Leesfragment: Het boek van de Baltimores

26 februari 2016 , door Joël Dicker
|

3 maart verschijnt de nieuwe roman van Joël Dicker, Het boek van de Baltimores (Le Livre des Baltimore, vertaald door Manik Sarkar). Wij publiceren voor.

Tot de dag van het Drama waren er twee families Goldman: de Goldmans-uit-Baltimore en de Goldmans-uit-Montclair. De Goldmans-uit-Montclair, waarvan Marcus Goldman deel uitmaakt, zijn een middenklassengezin dat in een klein huis in Montclair woont. De Goldmans-uit-Baltimore vormen een welvarend gezin dat in een luxe villa in een rijke buitenwijk van Baltimore woont. Voor hen koestert Marcus een grenzeloze bewondering.

Acht jaar na het Drama besluit Marcus de geschiedenis van zijn familie te vertellen en blikt hij terug op de lotgevallen van de Goldmans-uit-Baltimore, op zijn dierbare neven Hillel en Woody en hun buurmeisje Alexandra. Al voor het Drama zich ontvouwde begon het vernis van de Baltimore-Goldmans langzaam scheurtjes te vertonen. Totdat alles op een dag instortte. En sindsdien wordt Marcus voortdurend door één vraag geplaagd: wat is er nu echt met de Baltimores gebeurd?

N.B. Wij publiceerden eerder voor uit De waarheid over de zaak Harry Quebert. Lees het fragment op Athenaeum.nl.

 

Proloog
Zondag 24 oktober 2004
Een maand voor het Drama

Morgen gaat mijn neef Woody naar de gevangenis. Daar zal hij de komende vijf jaar van zijn leven doorbrengen.
Op weg van het vliegveld van Baltimore naar Oak Park, de buurt waar hij is opgegroeid en waar ik hem op de laatste dag van zijn vrijheid gezelschap zal houden, stel ik me voor hoe hij zich bij het hek van de imposante strafinrichting van Cheshire, Connecticut, zal melden.
We zullen de dag met hem doorbrengen in het huis van mijn oom Saul, waar we zo gelukkig zijn geweest. Hillel en Alexandra zullen er ook zijn, zodat we een paar uur lang weer het wonderbaarlijke viertal zullen zijn dat we ooit waren. Ik heb nog geen idee hoeveel weerslag deze dag op onze levens zal hebben.

Twee dagen later word ik gebeld door oom Saul.
‘Marcus? Met oom Saul.’
‘Dag, oom Saul. Hoe gaat...’
Hij laat me niet uitspreken.
‘Luister goed, Marcus, je moet meteen naar Baltimore komen. Stel geen vragen. Er is iets ergs gebeurd.’
Hij hangt op. Ik denk dat de verbinding is verbroken en ik bel meteen terug: hij neemt niet op. Ik blijf het proberen en krijg hem uiteindelijk aan de lijn, maar hij zegt meteen: ‘Kom naar Baltimore.’
Dan hangt hij weer op.

Als u dit boek vindt, lees het dan. Alstublieft.
Ik wil dat iemand het verhaal van de Goldmans-uit-Baltimore hoort.

Eerste deel
Het boek van de verloren jeugd
(1989-1997)

1

Ik ben de schrijver.
Zo word ik door iedereen genoemd. Door mijn vrienden, mijn ouders, mijn familie en zelfs in het openbaar, door mensen die ik niet ken maar die me herkennen en dan vragen: ‘Bent u niet die schrijver...?’ Ik ben de schrijver, dat is mijn identiteit.
Men denkt dat je als schrijver een vredig leventje leidt. Niet zo lang geleden beklaagde een van mijn vrienden zich erover hoe lang hij onderweg was van huis naar kantoor, en hij besloot met: ‘Tja, jij staat ’s ochtends op, gaat aan je bureau zitten en schrijft. Dat is alles.’ Ik zei niets terug, misschien omdat ik te murw was van het besef hoezeer mijn werk in de collectieve verbeelding bestaat uit nietsdoen. Iedereen denkt dat je niets uitvoert, terwijl je juist als je niets doet het hardste werkt.
Het schrijven van een boek is als het organiseren van een zomerkamp. Het leven, dat gewoonlijk eenzaam en stil is, wordt plotseling overrompeld door een groot aantal personages dat op een dag onaangekondigd komt aanzetten en je hele leven overhoophaalt. Op een ochtend komen ze in een grote touringcar aangereden, ze stappen lawaaiig uit, opgewonden over de rol die ze hebben gekregen. En daar moet je het mee doen, je moet ze bezighouden, te eten geven en onderdak bieden. Je bent overal verantwoordelijk voor. Want jij bent de schrijver.
Het verhaal begon in februari 2012, toen ik New York verliet om mijn nieuwe roman te gaan schrijven in een huis dat ik net had gekocht in Boca Raton, Florida. Ik had het drie maanden eerder aangeschaft van de filmrechten van mijn laatste boek, en afgezien van een paar korte bezoekjes in december en januari om het in te richten, was dit de eerste keer dat ik er zou verblijven. Het was een ruim huis, een en al glas, met uitzicht op een meer dat in trek was bij wandelaars. Het lag in een heel rustige, groene wijk, waar bijna uitsluitend gepensioneerden woonden, tussen wie ik detoneerde. Ik was half zo oud als zij, maar ik had deze plek juist uitgezocht voor de absolute rust. Het was de plek die ik nodig had om te schrijven.
Anders dan bij mijn vorige bezoeken, die heel kort waren geweest, had ik ditmaal een zee van tijd, en ik ging met de auto naar Florida. De rit van twaalfhonderd mijl boezemde me geen enkele angst in: in de loop van de voorgaande jaren had ik die tocht vanuit New York onnoemelijk vaak gemaakt om bij Saul Goldman langs te gaan, mijn oom, die zich na het Drama dat zijn familie ten deel was gevallen in een voorstad van Miami had gevestigd. Ik kende de route uit mijn hoofd.
Ik liet New York achter onder een dun laagje sneeuw, de thermometer gaf tien graden onder nul aan; twee dagen later bereikte ik Boca Raton in de zachtheid van de tropische winter. Toen ik in deze bekende omgeving van zon en palmbomen kwam, kon ik de gedachte aan oom Saul niet onderdrukken. Ik miste hem verschrikkelijk. Dat drong tot me door op het moment dat ik op de snelweg de afrit naar Boca Raton nam; eigenlijk wilde ik doorrijden naar Miami om hem op te zoeken. Het gevoel was zo sterk dat ik me afvroeg of ik de vorige keren wel echt was gekomen om mijn huis in te richten of dat het eigenlijk een manier was geweest om weer een band met Florida te krijgen. Zonder hem was het niet hetzelfde.

Mijn buurman in Boca Raton was een sympathieke zeventiger, Leonard Horowitz genaamd, een voormalige autoriteit op het gebied van staatsrecht aan Harvard, die zijn winters in Florida doorbracht en zich sinds de dood van zijn vrouw onledig hield met het schrijven van een boek waar hij maar geen begin voor kon vinden. De eerste keer dat ik hem ontmoette was op de dag dat ik het huis kocht. Hij belde aan met een sixpack bier om me welkom te heten, en we konden het direct goed met elkaar vinden. Sindsdien had hij er een gewoonte van gemaakt om me iedere keer dat ik kwam, te verwelkomen. We waren al snel bevriend geraakt.
Hij stelde mijn gezelschap op prijs en ik geloof dat hij blij was dat ik ditmaal iets langer zou blijven. Toen ik vertelde dat ik mijn volgende roman hier wilde schrijven, begon hij direct over die van hem. Hij werkte er met hart en ziel aan, maar hij schoot maar niet op met het verhaal. Hij had een groot spiraalblok dat hij overal mee naartoe nam; op de kaft had hij Schrift no. 1 geschreven, waarmee hij suggereerde dat er nog meer zouden volgen. Hij zat er vanaf de ochtend continu overheen gebogen: op het terras, aan de keukentafel, en een paar keer had ik hem er aan een tafeltje in een café in het centrum geconcentreerd mee bezig gezien. Ondertussen zag hij mij wandelen, zwemmen in het meer, naar het strand gaan, te voet boodschappen doen. ’s Avonds belde hij bij me aan met koude biertjes. We dronken ze op mijn terras, we schaakten en luisterden naar muziek. Achter ons baadde het sublieme landschap van het meer en de palmbomen in het rossige licht van de ondergaande zon. Steevast vroeg hij me tussen twee zetten door, zonder van het schaakbord op te kijken: ‘En Marcus, hoe gaat het met je boekje?’
‘Z’n gangetje, Leo. Z’n gangetje.’
Toen ik er twee weken was hield hij op een avond, net op het moment dat hij mijn toren zou gaan slaan, plotseling stil en vroeg op geërgerde toon: ‘Was je hier niet gekomen om je nieuwe roman te schrijven?’
‘Jawel, hoezo?’
‘Omdat je niks doet, en daar kan ik niet tegen.’
‘Waarom denk je dat ik niks doe?’
‘Dat zie ik toch! Je zit de hele dag te dromen, te sporten en naar de wolken te staren. Ik ben achtenzeventig; ík zou moeten vegeteren. Jij bent nog maar net dertig, jij zou je uit de naad moeten werken!’
‘Wat zit je dwars, Leo? Mijn boek of het jouwe?’
Dat was in de roos. Hij kalmeerde.
‘Ik wil alleen weten hoe je het doet. Mijn roman schiet maar niet op. Ik ben gewoon benieuwd hoe je te werk gaat.’
‘Ik ga hier op het terras zitten en ik denk na. En geloof me, dat is een heel karwei. Jij schrijft om iets te doen te hebben. Dat is anders.’
Hij zette zijn paard vooruit en ik stond schaak.
‘Heb je geen mooi romanidee voor me?’
‘Dat zou niet werken.’
‘Waarom niet?’
‘Het moet uit jezelf komen.’
‘Hoe dan ook, noem alsjeblieft Boca Raton niet in je boek. Ik heb er helemaal geen behoefte aan dat al je lezers komen kijken hoe je hier woont.’
Ik glimlachte en vervolgde: ‘Je moet niet op zoek gaan naar een idee, Leo. Het idee komt naar jou toe. Het idee is een gebeurtenis die ieder moment kan plaatsvinden.’
Hoe kon ik weten dat dat precies gebeurde op het moment dat ik het zei? Bij de oever van het meer zag ik de gestalte van een loslopende hond. Een gespierd maar slank lijf, puntige oren en een neus als een truffel in het gras. Er waren geen wandelaars in de buurt.
‘Het lijkt wel of die hond alleen is,’ zei ik.
Horowitz keek op en tuurde naar het dier.
‘Er zijn hier geen zwerfhonden,’ verklaarde hij.
‘Ik zeg niet dat het een zwerfhond is. Ik zeg alleen dat hij in zijn eentje rondloopt.’
Ik ben gek op honden. Ik stond op, vormde een luidspreker met mijn handen en floot om de hond te roepen. Het dier spitste zijn oren. Ik floot opnieuw en hij kwam aanrennen.
‘Je bent niet goed wijs,’ bromde Leo. ‘Hoe weet je dat die hond niet dol is? Jij bent aan zet.’
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde ik, terwijl ik verstrooid mijn toren vooruitschoof.
Horowitz sloeg mijn dame om me te straffen voor mijn brutaliteit. De hond bereikte het terras. Ik knielde bij hem neer. Het was een vrij grote reu met een donkere vacht, een zwart masker rond de ogen en snorharen zo lang als van een zeehond. Hij drukte zijn kop tegen me aan, ik aaide hem. Hij zag er heel goedaardig uit. Ik voelde direct een band tussen ons, liefde op het eerste gezicht; hondenkenners weten wat ik bedoel. Hij had geen halsband, niets om hem te identificeren.
‘Heb je die hond hier wel eens eerder gezien?’ vroeg ik Leo.
‘Nee, nooit.’
Toen de hond het terras had gecontroleerd, vertrok hij voordat ik hem kon tegenhouden en verdween tussen de struiken en palmbomen.
‘Hij lijkt te weten waar hij naartoe moet,’ zei Horowitz. ‘Vast de hond van iemand uit de buurt.’

Het was die avond drukkend weer. Toen Leo vertrok zagen we ondanks de duisternis een dreigende lucht. Het duurde niet lang of er barstte een hevig onweer los, dat indrukwekkende bliksemschichten achter het meer wierp, waarna de wolken openscheurden en er een stortregen neerviel. Rond middernacht, toen ik in de salon zat te lezen, hoorde ik gekef op het terras. Ik ging kijken wat er aan de hand was en door de schuifdeur zag ik de hond: zijn vacht was doorweekt, hij zag er ellendig uit. Ik deed open en hij glipte meteen naar binnen. Hij keek me aan met een smekende blik.
‘Goed, je mag blijven,’ zei ik.
Ik gaf hem te eten en te drinken in geïmproviseerde etensbakjes in de vorm van twee pannen, ik ging naast hem zitten om hem met een badhanddoek af te drogen en we staarden naar de regen die langs de ruiten droop.
Die nacht bleef hij bij mij. Toen ik de volgende ochtend wakker werd, lag hij vredig op de tegels van de keukenvloer te slapen. Van een eindje touw maakte ik een lijn voor hem, alleen maar uit voorzorg, want hij liep rustig met me mee, en we gingen op zoek naar zijn baasje.
Leo zat op de veranda van zijn huis koffie te drinken; voor hem lag zijn Schrift no. 1, opengeslagen op een wanhopig witte pagina.
‘Wat ben je met dat dier van plan, Marcus?’ vroeg hij toen hij zag dat ik de hond in de achterbak van mijn auto liet stappen.
‘Hij zat op het terras, vannacht. Met dat onweer heb ik hem binnengelaten. Volgens mij is hij verdwaald.’
‘En waar ga je naartoe?’
‘Ik ga een briefje ophangen in de supermarkt.’
‘Je bent echt nooit aan het werk.’
‘Ik ben nu aan het werk.’
‘Nou makker, zorg dat je niet overspannen raakt.’
‘Zal ik doen.’
Toen ik in de twee dichtstbijzijnde supermarkten briefjes had opgehangen, nam ik de hond mee uit wandelen door de hoofdstraat van Boca Raton, in de hoop dat iemand hem zou herkennen. Tevergeefs. Uiteindelijk ging ik naar het politiebureau waar ze me verwezen naar een dierenkliniek. Sommige honden waren voorzien van een identificatiechip die het mogelijk maakte hun eigenaar te vinden. Bij hem was dat niet het geval, en de dierenarts kon niets doen om me te helpen. Hij stelde voor de hond naar het asiel te brengen, wat ik afsloeg, en ik ging naar huis in gezelschap van mijn nieuwe metgezel die, moet ik zeggen, ondanks zijn imposante afmetingen, bijzonder braaf en gehoorzaam was.
Vanaf de veranda van zijn huis keek Leo naar me uit. Toen hij me zag aankomen kwam hij haastig naar me toe en zwaaide met de pagina’s die hij had geprint. Kortgeleden had hij de magie van Google ontdekt en hij typte achter elkaar iedere vraag in die hem te binnen schoot. Op een academicus zoals hij, die een goed deel van zijn leven had doorgebracht in bibliotheken, op zoek naar bronnen, had de magie van de algoritmes een bijzondere uitwerking.
‘Ik heb een eigen onderzoekje gedaan,’ zei hij, alsof hij de moord op Kennedy had opgelost, terwijl hij me tientallen bladzijden toestak die me later opzadelden met het vervangen van de inktcartridge in zijn printer.
‘En wat zijn uw conclusies, professor Horowitz?’
‘Honden vinden altijd de weg naar huis. Soms leggen ze duizenden mijlen af om thuis te komen.’
‘En wat raad je me aan?’
Leo zette het gezicht van een wijze grijsaard op: ‘Volg de hond, in plaats van hem te dwingen jou te volgen. Hij weet waar hij naartoe moet, jij niet.’
Mijn buurman had niet geheel ongelijk. Ik besloot het touw dat als lijn diende los te maken en hem vrij rond te laten lopen. Op een drafje ging hij ervandoor, eerst richting het meer, toen over een voetpad. We staken een golfbaan over en bereikten een woonwijk die ik niet kende, aan de oever van een uitloper van het meer. De hond vervolgde zijn weg, sloeg twee keer rechts af en bleef uiteindelijk staan voor een poort waarachter ik een schitterend huis ontwaarde. Hij ging zitten en kefte. Ik drukte op de intercom. Een vrouwenstem stond me te woord en ik maakte duidelijk dat ik haar hond had gevonden. Het hek ging open en de hond vloog op het huis af, zichtbaar blij om weer thuis te zijn.
Ik volgde hem. Er verscheen een vrouw op het bordes van het huis en de hond stormde direct op haar af, in een uitbarsting van vreugde. Ik hoorde de vrouw zijn naam zeggen: ‘Duke’. Ze zaten allebei aan elkaar te frummelen terwijl ik dichterbij kwam. Toen keek ze op, en ik stond paf.
‘Alexandra?’ wist ik uiteindelijk uit te brengen.
‘Marcus?’
Ze was al even verbijsterd als ik.
Acht jaar nadat het Drama ons van elkaar had gescheiden, had ik haar teruggevonden. Ze zette grote ogen op en herhaalde, opeens schreeuwend: ‘Marcus, ben jij dat?’
Ik bleef onbeweeglijk staan, versuft.
Ze rende op me af.
‘Marcus!’
In een uitbarsting van ongekunstelde tederheid nam ze mijn gezicht in haar handen. Alsof zij het ook niet kon geloven en zich ervan wilde vergewissen dat het allemaal echt was. Zelf kon ik geen woord uitbrengen.
‘Marcus,’ zei ze. ‘Ik kan niet geloven dat jij het bent.’

*

Tenzij je in een grot woont heb je ongetwijfeld wel eens van Alexandra Neville gehoord, de populairste zangeres en artieste van de laatste jaren. Ze was het idool waar het land al heel lang naar uitkeek, degene die de platenindustrie uit het slop haalde. Van haar laatste drie albums waren twintig miljoen exemplaren over de toonbank gegaan; voor het tweede jaar op rij was ze door het tijdschrift Time tot een van de meest invloedrijke personen gekozen, en haar persoonlijk vermogen werd geschat op honderdvijftig miljoen dollar. Door het publiek werd ze op handen gedragen, door de critici aanbeden. De allerjongsten hielden van haar, de alleroudsten hielden van haar. Iedereen hield van haar, zozeer dat ik het gevoel had dat Amerika niets anders meer kende dan die vier lettergrepen die het vol liefde en hartstocht scandeerde: A-lex-an-dra.
Ze had een relatie met Kevin Legendre, een ijshockeyer van Canadese afkomst, die op dat moment achter haar verscheen.
‘U hebt Duke gevonden! We zijn al sinds gisteren naar hem op zoek! Alex was in alle staten. Bedankt!’
Hij stak zijn hand naar me uit om me te begroeten. Ik zag dat zijn biceps aantrokken toen hij mijn vingerkootjes verbrijzelde. Ik kende Kevin alleen uit de bladen, die zijn relatie met Alexandra onophoudelijk van commentaar voorzagen. Hij was schaamteloos knap. Nog knapper dan op de foto’s. Hij keek me een ogenblik nieuwsgierig aan en zei: ‘Ik ken jou, of niet?’
‘Ik ben Marcus. Marcus Goldman.’
‘Schrijver, toch?’
‘Precies.’
‘Ik heb je laatste boek gelezen. Alexandra had het me aangeraden, ze is gek op je werk.’
Ik kon de situatie niet geloven. Ik had Alexandra teruggevonden bij haar verloofde. Kevin, die niet doorhad wat er speelde, vroeg of ik bleef eten, en ik nam de uitnodiging graag aan.
We grilden enorme steaks op een gigantische barbecue op het terras. Ik had de laatste ontwikkelingen van Kevins carrière niet gevolgd: ik dacht dat hij nog steeds verdediger bij de Nashville Predators was, maar in het transferseizoen in de zomer was hij door de Florida Panthers ingelijfd. Dit was zijn huis; hij woonde inmiddels in Boca Raton en Alexandra had van een pauze in de opnames van haar nieuwe album gebruikgemaakt om bij hem te zijn.
Pas aan het einde van het etentje besefte Kevin dat Alexandra en ik elkaar goed kenden.
‘Je komt uit New York?’ vroeg hij.
‘Ja. Daar woon ik.’
‘Wat brengt je naar Florida?’
‘Ik kom hier al een paar jaar vrij regelmatig. Mijn oom woonde in Coconut Grove en ik ging vaak bij hem langs. Ik heb net een huis in Boca Raton gekocht, niet ver hiervandaan. Ik zocht een rustige plek om te schrijven.’
‘Hoe gaat het met je oom?’ vroeg Alexandra. ‘Ik wist niet dat hij niet meer in Baltimore woonde.’
Ik ontweek haar vraag en antwoordde alleen: ‘Hij is na het Drama uit Baltimore vertrokken.’
Kevin wees met zijn vork naar ons, zonder het te beseffen.
‘Droom ik, of kennen jullie elkaar?’ vroeg hij.
‘Ik heb een paar jaar in Baltimore gewoond,’ verklaarde Alexandra.
‘En ik had familie in Baltimore,’ vervolgde ik. ‘Die oom dus, met zijn vrouw en mijn neven. Ze woonden in dezelfde buurt als Alexandra en haar ouders.’
Alexandra leek er verder liever het zwijgen toe te doen en we veranderden van onderwerp. Aangezien ik te voet was gekomen, bood ze na het eten aan om me naar huis te brengen.
Alleen met haar in de auto voelde ik een zekere gêne tussen ons.
Uiteindelijk zei ik: ‘Gek dat je hond juist bij mij moest komen aanzetten...’
‘Hij gaat er heel vaak vandoor,’ antwoordde ze.
Ik was zo smakeloos om een grapje te willen maken.
‘Misschien mag hij Kevin niet zo.’
‘Begin nou niet, Marcus.’
Het klonk bits.
‘Doe nou niet zo, Alex...’
‘Hoe?’
‘Je weet best wat ik bedoel.’
Ze stopte midden op de weg en keek me strak aan.
‘Waarom heb je me dat aangedaan, Marcus?’
Het kostte me moeite haar blik te trotseren. Ze riep uit: ‘Je hebt me in de steek gelaten!’
‘Het spijt me. Ik had er mijn redenen voor.’
‘Je had er je redenen voor? Je had geen enkele reden om alles zomaar uit elkaar te laten springen!’
‘Alexandra, ze... ze zijn dood!’
‘En? Is dat soms mijn schuld?’
‘Nee,’ antwoordde ik. ‘Het spijt me. Alles spijt me.’
Er viel een zware stilte. De enige woorden die ik sprak dienden om haar de weg naar mijn huis te wijzen. Toen we aankwamen, zei ze: ‘Bedankt voor Duke.’
‘Ik zou je graag weer zien.’
‘Ik denk dat het beter is als we het hierbij laten. Kom maar niet meer, Marcus.’
‘Niet bij Kevin?’
‘Niet bij mij. Kom niet meer terug in mijn leven, alsjeblieft.’
Ze vertrok.
Ik had geen zin om naar binnen te gaan. Mijn autosleutels zaten in mijn zak en ik besloot een ritje te gaan maken. Ik reed naar Miami, en zonder erbij na te denken doorkruiste ik de hele stad naar de rustige wijk Coconut Grove, waar ik voor het huis van mijn oom parkeerde. Het was zacht weer, ik stapte uit. Met mijn rug tegen de auto geleund bleef ik heel lang naar het huis staan kijken. Ik had de indruk dat hij er was, dat ik zijn aanwezigheid voelde. Ik had zin om oom Saul terug te zien, en er was maar één manier om dat voor elkaar te krijgen. Hem schrijven.

[...]

 

 

pro-mbooks1 : athenaeum