13 mei verschijnt Jatti. Moord in het Paradiso van het Oosten, het debuut van Marco Krijnsen bij AFdH uitgevers. Wij publiceren voor.
Jatti. Moord in het Paradiso van het Oosten is een roman over een moord in een hip jongerencentrum in het Overijsselse Hengelo. In 1969 wordt er een lastige bezoeker doodgeschoten. Anno 2016 is het lijk nog steeds niet gevonden. Dat zijn de feiten. Marco Krijnsen (1966), journalist en historicus, deed tien jaar onderzoek naar de moord en schreef op basis daarvan een roman. Jatti speelt in drie tijden: 1969-1971, 1985 en 2015. Het eerste deel is geheel geschreven in ‘hippiespelling’.
Jongerencentrum Fashion is een magneet voor hippies uit heel Nederland en de rest van de wereld. We kijken door de ogen van barkeeper Fred, een hoofdpersoon in het boek.‘De sleutelwoorden die iedereen uit zijn hoofd moest leren: hersenbloedvolume, schedelnaden, taboe, trepanatie.’
Op de grond waren een uur voor de voorstelling al tientallen bezoekers neergestreken. Onder hen veel onbekende gezichten. Ze waren in afwachting van de teach-in met schedelboorkoning Bart Huges. De dokterszoon uit Amsterdam had vier jaar geleden een gaatje in zijn hoofd geboord met een Black & Decker. Hij zei dat je er blijvend high van werd. Het was landelijk nieuws geweest. Toen Huges eindelijk binnenkwam, kreeg hij een staande ovatie. ‘Leve het derde oog!’, riep een mager meisje met blonde manen en blote voeten. Ze verkeerde ook zonder gaatje al in hogere sferen. Ze gooide haar beide handen in de lucht en keek gelukzalig naar de halfverduisterde tl-buizen boven zich. De goeroe ging zitten en keek voldaan het publiek in. ‘Is hier ook politie? Nee? Gelukkig, dan kan ik vrijuit praten.’ Er werd gelachen. De politie? Die kwam hier niet. Die was al lang blij dat dit rare volk van de straat was. Weer een zorg minder. Bovendien was het niet ondenkbaar dat een willekeurige agent zijn eigen zoon of dochter in een kompromitterende situatie zou aantreffen in Fashion. Die pijnlijke konfrontatie ging hij liever uit de weg. Huges deed z’n pet af, liet het cirkelvormige litteken op zijn hoofd zien en pakte een boor uit zijn tas. Hij deed het met de routine van een standwerker. ‘Kijk met zo’n tandartsenboorkop gebeurt het. Een ronde kop. Kan niks mee gebeuren. Ik heb nog nooit gehoord dat het fout ging. Al die verhalen die je hoort: geloof ze in godsnaam niet. Weet je wat het is in dit land? Het hoofd is een taboe, daar mag je niet aankomen. De mensen worden al panies bij de gedachte.’ ‘Is het dan niet gevaarlijk?’, vroeg een meisje met knalrood haar, wangen vol sproeten en een kritiese blik. Ze had een ketting om met een Ban-de-bom-teken. Huges schudde vaderlijk zijn hoofd. ‘Integendeel. Dat misverstand wordt door eng denkende kwaadwillenden de wereld in geholpen. De boorkop walst het bot weg en blijft dan steken tegen de dura mater, het buitenste harde hersenvlies. En wat er dan gebeurt? Na enkele uren word je high. Je wordt bevrijd van het down zijn. Je wordt een verbeterd mens, een Homo Sapiens Korrektus. ’ ‘Maar hoe werkt dat dan, medies gezien bedoel ik?’, wilde een jongen weten. Hij zag er met zijn zwarte jasje, kortgeknipte haren en donkere bril uit alsof hij er een wetenschappelijke studie van ging maken. ‘Het is eigenlijk heel simpel. De hersenen hebben bloed nodig om te kunnen werken. Bij een jong kind kan dat bloed vrijelijk stromen, want de schedel is nog open. Daardoor ontstaat een zekere druk die het bloed stuwt naar alle hersencentra, maar bij een volwassene is de schedel potdicht gegroeid. De druk is weggevallen. En omdat een mens een rechtop lopende aap is, wordt het bloed door de zwaartekracht geremd. In plaats van bloed komt er hersenvocht in de hersenen. Die komen dus voedingsstoffen tekort. Net zoals een motor zonder benzine stilstaat, staat een volwassene ook geestelijk stil. Hij is niet geniaal of kreatief, maar dom. Niet high, maar down. Je wordt pas verlost als je een gaatje in je schedel boort. Dan komt het bloed weer bij de hersenen en word je eigenlijk weer kind.’ En zo ging de teach-in nog een uur door. Huges leek een paar nieuwe volgelingen te krijgen, gaatjesboorders in de dop, maar er klonken ook ongeloof en wantrouwen door in de reakties van het publiek. Tot slot deelde hij een folder uit: ‘Het huiswerk voor iedereen’. Je moest het voorschrift tien maal hardop lezen in de houding van Bauer – op de vloer met knieën en ellebogen op de kussens. De sleutelwoorden die iedereen uit zijn hoofd moest leren: hersenbloedvolume, schedelnaden, taboe, trepanatie. ‘Onderbreek om de twintig minuten voor wat kaas, vitamine C en koffie met suiker. En vergeet de oefeningen om je hersenstofwisseling te versnellen niet’, riep de leermeester zijn leerlingen ter afsluiting toe. ‘Sta tien minuten op het hoofd en knijp tien minuten met twee vingers de halsslagaderen tegen de luchtpijp dicht. Je zult merken dat de haarvaten in de schedelholte door de kracht van het hart met bloed gevuld worden. Sukses!’
Jongerencentrum Fashion begint vol idealisme maar trekt in de loop van de tijd steeds meer lieden met minder goede bedoelingen. Een van hen is Jatti, een vervelende jongen uit het dorp Overdinkel. Opnieuw Fashion-medewerker Fred aan het woord.
Als barkeeper zag ik de vreemdste vogels aanschuiven. Kriminelen, intellektuelen, geflipte tiepes, onschuldige schoolmeisjes, een verdwaald gemeenteraadslid, zonen en dochters van fabrieksdirekteuren en politielieden. Alles trok voorbij. De een kwam voor een blokje hasjiesj, de ander voor een lsd-trip Blue Cheer of Yellow Sunshine à 7,50 gulden. De een dronk z’n biertje, de ander wilde alleen een teach-in bezoeken en verder niets. Veel gasten kwamen voor de muziek, want er werd veel opgetreden in de grote zaal. Door The Golden Earrings natuurlijk, want George Kooijmans had in Hengelo een vriendinnetje en de jongens sliepen hier regelmatig. Sweet Smoke was er vaak, een Amerikaanse band die was neergestreken in een Duitse boerenhoeve vlak bij de Nederlandse grens. We hadden onze Hengelose huisband FAGHM, die ook speelde in het voorprogramma van Status Quo en The Kinks. CCC Incorporated kwam naar Fashion, net als Cuby and the Blizzards, allemaal bekende namen die met hun beatnummers publiek uit de wijde omtrek trokken. Maar ook was er jazz. We hadden een keer Han Bennink die samen met Hans Dulfer het vestzaktejater bespeelde. Zijn bezeten drumsolo’s resoneerden in de kleine ruimte als een bad trip. Op een avond nam een gedrongen, niet al te grote jongen plaats aan de bar. Ik schat zo’n 1 meter 70. Hij had kortgeknipt haar, donkere, bijna zwarte ogen en een wantrouwige blik die me rillingen bezorgde. Zijn brede, gespierde lichaam viel op tussen de slecht getrainde, magere gestaltes aan de bar. Veel gasten kwamen en gingen zonder dat je ze weer voor de geest kunt halen. Bovendien: herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil. Maar sommige mensen vergeet je niet. Nooit. Het kan een spraakgebrek zijn, de kleding of het kapsel, een afwijkend loopje. Dit keer was het die wantrouwige blik die weinig goeds voorspelde. Ook maakte deze jongen een opvallend nerveuze indruk. Toen hij met een Twents aksent bij mij een biertje bestelde, kon ik hem wat beter opnemen. Het wit van zijn ogen was amper te zien door die grote, donkere pupillen. Om zijn hals droeg hij een goudkleurige ketting met een kruis, die zichtbaar afstak tegen zijn donkerblauwe T-shirt. Het sieraad paste niet helemaal bij zijn uitstraling. Uit het T-shirt staken twee indrukwekkende bisepsen. Zijn linker onderarm, die op de toog steunde tijdens de bestelling, toonde vijf getatoeëerde hoofdletters: J.A.T.T.I. Ze wekten mijn nieuwsgierigheid: ‘Wat betekent dat eigenlijk, Jatti?’ Hij keek onbestemd langs me heen. ‘Heeft iets met slangen te maken.’ Toen draaide hij zijn hoofd naar me toe. Ik wachtte op verdere uitleg, maar er kwam niets. Alleen diezelfde blik, die vertelde wat hij zeggen wilde: vraag niet verder. Ik begreep niet wat die slangen ermee te maken hadden, maar liet het voorlopig rusten.
Een paar dagen later was hij er weer. Dit keer had ik achter de bar gezelschap van Willem, een fors gebouwde jongen met een bulderende stem. Willem gold als een illustere krimineel. Hij stond ergens bovenaan in de pikorde van de Twentse onderwereld. Regelmatig opgepakt voor wapenbezit, inbraken en geweldsdelikten. Je kon hem maar beter te vriend houden. Zijn bijnaam was Willem Kopstoot. Die had hij gekregen nadat hij als uitsmijter iemand met zijn hoofd dodelijk had verwond. Om zijn status kracht bij te zetten, had Willem op beide armen opvallende tatoeages laten aanbrengen.Jatti wist dat allemaal. Tenminste, dat konkludeerde ik uit de stand van zijn ogen. Ik ontwaarde ontzag dat dicht in de buurt van angst kwam. Willem steunde zijn handen op de bar om zijn schouders breed te maken en zijn armen te tonen. Daarop stonden slangen getekend, plus zijn tweede bijnaam: El Diabolo. Jatti slikte even, wist zich nog net groot te houden en boog zich voorover. ‘Hallo Willem, slangen bijten elkaar niet, hè? Makkelijk zat.’Ik zag het en dacht: aan deze jongen gaan we weinig plezier beleven. Soms voel je dat zonder precies te weten waarom. Ik ging naar de flipperkast om even aan iets anders te denken. Maar die vreemde ontmoeting kon ik niet meer van mijn netvlies krijgen. Ik wist dat we Jatti vaker zouden tegenkomen. Vaker dan ons allemaal lief was.
In het laatste deel van het boek duikt journalist Bert Haverkamp in de zaak-Fashion. Hij belandt tijdens zijn zoektocht naar het lijk van Jatti in opmerkelijke situaties. Veel betrokkenen willen zoveel jaar na dato graag nog iets kwijt over de moord.
‘Spreek ik met Bert Haverkamp?’ ‘Klopt.’ ‘Bent u bezig met de zaak-Fashion?’ Ik stop met fietsen en knijp in de rem. ‘Ja. Met wie spreek ik?’ ‘Weet u misschien welke kleur het gordijn had waarin ze toen het lijk hebben gewikkeld?’ De fiets staat nu stil op de stoep. Ik heb even alle aandacht nodig. Dit klinkt interessant. ‘Pardon? Waarom wilt u dat weten? Wie bent u eigenlijk?’ ‘Ja sorry hoor. Had ik dat niet gezegd? Ik ben Maaijke. En? Weet u het? Welke kleur het was?’ ‘Pff, dat durf ik niet te zeggen. Ik was er niet bij. Dan zou ik iemand moeten bellen. Ik weet wel dat het een gordijn van skaileer was.’ ‘Meent u dat? Niet van textiel?’ ‘Nee, van kunstleer. Hoezo?’ Ik verplaats mijn fiets, want een moeder met kinderwagen is in aantocht. Bijna beland ik, half zittend op mijn zadel, in een voortuin. Ik vloek binnensmonds. Gelukkig krijgt Maaijke dit tafereel niet mee. ‘Ik zal het u vertellen. Ik kom uit Boekelo en woon al jaren in Hengelo. Toen ik nog een kind was, gingen we met het gezin in het weekend altijd de natuur in, in de omgeving van Boekelo. Heel wat keren hebben we daar gewandeld en gespeeld. In één bepaald bos had ik altijd een vreemd, onbestemd gevoel. In de buurt van de Kwinkelerweg was dat. Ik had sterk het idee dat zich daar ooit iets ergs had afgespeeld. Ik kon het niet verklaren.’ ‘Wanneer was dat?’ ‘Ik ben van 1967. Dat moet dus ergens in de jaren zeventig zijn geweest. Jaren later hoorde ik dat er iemand was vermoord in dat jongerencentrum en dat ze hem ergens bij Boekelo hadden begraven. Ik had nog nooit van Fashion gehoord, maar vond het wel heel toevallig.’ ‘En nu belt u mij om dat te vertellen.’ Ik hoop dat mijn teleurstelling niet te veel doorklinkt. ‘Ja, en ik zal u zeggen waarom. Gisteren was ik met mijn man aan het wandelen in datzelfde bos. Langs een rustig paadje vlakbij de snelweg zagen we opeens een zwart doek uit de grond steken. Heel raar. Ik dacht meteen aan Fashion. Met z’n tweeën hebben we aan dat doek getrokken, maar we kregen er geen beweging in. Het was geen katoenen doek, maar meer iets van kunststof. Ik denk zomaar dat het de plek kan zijn waar ze hem hebben begraven.’ Totaal verrast val ik stil. Zes maanden geleden was ik ook al in de Boekelose bossen, samen met Fred. Hij nam me mee naar de plek die zijn wankele geheugen hem ingaf. Naar de Kwinkelerweg dus, hemelsbreed een paar honderd meter van de locatie die de mannen van Fashion hadden aangewezen. Ik had mijn schop meegenomen. We gingen graven, hoewel er geen vennetje te bekennen was en er bij Fred geen enkele flashback te bespeuren viel. Ins Blaue hinein dus. En, zoals verwacht, geen spoor van menselijke botresten te bekennen. Wel was vlakbij recentelijk nog gegraven. Even dachten we dat iemand ons voor was geweest. Fred vreesde zelfs dat ons gesprek was afgeluisterd. Maar al snel hadden we door dat ze hier een nieuwe gasleiding hadden aangelegd. Juist hier. We vonden het allebei wel grappig. Tja, als zíj hem ook al niet hadden gevonden… Sinds de ervaring met de jager ben ik voorzichtig geworden. En na Fred merk ik dat ik helemaal niet meer zo gauw warm word van mensen die menen te weten waar Jatti ligt. Maar dat zwarte gordijn in de grond is wel heel bizar. ‘Kunt u aangeven waar u dat euh... gordijn heeft gezien?’ ‘Ja hoor. Het is aan het zijpad van een doodlopende weg. Ik geef het wel aan op Google Maps. Wat is uw mailadres?’ Vijf minuten later bestudeer ik een luchtopname van de Boekelerhoekweg. Er staat een meanderend lijntje op ingetekend. Een doodlopend bospad. Daar, in de tweede bocht naar links, zou hij moeten liggen. Hemelsbreed 100 meter van de A35. Hoogstens. Ik twijfel. Het liefst zou ik meteen willen vertrekken. Alles laten liggen, schop achterin en rijden maar. Maar iets houdt me tegen. Vrees dat het op een nieuwe teleurstelling zal uitlopen. Het is het verhaal van de naald en de hooiberg. Ruim veertig jaar na dato leven we nu. Hoe realistisch is het dat we Jatti ooit nog vinden? Is er überhaupt iets van hem overgebleven? Misschien is het maar beter dat zijn verdwijning een groot mysterie blijft. Dan denk ik terug aan het telefoongesprek met zijn broer. Ik was zijn naam bij toeval tegengekomen in een krantenartikel. Hé, dacht ik, zelfde achternaam. Ik belde op goed geluk. Bingo. Maar nee, hij wilde niet praten over Jatti. Ook zat hij niet te wachten op al die verhalen over zijn broer. Voor de familie was de geschiedenis te pijnlijk. Het afglijden van Jatti, zijn verdwijning. Het was beter dat het boek gesloten bleef. Maar het terugvinden van zijn lichaam is natuurlijk wat anders. Niks is erger dan de onvindbaarheid van een dierbare, ook al bewaar je aan hem weinig goede herinneringen. Als we het raadsel eindelijk eens zou kunnen oplossen? Pff, lastig. Ik schuif het besluit nog even voor me uit.