Leesfragment: Hoe lees ik?

27 augustus 2016 , door Lidewijde Paris
| |

30 augustus verschijnt Lidewijde Paris' boek Hoe lees ik? Met inspirerende voorbeelden uit de literatuur. Wij publiceren voor.

Wat is nu eigenlijk literatuur en hoe werkt het? Het mooie is dat iedereen daar een eigen idee over heeft, iedereen leest vanuit zijn eigen ervaringen en is op zoek naar zijn eigen antwoorden. Toch zijn er wel een paar aanwijzingen die elke lezer kunnen helpen een tekst eens anders te lezen. Hoe lees ik? staat vol met dat soort suggesties, aan de hand van zinnen, alinea's, verhalen en romans. Van de Max Havelaar via De zwarte met het witte hart naar David Mitchell. Het eindigt bovendien met allerlei tips voor leesclubs, boekhandelaren, scholen, beginnende schrijvers en alle andere lezers.

 

Dat weet je niet

Bij wijze van voorwoord

Een handjevol mensen had zich in de boekhandel verzameld waar ik de Deense schrijver Jens Christian Grøndahl over zijn roman Dat weet je niet zou interviewen. Ik was aan de vroege kant en las uit nieuwsgierigheid de handgeschreven recensies van het personeel bij hun keuze uit nieuwe boeken.
‘Klopt het dat u straks meneer Grøndahl gaat interviewen?’ Ik keek opzij. Een mevrouw met een vriendelijk en verzorgd gezicht lachte mij met opgetrokken wenkbrauwen toe. Toen ik knikte, volgde een gretige tweede vraag: ‘Mag ik vragen wat u hem gaat vragen?’ Verbaasd keek ik haar aan. ‘Is het niet gek dat van tevoren te weten?’ vroeg ik, en ik legde uit dat veel zou afhangen van de antwoorden van de schrijver.
‘Ja, ziet u,’ zei ze wat verontschuldigend, ‘ik ben hier klant, ik hoorde dat de schrijver in de winkel geïnterviewd zou worden en heb daarom het boek gelezen. En nu ben ik zo benieuwd wat u aan hem gaat vragen want er gebeurt helemaal niets in dat boek.’ Nu gooide ze in een wat onhandig gebaar haar handen in de lucht. ‘Echt helemaal niets. Dus ik dacht: wat moet je daar nu over vragen?’ Ze glimlachte ongemakkelijk. ‘Gebeurt er niets in het boek?’ vroeg ik voor de zekerheid na.
‘Nee, ik vind van niet.’ Nu keek ze me serieus aan. Het was geen grapje.
Ik had al aardig wat van Grøndahls romans gelezen, het zijn meestal rustige verhalen maar er gebeurt wel van alles in. En in de 204 bladzijden van Dat weet je niet was dat niet anders. Om haar dat te laten zien, pakte ik mijn exemplaar uit mijn tas en opende het op de eerste bladzijde. Meteen bovenaan had ik een opmerking geschreven, bij enkele zinnen stond een streepje in de kantlijn en voor de openingszin stond een uitroepteken en ‘vr’ met een cirkeltje eromheen; mijn code voor ‘Hierover een vraag stellen’ in het geval ik de schrijver zou interviewen. Ik bladerde verder en de streepjes werden aangevuld met puntjes, onderstreepte zinnen, m’s (= mooi) en smileys (= grappig). Meer vr’s.
De vrouw had nieuwsgierig over mijn schouder meegekeken: ‘Nou, dat staat echt vól met allemaal kriebels!’ Nu moest ze hardop lachen. Misschien vond ze dat je in een boek niet mocht schrijven. Of was ze geschokt dat ik zo veel had opgemerkt in een boek waarvan zij vond dat er niets in gebeurde?
De openingszin had ik al wonderlijk gevonden, en ik vertelde de vrouw waar ik bij het lezen op had gelet en ik liet zien hoe en waarom allerlei woorden en zinnetjes mij waren opgevallen. ‘Elke keer als mij iets kleins opvalt,’ zei ik, ‘zet ik een puntje in de kantlijn.’ Ik wees het patroon aan dat ik na het lezen van een paar bladzijden door die puntjes had ontdekt.
De vrouw keek mij gefascineerd aan en vroeg: ‘Kunt u dát een keer komen vertellen? Hoe ú leest?’

En dat gebeurde. Een paar maanden later was ik op een regenachtige vrijdagavond terug in boekhandel Blokker in Heemstede met een tas vol romans. Met meer dan vijfenzeventig mensen ging ik door zo’n dertig boeken op ontdekkingstocht door de literatuur. Of die ene mevrouw erbij was, weet ik helaas niet. Ik hoop van wel. Aan de titel van Grøndahls boek – Dat weet je niet – had zij door haar vraag immers een extra betekenis gegeven: hoe literatuur werkt, dat weet je soms niet. En ik dank aan haar indirect de titel van mijn boek: Hoe lees ik?

 

Het schrijven van Hoe lees ik?

Bij wijze van inleiding

Hoe lees ik? Zodra deze vraag op tafel lag, kwam er van diverse kanten de wedervraag: waarom zou een ander daarin geïnteresseerd zijn? Een terechte vraag. Mijn antwoord speelt de bal weer terug: zoals het boeiend en verrassend kan zijn om door een conservator langs tentoongestelde werken gevoerd te worden, aan de hand van een kok recepten te proberen of met een vinoloog wijnen te proeven, zo kan het interessant en verhelderend zijn om met de ogen van iemand die al vijfentwintig jaar voor haar werk romans leest, langs verschillende aspecten van de literaire roman te gaan. Weliswaar was ik die vijfentwintig jaar hoofdzakelijk redacteur of uitgever bij diverse literaire uitgeverijen, tussendoor heb ik in die jaren veel schrijvers geïnterviewd als journalist, was ik ruim zes jaar literair recensent voor Opium (radio), verzorgde ik twee jaar een korteverhalenrubriek voor Vrij Nederland waarbij ik de gereedschappen van de schrijver en hun toepassing toelichtte, en geef ik naast mijn werk al acht jaar les in boekhandel De Drvkkery in Middelburg, waar Frank van Doeselaar (met wie ik Nederlands studeerde en die een van de beste leraren is die ik ken) en ik De Literatuurfabriek hebben opgezet. Bovendien is mij in de loop van die jaren vaker de vraag gesteld: ‘Lid., hoe lees jij?’

Hoe lees ik? Toen die vraag gesteld was, kwam er een lawine aan volgende vragen in mij boven. Lees ik ‘normaal’, of lees ik als een redacteur of een uitgever?
Ik lees als een uitgever, dat kon ik moeilijk ontkennen, dat is al jaren mijn werk. Wat is dat dan: ‘lezen als uitgever’? Lees ik een manuscript om te beoordelen of ik het wil uitgeven, dan probeer ik niet alleen te lezen met mijn eigen ogen, maar ook met die van mogelijke andere lezers. Dat is, ik geef het meteen toe, een ondoenlijke of in ieder geval precaire aangelegenheid. Ik wil dat er in romans die ik uitgeef meer gebeurt dan het verhaal alleen. Dat kan in de taal en de stijl zitten, in hoe het verhaal wordt verteld of door wie, het kan mij heftig raken, of een andere blik op de wereld of op een situatie geven. Uiteindelijk lees ik met het oog op een beslissing, en daarvoor zijn twee criteria belangrijk: 1) vind ik het goed?; 2) zijn er meer mensen die het willen lezen en kan ik het redelijkerwijs verkopen? Of het boek honderd procent míjn smaak is, is geen criterium. Boeken die honderd procent mijn smaak zijn, geef ik soms niet uit omdat ze te ingewikkeld zijn (ik snap er zelf dan soms niets van: het doorgaande verhaal verdwijnt bijna in het literaire geweld) of omdat ze al door een ander zijn uitgegeven.
Lees ik daarnaast nog ‘gewoon’? vraag ik mijzelf en het wordt mij ook vaak door anderen gevraagd. Ik denk dat ik altijd lees als mijzelf, maar als ik weet dat er mogelijk een uitgave aan vastzit, komt daar iets bij. Lees ik iets alleen voor mijzelf, dan maakt het wel verschil of ik denk de roman later nog ergens voor te kunnen gebruiken: in een les of om als voorbeeld of tip te gebruiken in een lezing. Maar een wezenlijk verschil tussen Lidewijde die voor zichzelf leest en Lidewijde die als uitgever leest, zit geloof ik niet in het lézen, wel in de beoordeling. Ik kan helemaal worden meegesleept door een boek dat ik ‘professioneel’ lees, en zelfs kwaad worden als de schrijver een roman op een bepaalde manier laat aflopen. Soms ben ik dan verbaasd over mijn eigen woede, maar dat een boek mij zo raakt vind ik heerlijk. Toen ik eindelijk na jaren de Amerikaanse schrijver Chris Adrian ontmoette, had ik hem het liefst meteen willen zeggen dat ik hem haatte omdat zijn roman Het kinderziekenhuis een zó dramatisch einde had dat ik het boek woedend en met enkele verwensingen aan zijn adres door de kamer had gesmeten. Maar hij bleek zo’n zachtmoedige en innemende man te zijn – en kon ik boos worden op een kinderoncoloog-theoloog? – dat ik hem in plaats daarvan heb bedankt voor de eer zijn uitgever te mogen zijn.

Hoe lees ik? Die vraag heb ik mij de maanden dat ik aan dit boek werkte steeds opnieuw gesteld. Lees ik écht zoals ik denk dat ik lees, of zit ik dat nu ter plekke te bedenken omwille van dit boek? Niet dat dat erg zou zijn. Zolang het iets toevoegt, heb ik met mijzelf afgesproken, mag ik schrijven wat ik wil. Maar ik wil vooral een eerlijk boek schrijven en me niet voordoen als een betere lezer dan ik ben. Bijna alles wat ik in Hoe lees ik? vertel, heb ik tijdens de eerste keer lezen van het betreffende boek inderdaad zo gezien. Maar hoe gaat dat? Natuurlijk heb ik de passages die ik uit mijn stapel gelezen (en bekliederde) romans voor dit boek had uitgekozen, een paar keer opnieuw doorgelezen en dan ontdekte ik meer of andere elementen; of ik veranderde van inzicht, zag de tekst in een ander licht. En als ik eenmaal over een fragment of roman begon te schrijven, ontdekte ik doordat ik mijn eigen antwoorden en opmerkingen nakeek, geregeld wéér andere dingen. Dat is normaal, vind ik. Een tekst blijft na lezing een beetje voortleven en kan na een paar dagen of weken rijker blijken dan ik in eerste instantie dacht; of een bepaalde manier van schrijven kan mij opeens meer raken doordat ik iets heb meegemaakt; en soms bleek ik het gewoon helemaal verkeerd te hebben gelezen. Om duidelijk te maken hoe dat proces zich bij mij voltrok, heb ik dat er bij bepaalde verhalen en fragmenten gewoon bij geschreven. Ik vond dat voor mijzelf net zo goed verrassend.
Mijn manier van lezen is voor mij bijna zo gewoon (geworden) als ademhalen en eten doorslikken. Maar nu ik er voor mijn boek over ging nadenken zodat ik het duidelijk zou kunnen analyseren en opschrijven, realiseerde ik mij hoe waanzinnig ingewikkeld de lees- en verwerkprocessen in mijn hoofd zijn. Allerlei elementen van een stuk tekst – woorden, zinnen, dubbele betekenissen, effecten, onderstromen, bedoelingen, kruisverbanden en emoties – beïnvloedden mij niet na elkaar maar gelijktijdig. En als iets ‘mij opvalt’, gebeurt dat niet bewust maar onbewust. Alle verschillende onderdelen die tijdens het lezen één groot verbond met elkaar leken aan te gaan, moest ik de een na de ander aan het licht brengen, aanwijzen, uitleggen en toelichten. En ik moest mijn analyses duidelijk opschrijven, zonder er te veel bij te slepen. Tot slot wilde ik de officiële vaktermen koppelen aan wat ik had geanalyseerd en uitgelegd. Dat zou mij weer helpen bij het schrijven van de volgende hoofdstukken, maar belangrijker: ik wilde de ‘gebruiker’ van mijn boek een handvat geven in de vorm van een begrippenapparaat en een lijst met vragen voor zijn verdere leesontdekkingen. Ik wilde heel nadrukkelijk géén handvat geven om te kunnen benoemen om het benoemen alleen, ik wilde juist (laten) zien hoe literatuur ‘werkt’, wat een roman emotioneel met mij kan doen, wat voor effect een tekst kan hebben en hoe dat komt. Meestal ben ik me daarvan niet bewust – maar kan ik dat onbewuste toch zichtbaar maken, eruit peuteren, analyseren? Hoe komt het dat ik bepaalde boeken niet kan wegleggen? Is er behalve de plot nog iets wat mij steeds verder meesleept? Hoe ontdek ik nu of de schrijver mij nog iets anders wil vertellen dan het verhaal dat ik lees? En is het noodzakelijk of belangrijk om dat te achterhalen? Mag ik niet gewoon zelf wat vinden, móét ik de schrijver zoeken in zijn werk? En waar moet ik dan beginnen?
Dat zijn vragen die ik heel vaak hoorde als ik met lezers over literatuur sprak, en nu wilde ik zo veel mogelijk antwoorden of mogelijke antwoorden aan het licht brengen.
Overigens vind ik dat iedereen lekker mag lezen zoals hij of zij wil. Wil hij lezen om geraakt te worden, om troost te vinden of even met het hoofd bij andere dingen te zijn: geweldig! Maar misschien brengt mijn visie nieuwe leesideeën of -mogelijkheden.

Begrippen helpen vooral bij het duidelijk maken van en het praten of schrijven óver literatuur, ze zijn geen doel op zich, hoe bevredigend het vinden ook kan zijn; het is makkelijker om naar ‘een hamer’ te vragen dan steeds te verwijzen naar ‘dat ding met een houten of metalen handvat en een ijzeren blok aan het uiteinde waarmee we stukjes metaal die we “spijkers” noemen in de muur of een stuk hout slaan zodat we iets kunnen ophangen of twee dingen met elkaar verbinden’. Voor mij was het bij het schrijven van Hoe lees ik? soms lastig om die hamer als het ware opnieuw te ontdekken en een naam te geven, maar ik probeer dat zo veel mogelijk wel te doen: vanuit de tekst te vertrekken en niet vanuit de hamer, zeg maar. De uitleg en de termen die ik geef, zijn dus nadrukkelijk bedoeld om het onzichtbare, onbewuste proces dat zich tijdens het lezen in mijn hoofd afspeelt, zichtbaar en bewust te maken. Ik hoop die twee vliegen in één klap te slaan.
Om te beginnen wil ik laten zien wat er allemaal uit een tekst gehaald zou kunnen worden en hoe dat bij mij in zijn werk gaat. Want juist daaruit haal ik míjn leesplezier: wroeten in het hoofd van een schrijver vind ik eindeloos boeiend. Ik hoop daarnaast dat de termen die ik aan mijn voorbeelden en uitleg verbind, lezers helpen bij het praten over boeken met vrienden, leesclubgenoten of andere lezers. Met als doel het ontdekken of verdiepen van een ándere manier van lezen – die van mij – zodat wie dat wil zich die manier eigen kan maken en er verder mee aan de slag kan.

Deze volgorde heb ik geprobeerd aan te houden:

  • een korte inleiding bij een onderwerp;
  • een of meerdere voorbeelden uit een roman of een heel
  • verhaal;
  • laten zien hoe ik de gegeven voorbeelden lees en wat ik
  • eruit heb gehaald;
  • een toelichting waar nodig en
  • de terminologie.

Voor het overzicht en soms als ik geen heldere oplossing kon vinden om een bepaald technisch onderdeel los te bespreken, heb ik dat meegenomen bij een onderdeel waar het bij paste. Ook dan heb ik het zo veel mogelijk uitgelegd aan de hand van een voorbeeld.
Om enigszins structuur in Hoe lees ik? te houden, heb ik het boek in drie delen opgesplitst. In de eerste twee delen behandel ik de roman als tekst: wat kan ik ontdekken als ik mij tot de tekst beperk; en in het laatste deel kijk ik hoe een roman in zijn context functioneert – want geen boek staat helemaal op zichzelf, het is een document van zijn tijd, kan een commentaar zijn op de wereld – en geen lezer is hetzelfde, dus ook dat maakt verschil.
Voor de structurering van de delen heb ik in grote lijnen de algemeen geldende begrippen als uitgangspunt genomen. Waar ik het handig, verhelderend of gewoon leuk vond, lichtte ik iets toe met eigen ervaringen als interviewer of uitgever. Ik heb niet helemaal kunnen voorkomen dat mijn uitleg en toelichting over delen en hoofdstukken heen dansen, want ik probeerde te vermijden dat er steeds heen en weer gebladerd moet worden.
Het geheel sluit ik af met diverse tips en ideeën voor het lezen. Tot slot geef ik een begrippenlijst met handige vragen die je aan een tekst kunt stellen, gevolgd door een register dat twee kanten op werkt: het verwijst naar bladzijden waarop de begrippen worden toegelicht én het verwijst naar de geciteerde auteurs en romans, gekoppeld aan de context waarin ik ze besprak. Ik wil echter vooral dat mijn boek laat zien wat zou kunnen en niet wat zou moeten. Als ik lees, heb ik altijd een potlood bij de hand. Ik zet dus puntjes en strepen, smileys en m’s. Ik maak stambomen, schrijf namen van personages bovenin, noteer voorin op welke bladzijden ik mooie citaten heb gevonden of een verklaring voor een titel. Alles wat mij opvalt tijdens het lezen is meestal wel ergens in die aantekeningen terug te vinden. Het ziet er niet uit en niemand wil ooit een boek van mij lenen, maar voor mij is het handig. Ik zie het als een spel dat ik met de schrijver en het boek speel. Of zij spelen het met mij.

Laat ik meteen maar een andere vraag tackelen die mij vaak is gesteld, door lezers maar net zo goed door collega’s: ‘Heeft een schrijver al die dingen die jij in een tekst leest wel in die tekst gestopt?’ Het een vraag die ik mijzelf van tijd tot tijd ook stel: lees ik niet dingen die er helemaal niet zijn?
Die vraag kan ik het beste beantwoorden aan de hand van een anekdote uit 2006. Vrij Nederland had mij gevraagd de Engelse schrijver David Mitchell te interviewen over zijn vierde roman Black Swan Green (Nederlandse titel: Dertien), die net was verschenen. Het boek vertelt over de dertien maanden, van januari 1982 tot en met januari 1983, uit het leven van de dertienjarige Jason Taylor. Jason maakt aan de hand van drie zaken een ontwikkeling door: het horloge van zijn grootvader dat hij van zijn vader voor zijn verjaardag krijgt en dat hij kapotmaakt, de Falklandoorlog die een groot avontuur voor hem is, en de scheiding van zijn ouders die zijn oudere zus wel doorheeft maar hij niet. Als aan het einde van de roman Jasons ouders gescheiden zijn, is wat aan het begin van de roman groot was, klein geworden, en wat klein was heel groot. Zijn vader vindt het kapotte horloge niet erg, en daar was Jason juist zo bang voor; hij had er alles aan gedaan om exact hetzelfde antieke horloge te vinden en dat blijkt niet nodig.
Ondertussen is in het dorp een jongen die op de Falklands heeft gevochten, dood teruggekeerd: de oorlog blijkt geen jongensboek, de oorlog is gruwelijk en echt, en er vallen echte doden. Ik zag hierin een soort spiegeling, een omslag, met het drama in Jasons eigen leven als scharnier: de scheiding van zijn ouders. Ik stelde David precies de vraag die ik zelf vaak kreeg: ‘Heb je dit zo bedoeld? En zo ja, hoe heb je het dan opgebouwd?’ David keek mij met grote ogen aan en zei heel eerlijk: ‘I must have, mustn’t I?’ Met andere woorden: hij had het er níét bewust in verwerkt. Hij vond het schitterend en vroeg heel trots: ‘Can I use that?’
Maar ben ik er hiermee? Is niet een andere vraag even belangrijk: als een schrijver iets niet bewúst in een tekst heeft gestopt, deed hij het dan ónbewust? Is er door het jaren schrijven van romans in zijn hoofd een automatische schaduwschrijver ontstaan die dit soort dingen toevoegt, of was het gewoon toeval? Tja, lastig. David zei er wel meteen bij dat het feit dat hij het zich niet bewust was geweest, niet betekende dat het niet in de tekst zat. Als een lezer de tekst zo leest, vindt hij het goed. Iedereen mag ermee doen wat hij of zij wil.
En zo stop ik niet alleen dingen in een tekst die er niet door de schrijver in zijn gestopt, maar mis ik minstens evenveel. Verwijzingen – naar Jung of Freud of veel klassiekers om een paar voorbeelden te noemen – mis ik eenvoudigweg omdat ik ze niet als zodanig herken, ik moet er door anderen op worden gewezen. Ga ik later nog wel een keer lezen, houd ik mijzelf dan voor. Maar later zit ik alweer lekker in een andere roman.

Het voorbeeld van David Mitchell laat zien dat ik in een tekst iets kan lezen wat de schrijver er niet bewust in heeft gestopt. Toch zijn veel romans heel duidelijk zó geschreven dat ik op onderzoek uit moet. Daar wil de verteller de lezer heel precies een kant op sturen om een bepaald effect te bewerkstelligen. Ik heb vooral naar dat soort citaten gezocht.

Tot slot: ik heb herhaaldelijk de vraag gekregen: ‘Voor wie maak je dat boek eigenlijk?’ Die vraag heb ik hopelijk grotendeels al beantwoord: voor het soort lezers dat mij in die vijfentwintig jaar al deze vragen heeft gesteld. Ik hoop dat het een handig boek zal zijn voor iedereen die weet dat er meer in literatuur kan zitten dan op het eerste gezicht lijkt, en die het interessant vindt om dat te ontdekken of daar nieuwsgierig naar is. Het lezen van Hoe lees ik? kan helpen zelf van alles in romans te ontdekken, en als dat niet het geval is, dan heeft Hoe lees ik? laten zien wat allemaal kán in literatuur. Hoe je ook leest: het is altijd goed. Het is maar net wat je zelf met een roman wilt. De beperking van Hoe lees ik? ligt uiteraard in mij, de samensteller en schrijver – en dat is eveneens de kracht ervan, is de bedoeling!

De vijfenzeventig mensen op die lange regenachtige avond bij boekhandel Blokker waren voor mij de zoveelste bevestiging van het feit dat er overal lezers zijn die meer willen weten over het lezen van literatuur. Ik merk het ook aan de gretige vragen als ik boeken sta te verkopen op de Uitmarkt in Amsterdam, ik merk het na afloop van interviews met schrijvers, en natuurlijk vooral op de vele vrijdagmiddagen van De Literatuurfabriek in Middelburg. Al acht seizoenen lang verzorgen wij daar voor veertig abonnementhouders een serie literaire bijeenkomsten. Hoe lees ik? is mede het resultaat van die middagen.
‘For us there is only the trying, the rest is not our business,’ schreef T.S. Eliot. Dit boek is mijn poging.

Lidewijde Paris
Amsterdam, 9 juli 2016

 

© 2016 Lidewijde Paris

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum