Leesfragment: Hoe ik talent voor het leven kreeg

26 november 2016 , door Rodaan Al Galidi
| |

14 januari verscheen Hoe ik talent voor het leven kreeg van Rodaan Al Galidi. Lees bij ons een fragment!

Semmier Kariem vlucht uit Irak. Zeven jaar van honger, verdwalen en angst later landt hij op elf februari om negen uur - of was het om elf uur op negen februari - op Schiphol. In de chaos van die eerste dagen in Nederland kan hij zich het precieze tijdstip niet meer herinneren. Hij vraagt asiel aan. Wat hij niet weet is dat hiermee het langste wachten van zijn leven begint, in het asielzoekerscentrum, een wachtkamer die hij deelt met vijfhonderd anderen. Intussen bestudeert Semmier het land waar hij misschien ooit deel van uit mag maken, maar ook al verblijft hij er nu, hij blijft een buitenstaander.

'Nederland had mij drie dingen geleerd: niet meer respect hebben voor Europa dan voorzichtigheid. Een nette leugen is beter dan de rommelige waarheid. En ik kende nu het verschil tussen een omafiets en een vrouwenfiets.'

 

2

Toen ik wakker werd geschud, zag ik dat ik in een zaal lag. Ik tilde mijn hoofd op. Iemand had een tas onder mijn hoofd gelegd. Mijn nek was stijf en ik had het nog steeds koud. De zaal waarin ik lag, zat vol met reizigers die met valse papieren waren gepakt of smokkelaars of ik weet niet wat voor mensen, die op stoelen of tegen de muur op de grond zaten. Aan het plafond hing een kleine televisie die op een sportzender stond. In een hoek stond een automaat voor koffie, thee en soep.
Ik had vastgezeten bij de vreemdelingenpolitie in Jordanië, Turkije, Thailand en Maleisië in de zeven jaar dat ik over de wereld zwierf zonder paspoort. Niet eerder zag ik zo’n nette en schone plek. Het zag er niet uit als een gevangenis, maar eerder als een reisbureau, alsof we zaten te wachten op een toeristische gids. Een politieagent had mij wakker geschud en nam mij nog half slaperig mee naar een kantoor, waar ze afdrukken namen van mijn vingers. Alles wat ik bij me had werd doorzocht. Elk stukje papier werd gekopieerd. Iemand nam met een spons met warm water mijn gezicht af, waarna ze een foto van mij maakten. Daarna werd ik teruggebracht naar de zaal. Ik ging weer liggen en trilde. Ik had koorts en mijn hoofd ontplofte bijna van de pijn. De koude cel had mijn lichaam alles gekost wat het aan warmte en energie had. Ik lag en probeerde te slapen op de harde vloer terwijl ik de schop van de eerste agent onder in mijn rug voelde, tot een andere agent mij zei dat ik hem moest volgen.
‘Ik ben ziek,’ zei ik. ‘Ik kan niet.’
‘Je moet mij nu volgen,’ zei hij. Ik probeerde op te staan. ‘Ik zal je helpen.’
De agent tilde mij bij mijn arm omhoog en leidde mij naar een kantoor waar een blonde Nederlandse vrouw aan een tafel zat met een man, van wie ik aan zijn dialect hoorde dat hij Egyptenaar was. Hij werkte als tolk. Hij begreep mijn Iraakse dialect niet erg goed, dus ik sprak klassiek Arabisch met hem, maar sommige woorden moest ik voor hem uitleggen en dan gebruikte ik Engels.
‘We gaan het eerste gehoor afnemen,’ zei de vrouw.
‘Ik ben ziek,’ zei ik moeizaam. ‘Ik zat net in een koude cel en nu ben ik ziek.’
‘Een koude cel?’ Ik kon niet aan haar blik zien of ze geïrriteerd was of nieuwsgierig.
‘Net, hier, op het vliegveld,’ zei ik.
‘Asielzoekers worden niet naar koude cellen gebracht, maar naar de zaal hiernaast,’ zei ze in het Nederlands. De tolk vertaalde het in het Arabisch, waarna zij het nog eens rechtstreeks in het Engels tegen mij herhaalde.
‘Ik zat wel in een cel en het was er zo koud dat ik bevroor,’ zei ik.
‘Dat kan niet,’ zei de vrouw. ‘Het hele vliegveld is één grote hal, met overal dezelfde temperatuur. Het is onmogelijk dat er ergens een plek is waar je kan bevriezen. Ik begreep dat u geen paspoort heeft? Dan bent u zeker niet naar een cel ergens buiten het vliegveld gebracht, want je mag dit vliegveld alleen na dit eerste gehoor verlaten. Is dat duidelijk?’
‘Ik zweer u dat ik in een koude cel zat.’
‘Ik zal u nog iets anders vertellen. Hier in Nederland hoeft u niet te zweren. Wat u zegt zal geloofd worden als het geloofwaardig is en niet geloofd worden als het ongeloofwaardig is. Als u bewijs heeft, wordt uw verhaal geloofwaardiger. Ik kan niet met u discussiëren over uw verblijf in een koude cel die niet bestaat. Is dat duidelijk?’ Ik keek stil naar haar en wist niet hoe ik moest reageren. Ze herhaalde haar vraag.
‘Ja, duidelijk,’ zei ik met trillende stem. Ik voelde me koortsig.
‘Vanaf nu praten we niet meer over die koude cel. U geeft antwoord op de vragen die ik stel. Dit is uw eerste gehoor. Binnen zes maanden na vandaag wordt u nader gehoord. Op basis daarvan wordt u geaccepteerd als vluchteling in Nederland of niet. Heeft u vragen?’
‘Ik heb nauwelijks energie. Ik heb hoofdpijn, keelpijn en koorts. Kunnen we dit later doen, als ik me beter voel?’
‘We moeten dit gehoor nu doen, om de procedure te starten.’ Ze begon met de eerste vraag, naar mijn achternaam. Ik antwoordde haar dat we in Irak geen achternaam hebben, maar dat elke persoon drie namen heeft, je eigen voornaam, de voornaam van je vader en dan de voornaam van je grootvader. Ze gaf mij pen en papier en vroeg mij die drie namen in Latijnse letters op te schrijven. Ze vertelde mij dat ik zonder achternaam mijn opa’s voornaam als achternaam zou krijgen. Zo werd de voornaam van mijn opa mijn achternaam. Semmier Hamza Kariem. Ze vertelde mij dat ik vanaf nu en voor altijd in Nederland als meneer Kariem aangesproken zou worden. Als ik niet zo moe was geweest, zou ik het grappig hebben gevonden dat de naam van mijn dertig jaar eerder overleden grootvader nieuw leven werd ingeblazen. En dat op een luchthaven duizenden kilometers van Irak.
‘Uw geboortedatum?’
‘1 juli…’ zei ik en wilde doorgaan, maar ze onderbrak mij.
‘Vijf andere Irakezen die ik interviewde hadden ook 1 juli als verjaardag. Is dat uw echte geboortedatum?’
‘Nee,’ zei ik tegen haar. ‘Maar wel mijn officiële verjaardag.’
‘Kunt u dat verduidelijken?’
‘Ik ben erg moe. Kan dat bij het volgende gehoor?’
‘Als u moe bent, zorg ik voor koffie,’ zei ze. Op elk ander moment zou dat een aardige, zorgzame opmerking zijn geweest, maar zij klonk streng. Ze belde iemand en even later kreeg ik in een halletje een kopje zwarte koffie met suiker. Eigenlijk dronk ik geen koffie, maar nu nam ik de warme drank aan om wakker te blijven. Ik ging in de gang zitten om met kleine slokjes en trillende handen de koffie op te drinken.
De vrouw kwam even bij me staan. Haar gezicht was anders, zachter. Ze glimlachte.
‘Waarom trillen uw handen zo? Vindt u het zo spannend?’ vroeg ze in het Engels.
‘Ik ben ziek,’ zei ik en keek haar wantrouwend aan, omdat ik niet wist of ik nu met dezelfde vrouw sprak als net in haar kantoor.
‘Ik zie het,’ zei ze. Ze leek niet alleen anders. Ze was anders. Iemand die mij wilde laten zien dat zij in haar kantoor alleen maar haar werk deed, dat zij dat niet zelf was.
‘Kunt u misschien het gehoor verzetten? Ik ben echt doodop.’ Ik hoopte dat ze dit keer ja zou zeggen.
‘Ik zal mijn best doen,’ zei ze. ‘Maar hoe sneller dit gehoor gedaan is, hoe sneller u dit vliegveld kunt verlaten. In het opvangcentrum kan een dokter u zien. Daarom is het belangrijk dat we dit gehoor snel doen. Het is echt belangrijk.’ Haar stem was zacht terwijl ze met mij in het Engels praatte. Ze klonk ook moe, waardoor ik dacht dat zij ook wilde dat het gehoor snel afgelopen zou zijn, zodat ze naar huis kon gaan. ‘Heeft u echt in een koude ruimte gezeten?’ vroeg ze ineens. Ik keek haar voorzichtig aan. Was dit nu echt de vrouw die net achter de computer zat, of waren het twee verschillende vrouwen? En welke van de twee kon ik de waarheid zeggen?
‘Ik weet niet of de cel te koud was,’ zei ik en probeerde niet de waarheid te zeggen, maar geloofwaardiger te zijn voor haar. Dit gehoor beëindigen was belangrijker dan de prijs die ik ervoor betaalde, ook als dat de waarheid was.
‘Misschien was het er in het begin zo koud omdat ze de verwarming nog aan moesten zetten. Dan duurt het even voor het is opgewarmd.’ Ik knikte en zag dat ze glimlachte voordat ze ging, misschien meer tegen zichzelf dan naar mij.

Toen de koffie op was, gingen we verder met het gehoor. De vrouw zat weer achter haar bureau en computer. Als iemand anders. Ik was verbaasd over de snelheid waarmee ze switchte tussen formeel en informeel, in haar woorden, haar houding en haar gezichtsuitdrukking. Wat het voor mij erg maakte, is dat het gebeurde zonder dat ik een seconde twijfelde dat haar gedrag binnen of buiten de kamer nep was. Deze akelige vrouw was net een zacht mens waarmee ik bevriend kon worden, voor wie ik zeker niet bang hoefde te zijn en nog geen tien minuten later kreeg ik van haar een geheel ander gevoel. Dat is voor mij nog steeds moeilijk te begrijpen. ‘En nu,’ zei de vrouw met vastberaden stem. ‘U zei dat 1 juli niet uw officiële verjaardag is. Heeft u twee verjaardagen?’
‘Ja, ik heb twee geboortedata, de echte die ik niet ken en deze op 1 juli die de regering mij gegeven heeft,’ zei ik. Een ambtenaar bij de immigratiedienst zou toch moeten weten dat meer dan de helft van de oudere Irakezen als geboortedatum 1 juli heeft, dacht ik. De andere helft heeft 1 januari.
‘Hoe hebt u uw officiële verjaardag gekregen? Bent u onderzocht in een ziekenhuis?’
‘Nee, in ons dorp was geen ziekenhuis.’
‘Ergens anders dan?’
‘Nee,’ zei ik.
‘Hoe hebben ze uw leeftijd dan bepaald?’
‘Op een dag gingen mijn vader en moeder met hun tien kinderen, twee tantes, mijn opa en oma, mijn ooms en neven en nichtjes naar een gebouwtje in het dorp, met één kleine ruimte en een raam.’
‘De gemeente?’
‘Nee, een kamer.’
‘Wat stond er op het gebouw?’
‘Ik weet het niet.’
‘Waarom weet u het niet?’
‘Ik was nog klein en kon niet lezen en schrijven.’
‘Hoe oud was u toen?’
‘Ik weet het niet. In die tijd wist ik niet dat u het mij zou gaan vragen en dat mijn leeftijd ooit zo belangrijk zou zijn,’ zei ik.
‘Ik wil graag dat u mijn vraag serieus neemt,’ zei ze streng. Ik wilde haar vertellen dat ik haar vraag heus serieus genomen had, maar durfde het niet.
‘En nu: hoe oud was u toen u die dag naar dat gebouw ging?’
‘Ik denk vijf jaar,’ zei ik.
‘Ik wil graag een precies antwoord, meneer Kariem.’ Ik dacht dat dit gesprek nooit zou eindigen en dat ik op elk moment van vermoeidheid van mijn stoel kon vallen.
‘Ik weet het zeker, mevrouw, dat ik die dag vijf jaar was.’
‘In welk jaar was dat?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Probeert u het zich te herinneren.’ Waarschijnlijk om mijn hersenen een extra impuls te geven liet ze nog een zwarte koffie brengen, die ik deze keer opdronk in het kantoor. De koffie in mijn lege maag voelde raar en maakte me misselijk.
‘U krijgt paracetamol en een uur pauze,’ zei de vrouw en liep met mij de gang in. ‘Inderdaad, het is moeilijk voor een kind om te weten welk jaar het is, maar na de pauze zal alles oké zijn,’ zei ze. Ik vroeg haar waarom de datum zo belangrijk was, waarop ze zei dat mijn verhaal daardoor geloofwaardiger zou zijn. In haar stem hoorde ik medelijden, wat mij nog behoedzamer voor haar maakte. ‘Ik zie u over een uur,’ zei ze en liep weg.
Een agent bracht mij terug naar de zaal, waar ik meteen op de grond in een diepe slaap viel, alsof ik niet net twee koppen koffie had gedronken. Het voelde als een minuut later toen ik wakker werd gemaakt door een agent die de naam van mijn opa riep, die mijn achternaam was geworden. De agent overhandigde mij een blouse, nog in plastic verpakking.
‘Trek dit aan en volg mij,’ zei hij.
Twee Afrikanen hielpen mij overeind. Ze hielpen mij de blouse uit de verpakking te halen en aan te trekken en liepen met me mee naar de deur. Ik was een beetje duizelig toen ik weer in het kantoor zat, waar alweer een koffie klaarstond.
De vrouw vroeg mij of ik me het jaartal al kon herinneren. Ik gaf haar een jaartal en zij zette het in de computer. Daarna vroeg ze hoe ik mijn officiële geboortedatum had gekregen. Ze leek nieuwsgierig terwijl ze luisterde naar mijn antwoord. Ik vertelde dat we thuis met tien kinderen waren. Met mijn vader, moeder, twee tantes, opa en oma, ooms, neefjes en nichtjes stonden we in een rij voor het raam van het gebouwtje met één ruimte. De man achter het raam keek naar mijn oudste broer en zei dat hij negen jaar was. Elke jongere broer werd een jaar jonger. Aan het eind had hij een probleem, want de jongste broer zou nog in de buik moeten zitten. Daarna streepte hij door wat hij al opgeschreven had, zei dat de jongste broer één jaar was en gaf elke volgende broer een jaar erbij. We stonden daar op lengte, de kortste voor-, de langste achteraan. Omdat ik langer was dan mijn oudere broer en achter hem stond, werd ik als een jaar ouder geregistreerd. Terwijl hij zeker meer dan anderhalf jaar ouder moest zijn dan ik, was ik nu officieel een jaar ouder dan hij. Dat maakte mij trots. Met de tijd werd wat geschreven stond op onze identiteitskaarten de werkelijkheid. Mijn broer ging zich gedragen alsof ik ouder was. Vooral als we op onze ezels naar de akkers gingen. Dan was ik degene die zei in welke richting we moesten, hoe laat we terug zouden gaan en besloot ik waar we gingen zwemmen of vissen. De hele familie kreeg 1 juli als verjaardag.
‘Dus dit is niet uw echte geboortedatum.’
‘Nee, niet de echte.’
‘Dan kan ik het niet opschrijven.’
‘Wat schrijft u dan op?’
‘0-0. Ik zal alleen het jaartal erbij schrijven.’
‘Maar het jaartal is ook niet echt. Waarom schrijft u dat dan wel op?’
‘Ik heb het nodig in de computer.’
‘Maar, mevrouw, kunt u dan ook 1 juli in de computer zetten? Ík heb het nodig.’
‘Dat is uw probleem, u zei net dat uw verjaardag niet klopt.’
‘Mevrouw, maar ik zei net dat het jaar ook niet klopt. Waarom schrijft u in uw computer op wat u nodig hebt en niet wat ik nodig heb?’ zei ik opeens boos. De boosheid liet mij vergeten dat ik ziek en moe was. Opeens was ik in staat om de computer door het raam te gooien, er zelf achteraan te springen en weg te rennen.
‘Luister, meneer Kariem,’ zei ze met harde stem. ‘Als u wilt dat dit gehoor doorgaat en eindigt, moet u hier niet zoveel discussiëren. U moet weten dat u hier bent om antwoorden te geven, niet om vragen te stellen. Is dat duidelijk?’ Ik keek haar aan en even dacht ik dat ik echt gek geworden was. Hoe kon zij in hemelsnaam mijn boosheid meteen wissen, alsof ik een machine met knopjes was? Ze had mij in een seconde stil. Ik zakte verder weg in mijn stoel en zei dat het duidelijk was. Ik beantwoordde haar vragen, alleen maar om ervoor te zorgen dat het gehoor snel afgelopen zou zijn. Achter haar hing een klok aan de muur. Zo telde ik de uren. Ik kan niet zeggen hoeveel zwarte koffie ik dronk om wakker te blijven, maar ik weet dat ik daar zes uur en een kwartier zat.

Uiteindelijk printte de vrouw het verslag van het gehoor twee keer en moest ik er een handtekening onder zetten. Met alleen het verslag in mijn hand volgde ik een andere vrouw naar een parkeergarage. Daar voelde ik de kou.
‘Ben je ziek?’ vroeg de vrouw.
‘Ja.’
‘Ga maar achterin zitten.’ Ze zette de verwarming van de auto aan en even later verlieten we Schiphol. De auto stopte bij een benzinepomp. Ik keek om me heen en geloofde er niets van. Mijn God, ik was vrij. Ik had een verslag van mijn gehoor met mijn foto in mijn hand. Ik kon zo de deur openen en wegrennen als ik wilde. De mogelijkheid om te ontsnappen gaf mij een veilig gevoel. Ik heb asiel gekregen! dacht ik. Eindelijk. Heb ik politiek asiel, of wat is dit?
‘Waar breng je mij naartoe?’ vroeg ik de vrouw in het Engels.
‘Naar een oc, een opvangcentrum, daar blijf je een maand of drie. Dan ga je naar een AZC, een asielzoekerscentrum.’
‘En hoelang blijf ik in een AZC?’
‘Dat hangt af van wat je in het eerste gehoor hebt gezegd en later in het tweede gehoor gaat zeggen. De medewerkers van de IND, dat is de Immigratie- en Naturalisatiedienst, zullen je eerste gehoor goed bestuderen en dan nemen ze het tweede gehoor af. Als er iets niet klopt of als je informatie hebt gegeven waarvan je niet zeker bent, zal je misschien langer moeten blijven.’
‘Weken?’ De vrouw lachte, alsof ik een grap had gemaakt.
‘Ietsje langer.’
‘Maanden?’
‘Neeeeeee,’ zei ze. Door de manier waarop ze de klank rekte, begreep ik dat het jaren zou worden.
‘Hoeveel jaar ongeveer?’
‘Dat kan ik niet zeggen. Heb je iets gezegd waar je niet zeker van bent?’
‘Ja.’
‘Wat? Waarom?’
‘Omdat ik ziek ben. Ik wilde dat het zou stoppen.’
‘Waarom heb je het gehoor niet geweigerd tot je je beter voelde?’
‘Dat had ik gevraagd, maar dat was niet mogelijk.’
‘Dat is niet waar,’ zei ze. ‘Wat je zegt klopt niet. Ten eerste ben je niet echt ziek, je praat nu ook met mij. Ten tweede heb je informatie in je eigen taal gekregen over je rechten. Je hebt een formulier ondertekend.’
‘Nee, dat heb ik niet,’ zei ik.
‘Jawel. Elke asielzoeker krijgt als eerste papieren in zijn eigen taal over het eerste gehoor en de procedure, zodat hij weet wat zijn rechten zijn. Anders leggen ze het eerste gehoor niet af. Kijk in je dossier.’ Ze knipte het licht in de auto aan. In het dossier zaten papieren in het Arabisch. Mijn handtekening stond eronder. Er stond dat als ik geen goede tolk had, ziek was of te moe, ik het recht had te zeggen dat ik het gehoor niet kon doen.
‘Dat klopt,’ zei ik tegen haar. ‘Ik heb die papieren schijnbaar ergens gekregen en mijn handtekening erop gezet.’
‘Dan zal Nederland moeilijk voor je worden,’ zei ze.
‘Maakt niet uit,’ zei ik. ‘Dan ga ik naar Duitsland, ik heb gehoord dat dat twee uur rijden is vanaf hier.’
‘Ze hebben je vingerafdrukken afgenomen. Dan kun je niet in een ander land asiel aanvragen.’
Ik lag op de achterbank van de auto en realiseerde me dat deze vrouw alleen zo kon praten omdat ze niet in een gevaarlijk land als Irak woonde en geen bloederige president zoals Saddam Hoessein had. Wat moest ik ook met een verblijfsvergunning? Naar de hel ermee. Als je jaren niet hebt gegeten en in een sjiek restaurant komt, denk je niet aan voor- en nagerechten. Je wilt eten en het maakt je niet uit wat. Eindelijk was ik veilig!

 

Copyright © 2016 Rodaan Al Galidi

pro-mbooks1 : athenaeum