geelbruin jasje en een overhemd met open boord dat een maatje te klein leek te zijn voor zijn dikke, gespierde nek. Hij was gladgeschoren en zijn volle bos donker haar was netjes geknipt en viel in een zijscheiding. Achter zijn hoornen bril zag ik een onveranderlijk vriendelijke blik, een moteleigenaar waardig.
Nadat we elkaar de hand hadden geschud en beleefdheden hadden uitgewisseld terwijl ik op mijn bagage wachtte, nam ik zijn uitnodiging aan om een paar dagen te gast te zijn in zijn motel.
‘We geven u natuurlijk een van de kamers waar ik niet kan meekijken,’ zei hij met een opgewekte grijns.
‘Prima,’ antwoordde ik, ‘maar mag ik wel mee als u mensen bekijkt?’
‘Ja,’ zei hij, ‘misschien vanavond wel. Maar wel pas als Viola, mijn schoonmoeder, naar bed is. Ze is weduwe; ze werkt bij ons en logeert in een van de kamers van ons appartement achter het kantoor. Mijn vrouw en ik hebben ervoor gezorgd dat ze ons geheim nooit te weten is gekomen, en hetzelfde geldt natuurlijk voor onze kinderen. De zolder waar de observatieroosters zich bevinden is altijd op slot. Alleen mijn vrouw en ik hebben een sleutel. Zoals ik in mijn brief al zei: geen van mijn gasten heeft de afgelopen vijftien jaar ook maar het geringste vermoeden gehad dat ze werden geobserveerd.’
Daarna haalde hij een opgevouwen stukje papier uit zijn borstzakje en reikte het me aan. ‘Ik hoop dat u er geen bezwaar tegen hebt dit te lezen en te ondertekenen,’ zei hij. ‘Dan kan ik openhartig met u praten en heb ik er geen probleem mee om u het hele motel te laten zien.’
Het was een keurig getypt document van een pagina lang, waarin stond dat ik nooit zijn naam zou noemen in alles wat ik schreef, noch zijn motel in het openbaar in verband zou brengen met informatie die hij met me zou delen, tot hij me een verklaring van afstand had gegeven. Eigenlijk werd alleen herhaald wat hij in zijn eerste brief al had aangegeven. En dus tekende ik het document nadat ik het had gelezen. Het maakte ook niet uit, ik had toch al besloten niet over Gerald Foos te schrijven als ik deze beperkingen kreeg opgelegd. Ik was alleen maar naar Denver gekomen om deze man ‘met een onbegrensde nieuwsgierigheid naar mensen’ te ontmoeten en mijn eigen onbegrensde nieuwsgierigheid naar hem te bevredigen.
Toen mijn bagage aankwam, stond hij erop deze te dragen, en dus volgde ik hem over de luchthaven naar het parkeerterrein, waar een glanzende zwarte Cadillac stond. Toen hij mijn bagage in de kofferbak had gezet en een gebaar had gemaakt dat ik op de passagiersstoel moest gaan zitten, startte hij de motor. Hij reageerde op mijn compliment over zijn auto met het antwoord dat hij ook nog een nieuwe Lincoln Continental Mark v had, maar vooral trots was op zijn drie oude Thunderbirds – één uit 1956 met open dak en twee hardtops uit 1957. Hij voegde er nog aan toe dat zijn vrouw Donna in een Mercedes 220s sedan uit 1957 reed.
‘Donna en ik zijn al sinds 1960 getrouwd,’ zei hij terwijl hij naar de uitgang van het vliegveld reed voor we de snelweg op reden om te beginnen aan de rit naar het motel, dat in de buitenwijken van Aurora lag. ‘We hebben op dezelfde middelbare school gezeten, in een stadje genaamd Ault, ruim honderd kilometer naar het noorden. Het was een stadje met ongeveer 1300 inwoners, de meesten boeren.’ Zijn Duits-Amerikaanse ouders hadden een boerderij met ongeveer 65 hectare grond. Hij beschreef hen als hardwerkende, betrouwbare en vriendelijke mensen die alles voor hem zouden doen, ‘behalve over seks praten’. Elke morgen kleedde zijn moeder zich aan in het toilet bij de ouderlijke slaapkamer en hij heeft nooit gemerkt dat een van hen ook maar enige interesse in seks had. ‘Zelfs in het begin van de puberteit was ik al heel nieuwsgierig naar seks – en hoe zou je er ook niet aan kunnen denken met al die dieren om je heen? – en dus ging ik buitenshuis op zoek om al het mogelijke te weten te komen over het privéleven van mensen.’
Hij hoefde niet ver te zoeken, zei hij terwijl hij de auto langzaam door het forensenverkeer stuurde. Op een boerderij vlak bij die van zijn ouders, ongeveer 70 meter verderop, woonde Katheryn, een van de jongere, getrouwde zussen van zijn moeder. Toen hij naar zijn tante Katheryn begon te kijken was ze waarschijnlijk begin dertig, en hij vertelde dat ze ‘grote borsten, een slank, atletisch lichaam, en vuurrood haar’ had. Ze liep ’s avonds vaak naakt rond in haar slaapkamer, met de lichten nog aan en de luiken open. Hij zat dan van onder de vensterbank naar binnen te gluren – ‘als een mot die naar een vlam wordt getrokken’ – en daar verstopte hij zich dan wel vaak een uur lang, terwijl hij naar haar keek en zich aftrok. ‘Zij was de reden waarom ik begon te masturberen.’
Hij bleef vijf of zes jaar lang naar haar kijken en werd nooit betrapt. ‘Mijn moeder merkte soms wel dat ik wegglipte en vroeg dan: “Waar ga je zo laat nog naartoe?” Dan verzon ik een smoesje, dat ik even naar de honden ging kijken omdat het erop leek dat er coyotes rondzwierven.’ Dan sloop hij naar het raam van tante Katheryn en hoopte maar dat ze naakt rondliep of misschien aan haar kaptafel zat om haar verzameling porseleinen miniatuurpoppetjes uit Duitsland te schikken of haar waardevolle collectie vingerhoedjes, die ze in een houten vitrine aan de slaapkamermuur bewaarde.
‘Soms was mijn oom Charley er ook, meestal diep in slaap. Hij dronk veel en ik kon er wel op rekenen dat hij niet wakker zou worden. Eén keer zag ik dat ze seks hadden, en daar ergerde ik me aan. Ik was jaloers. Ze was van míj, vond ik. Ik had meer van haar lichaam gezien dan hij. Ik heb hem altijd een ruw iemand gevonden die haar niet goed behandelde. Ik was verliefd op haar.’
Ik luisterde zonder commentaar te geven, al verraste Gerald Foos’ openhartigheid me wel. Ik kende hem nog geen halfuur, en nu al vertrouwde hij me dingen toe als zijn masturbatiegedrag en de oorsprong van zijn voyeurisme. Ik kan me in mijn leven als journalist en verspreider van mijn eigen nieuwsgierigheid niemand herinneren die minder van me vroeg dan hij. Het had me jaren gekost om het vertrouwen van Bill Bonanno, de hoofdpersoon in Honor Thy Father, te winnen – jaren van brieven schrijven, bezoekjes aan zijn advocaat, etentjes ‘off the record’. Uiteindelijk wist ik zijn vertrouwen te winnen en overtuigde ik hem ervan de zwijgcode van de maffia te breken. Toen leerde ik ook zijn vrouw en kinderen kennen. Maar Gerald Foos kende die aarzeling niet. Hij was degene die praatte, en ik, degene die hij als vertrouweling had bestempeld, zat in de auto en luisterde. De auto was zijn biechtstoel.
‘Op de middelbare school heb ik nooit seks gehad,’ ging hij verder, ‘maar dat had in die tijd bijna niemand. Zoals ik al zei ontmoette ik mijn toekomstige vrouw daar, maar we gingen nog niet uit. Ze zat twee klassen lager, studeerde ijverig, was rustig en echt wel knap, maar ik had mijn oog laten vallen op een van de cheerleaders van ons voetbalteam. Ik was een prima running back. Twee jaar lang had ik vaste verkering met die cheerleader, een knappe meid genaamd Barbara White. Haar ouders hadden een eettentje in de hoofdstraat. Geen seks, zoals ik zei, maar we zaten wel veel te knuffelen en te zoenen, na schooltijd op de voorbank van mijn Ford pick-uptruck uit 1948. Op een avond stonden we geparkeerd achter het pomphuisje aan de noordkant van het stadje, en ik probeerde haar schoenen uit te trekken. Ik wilde haar voeten zien. Ze had prachtige handen en een slank lichaam – ze had haar cheerleadersuniform nog aan – en ik wilde haar voeten alleen maar zien en vasthouden. Dat vond ze niet leuk. Toen ik volhield, werd ze echt kwaad en sprong uit de auto. Ze rukte haar kettinkje van haar nek en gooide me mijn ring toe.’
‘Ik volgde haar niet naar huis,’ zei hij. ‘Ik wist dat het voorbij was. Ze zag me de volgende dag op school wel en probeerde iets tegen me te zeggen, maar dat maakte niet uit. Ik was haar vertrouwen kwijt en kon het niet terugwinnen. Ik was verdrietig, in de war en een beetje gefrustreerd. Het was tegen het eind van mijn examenjaar. Ik moest daar vandaan. Ik wist niets over mensen. Ik besloot bij de marine te gaan.’
Gerald Foos vertelde dat hij de vier jaren daarna in het Middellandse Zeegebied en het Verre Oosten doorbracht en een opleiding deed tot specialist in onderwaterexplosieven. Zijn kennis van seks vergrootte hij tijdens zijn verloven onder leiding van barmeisjes. ‘Mijn voyeuristische neigingen werden minder,’ schreef Gerald later. ‘Een paar keer gebeurde het dat ik weer een voyeur werd, maar gewoonlijk zorgde ik er in die jaren voor dat ik zo veel mogelijk seksuele avontuurtjes beleefde. Het was een leer- en ervaringstijd voor me, en ik deed mijn voordeel met de reizen voor de marine, om zo veel mogelijk te ontdekken. Ik was twee jaar lang aan boord van een schip, reisde van de ene haven naar de andere en ging naar elk bordeel tussen het Middellandse Zeegebied en het Verre Oosten. Dat was heerlijk, maar ik zocht nog steeds naar antwoorden op de ingewikkelde vraag wat er in momenten van privacy gebeurde. Mijn absolute oplossing voor geluk was in staat te zijn de privacy van anderen binnen te dringen zonder dat zij zich ervan bewust waren.’
Maar hij bleef ook masturberen bij de gedachte aan zijn tante Katheryn, zei hij, en voegde er nog aan toe: ‘Er is een bepaald beeld van haar – ze staat naakt in de slaapkamer en frummelt wat aan een van haar porseleinen poppetjes – dat altijd in mijn hoofd is blijven zitten, en daar waarschijnlijk altijd zal blijven.’
Die opmerking deed me denken aan de bekende scène uit de film Citizen Kane (1941), waar Mr. Bernstein (gespeeld door Everett Sloane) herinneringen ophaalt tegen een verslaggever: ‘Mensen herinneren zich veel dingen waarvan je dacht dat ze ze nooit zouden onthouden. Neem mij bijvoorbeeld. Op een dag in 1896 ging ik met de veerpont over naar Jersey. Terwijl wij vertrokken, kwam er een andere veerboot binnen en op die veerboot stond een meisje te wachten om van boord te gaan. Ze had een witte jurk aan en een witte parasol bij zich; ik zag haar maar een seconde, en zij zag mij helemaal niet, maar ik weet zeker dat er geen maand voorbij is gegaan waarin ik niet aan dat meisje heb gedacht.’
Vlak voor Gerald Foos in 1958 uit het leger werd ontslagen, vertelde zijn moeder tijdens een bezoekje aan zijn ouders dat ze kort daarvoor een van zijn klasgenoten van de middelbare school was tegengekomen in de hoofdstraat – Donna Strong, die op dat moment in Denver een verpleegstersopleiding volgde. Gerald nam direct contact met haar op (zijn cheerleadervriendinnetje Barbara was al getrouwd) en al snel hadden ze een relatie, die in 1960 tot een huwelijk leidde.
Tegen die tijd had Donna een fulltimebaan in een ziekenhuis in een buitenwijk van Aurora, en Gerald werkte als accountant bij het hoofdkantoor van het oliebedrijf Conoco, in Denver. Hij vertelde dat het een rotbaantje was; hij zat de hele dag in een hokje en hielp de inventaris bijhouden van olietankers in Colorado en de naburige staten. Zijn ‘voyeuristische excursies’ door Aurora vormden de voornaamste ontsnapping uit de verveling; Donna en hij huurden een appartement op de tweede verdieping, niet ver van het ziekenhuis. Vaak te voet, soms in een auto, dwaalde hij door de omgeving en deed zijn voordeel met mensen van wie hij wist dat ze het niet zo nauw namen met het sluiten van de gordijnen of er niet voor zorgden dat niemand in hun slaapkamer kon kijken. Hij vertelde dat hij tegenover Donna geen geheim maakte van zijn voyeurisme.
‘Zelfs al voor ons huwelijk had ik haar verteld dat ik obsessief nieuwsgierig naar mensen was en dat ik graag naar ze keek wanneer ze dat niet in de gaten hadden,’ zei hij. ‘Ik vertelde haar dat ik dat opwindend vond en dat het me een gevoel van macht gaf, en zij zei dat er heel veel mannen zoals ik bestonden.’ Ze leek het te begrijpen, zei hij, en ze was zeker niet geschokt door zijn bekentenissen – en hij voegde er nog aan toe: ‘Ik denk dat het feit dat ze verpleegster was het gemakkelijker voor me maakte. Donna – en de meeste verpleegsters – zijn heel ruimdenkende mensen. Ze hebben alles al meegemaakt – dood, ziekte, pijn, allerlei aandoeningen, en er is veel voor nodig om een verpleegster te laten schrikken. Donna was in elk geval niet geschokt.’ En niet alleen dat, ging hij verder, maar ze ging zelfs een paar keer mee op zijn voyeuristische excursies, en na een avond deelgenoot te zijn geweest van taferelen van voorspel en geslachtsgemeenschap – die zij interessant en zelfs prikkelend vond, vroeg ze: ‘Maak je eigenlijk aantekeningen van wat je ziet?’ ‘Nooit aan gedacht,’ antwoordde hij. ‘Misschien zou je dat eens moeten doen,’ zei ze. ‘Ik zal er eens over nadenken,’ zei hij, en al snel daarna begon hij een dagboek bij te houden dat rond 1970 al honderden bladzijden omvatte. Bijna alle notities gingen over wat hij zag (soms samen met Donna) nadat ze samen het Manor House Motel op 12700 East Colfax Avenue in Arora hadden gekocht.
‘We zijn nu vlak bij het motel,’ zei Gerald Foos terwijl hij verder reed over East Colfax Avenue. We reden door een buurt waar voornamelijk blanke arbeiders woonden, vol laagbouw – winkels, eengezinshuizen, een woonwagenpark, een Burger King, een garage en een oude Fox-bioscoop die Foos deed denken aan een van zijn favoriete films, The Last Picture Show. Colfax was een belangrijke verkeersweg, de belangrijkste weg van oost naar west in de omgeving. Vooral op het stuk in Denver was Colfax een beruchte dope- en hoerenstraat (door Playboy ooit de ‘langste, verderfelijkste straat van Amerika’ genoemd). Gerald vertelde dat er 250 motels aan Colfax stonden, en we reden ook langst het twee verdiepingen hoge Riviera Motel dat hij ooit graag zou willen kopen. Hij vertelde dat hij het Riviera eerst als voyeur had bezocht, waarbij hij over de paadjes en langs de verlichte ramen van de kamers op de begane grond had geslopen, maar dat hij in plaats daarvan had besloten het Manor House te kopen, dat maar één verdieping had en een schuin dak dat in het midden bijna twee meter hoog was – hoog genoeg om rechtop over de zolder te kunnen lopen, en als hij onopvallende openingen in de plafonds van de gastenkamers zou maken, zou hij kunnen observeren wat er zich beneden hem afspeelde.
En dus benaderde hij al snel de eigenaar van het Manor House, een oudere man genaamd Edward Green, die een zwakke gezondheid had. Foos vermoedde terecht dat Mr. Green graag wilde verkopen – en dus kocht Foos het onroerend goed voor 145.000 dollar. Foos vertelde dat hij voor de aanbetaling zo’n 25.000 dollar neertelde die hij van zijn grootvader van vaders kant had geërfd, en nog eens 20.000 dollar van de verkoop van een huis in Aurora dat Donna en hij hadden gekocht toen ze een paar jaar getrouwd waren.
‘Donna was er niet echt blij mee dat we ons huis hadden verkocht en in het managersdeel van het motel gingen wonen,’ zei hij, ‘maar ik beloofde haar dat we zo snel we het konden betalen een ander huis zouden gaan kopen. Ik was het er ook mee eens dat Donna haar verpleegsterscarrière, waar ze zo van hield, niet op zou geven om fulltime achter de receptie te gaan zitten. En dus kwam haar moeder, Viola, in beeld om ons te helpen de zaak te runnen. Donna’s vader had zijn gezin verlaten toen Donna nog klein was. Hij was een getalenteerd musicus en een bekwaam timmerman, maar hij dronk. Na ons huwelijk dook hij af en toe op om geld te lenen dat hij nooit terug heeft betaald. Ik weet nog dat hij eens naar ons appartement op de tweede verdieping kwam en dat Donna hem alles gaf wat ze in haar portemonnee had, meer dan vijftig dollar volgens mij. Toen hij weg was, pakte ik mijn verrekijker en keek vanuit het raam toe hoe hij de straat overstak, rechtstreeks de dichtstbijzijnde slijterij in.’
Foos ging langzamer rijden op East Colfax Avenue, sloeg rechts af Scranton Street in en daarna links af, het parkeerterrein van het Manor House Motel op, een bakstenen gebouw dat netjes groen was geverfd, met oranje deuren in alle eenentwintig gastenkamers.
‘Het lijkt erop dat we zo ongeveer volgeboekt zijn,’ merkte hij op, omdat hij door de voorruit zag dat bijna alle wit-omrande parkeerplaatsen voor de oranje deuren bezet waren. Hij parkeerde naast een kleiner gebouw vlakbij, waarin een kantoor met twee kamers en het familieverblijf waren ondergebracht, en verder naar achteren drie aparte kamers met oranje deuren met de nummers 22, 23 en 24, allemaal met een zitgedeelte en een keukentje.
Terwijl ik Foos volgde, die mijn bagage droeg, werden we in het kantoor begroet door zijn vrouw Donna, een kleine blondine met blauwe ogen in verpleegstersuniform. Nadat we elkaar een hand hadden gegeven legde ze uit dat ze op weg was naar het ziekenhuis omdat ze nachtdienst had, maar ze verheugde zich erop me de volgende morgen te zien. Haar moeder, Viola, een grijsharige vrouw met een bril op, die achter de receptie aan de telefoon was, zwaaide naar me, glimlachte en zwaaide nog eens toen ik met Foos de deur weer uit ging, een smal betegeld paadje op in de richting van kamer 24, aan het andere eind van het kleinere gebouw, waar ik zou logeren.
‘Het is hier op het ogenblik rustiger dan normaal,’ zei Foos. ‘Onze kinderen wonen niet meer thuis. Onze zoon Mark is eerstejaars student aan de Colorado School of Mines, en Dianne, die met een ziekte aan de luchtwegen is geboren, moest stoppen met school om in het ziekenhuis een behandeling te ondergaan. Donna gaat vaak naar haar toe als ze even vrij heeft, en ik bezoek haar ook regelmatig, meestal ’s morgens.
Foos zette mijn bagage neer voor de deur van kamer 24, opende de deur met de sleutel, zette de airco aan en deponeerde mijn koffers bij de kast.
‘Pak maar rustig je koffers uit en maak het je gemakkelijk,’ zei hij, ‘dan haal ik je over een uurtje op en gaan we naar een fantastisch nieuw restaurant, de Black Angus. Als we dan terug zijn kunnen we de zolder even bekijken.’

 

© Gay Talese, 2016
© Vertaling uit het Amerikaans: Jan Sietsma en Hennie Volkers, 2016
© Nederlandse uitgave: Lebowski Publishers, Amsterdam 2016

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum