Leesfragment: Liefde is een rebelse vogel

30 september 2016 , door Mounir Samuel
| | |

Onlangs verscheen Liefde is een rebelse vogel, de debuutroman van Mounir Samuel. Lees bij ons 'Zacht bonken', een fragment uit deel I.

Een psychologe met een midlifecrisis raakt gefascineerd door Zetá, een mysterieuze vrouw wier pad ze herhaaldelijk kruist. De ontmoetingen zijn het begin van een ingewikkelde liefdesverhouding, die de laatste zekerheden in het leven van de psychologe onderuithaalt. Zetá verliet op achttienjarige leeftijd haar ouderlijk huis en trok naar Spanje op zoek naar haar wortels, maar belandt daar in de schimmige wereld van illegalen en verboden liefde en ziet zich telkens opnieuw gedwongen op de vlucht te slaan. Terug in Noordwest-Europa blijkt ze grote geheimen met zich mee te dragen, die ze langzaam aan de psychologe prijsgeeft. Waarom kiest Zetá net haar uit om haar verhaal aan te vertellen, en wat is de ontknoping? Langzamerhand ontdekt de psychologe Zetá’s drijfveren en waarvoor ze op de vlucht is, maar die zoektocht leidt ook tot een pijnlijke confrontatie met haar eigen leven. Maar welke gevolgen heeft het einde van Zetá’s verhaal voor hun samenzijn?

Liefde is een rebelse vogel is een roman die dwars tegen de geografische en sociale scheidslijnen van de hedendaagse samenleving ingaat. Het verhaal voert de lezer in een niet-aflatend, razend tempo mee op een reis kriskras door het verscheurde Europa. Met de hartstochtelijke klanken van de opera Carmen op de achtergrond, verhaalt deze roman over identiteit, illegaliteit en ballingschap, schuldgevoel en boetedoening, over een liefde die zo sterk is dat ze de ziel verscheurt, over de rekbaarheid van geaardheid en geslacht, over wegvluchten en het aangaan van de diepste innerlijke conflicten. Ieder mens draagt een verhaal met zich mee, maar wie durft zijn ware gezicht te tonen?

Mounir Samuel (1989), voorheen bekend als Monique Samuel, is opiniemaker, politicoloog en Midden-Oostendeskundige. Hij schreef voor De Correspondent, Trouw, NRC Handelsblad, en levert regelmatig bijdrages voor de Groene Amsterdammer, waarvoor hij fly-in-correspondent Midden-Oosten en Noord-Afrika is. Hij werd bekend als vaste tafelgast bij Pauw & Witteman en schreef negen boeken. Voor zijn reisverhalen en reportages won hij de Dick Scherpenzeel Aanmoedigingsprijs voor grootste journalistieke talent van Nederland en Vlaanderen (2012) en de Lira Correspondent Prijs voor jonge correspondenten (2015). Dit is zijn romandebuut.

Zacht bonken

De hartkloppingen begonnen onderweg, in de trein naar Gare du Nord en verder. Er was geen weg terug, niet meer in ieder geval. Ze duwde haar wang tegen het raam. Haar vingers trokken kleine cirkeltjes in het stof op het glas, tot haar vingertoppen vies grijsbruin kleurden. De kerkbanken hadden gejeukt, de schoolbanken gekriebeld en haar slaapkamer had haar steeds meer benauwd. Lang had ze gepiekerd, nachtenlang wakker gelegen, tot vanochtend haar besluit vaststond. Ze schreef een kort briefje met de tekst: ‘Het spijt me mam, ik kan niet anders.’ En ze had haar tas gepakt. Ze had al die jaren geprobeerd te doen wat ze kon en nu was het tijd om te vertrekken. Ritmisch stootte ze haar hoofd tegen het raam. Geduld, geduld, eens zal het glas breken. Ze sloeg in stilte een kruis. Toen opende ze haar lege notitieboekje, streek de eerste bladzijde glad, pakte haar pen en begon te schrijven.

Een blinde man groeide op zonder zijn moeder gekend te hebben. Ze overleed bij zijn geboorte en liet hem met een gebroken vader en een klein stapeltje foto’s achter, dat hij vaak urenlang betastte zonder dat ze hun geheimen prijsgaven.
Hoe ouder hij werd – zijn vader was ondertussen door de dood verlost, en veel van zijn jeugdvrienden waren nu ook uit het zicht verdwenen – hoe sterker de behoefte werd om zijn moeder te leren kennen. Hij besloot naar India te vertrekken om, net zoals zij ooit vol jeugdige overmoed had gedaan, het hele land door te treinen. In de overvolle coupés toonde hij de reizigers tevergeefs zijn foto’s met de vraag of ze haar misschien ooit hadden ontmoet. Later kampeerde hij in Scandinavië, net zoals zij vroeger met een groep jeugdvriendinnen had gedaan en richtte hij zich naar de uitgestrekte hemel, zonder de vallende sterren te zien. Hem bereikte niets anders dan de fluistering van de wind. Met grote moeite beklom hij de hoogste pieken van de Zwitserse Alpen, op zoek naar de sporen die haar bergschoenen eens hadden achtergelaten. Maar weer en wind hadden iedere herinnering geërodeerd. Enkele van de foto’s werden uit zijn handen geblazen. Ten slotte keerde hij naar huis terug. Toch bleef hij overal zoeken naar een flits van de vrouw die hem met zoveel liefde, hoopte hij dan toch maar, op deze wrede wereld had gezet.

De wereld achter de vieze ramen was verrot, en toch vaak mooi. Ze stapte over van de ene op de andere trein, wisselde haar kleingeld van de ene munteenheid naar de andere bij medereizigers en een bedelaar, at vette snacks en oud stokbrood in overvolle stationshallen en overnachtte op een ijzeren bankje op een verlaten perron van het zoveelste station. Ze had niets anders bij zich dan een rugzak. Zelfs haar gitaar had ze thuisgelaten. Het leek overtollige ballast. Maar nu ze hier op een leeg perron zat, had ze spijt van die beslissing.
Volgende trein. Muziek, luid gelach, de geur van vers eten, drank, urine soms zuur en penetrant. We krioelen als mieren, dacht ze, zonder leider, zonder mierenkoningin.
Ze wilde de wortels van haar vader opgraven in de hoop eindelijk zelf te kunnen aarden. Ze vroeg zich af of ze eigenlijk nog leefden, die wortels van hem, of dat hij ze lang geleden bruut had afgehakt zoals hij later ook met haar had gedaan. Er was maar één manier om erachter te komen: de reis terug maken die hij lang geleden andersom had afgelegd. Te beginnen bij zijn geboortestad.
‘En waar ga jij naartoe?’ vroegen de mannelijke passagiers uitdagend, flirterig of nieuwsgierig; brutaal wanneer ze in groepjes reisden.
‘Zuidwaarts.’
Nadere toelichting was niet nodig. In de vakantieperiode was iedereen op weg naar le grand sud.
Bij een van de tussenstations stapte een twintiger in; gebruinde huid, scherpe neus, donker krulhaar. Hij keek angstig. Met het zweet op zijn voorhoofd nam hij tegenover haar plaats.
Na een tijdje in stilte te hebben gezeten schraapte hij zijn keel.
Ze wendde haar blik af van het raam. ‘Bonjour,’ mompelde hij.
Ze reageerde met een knikje.
‘Hoe heet je?’
‘Zetá. Jij?’
‘Mahmoud. Ik heet Mahmoud.’
Zijn gezicht ontspande en hij glimlachte voorzichtig. Ze ving een glimp van zijn witte tanden op en bedacht dat hij best knap was, zo zonder die diepe frons in zijn voorhoofd.
‘Je hebt een mooie naam,’ zei hij. ‘Spaans?’
‘Ja, zo’n beetje.’
Een conducteur liep langs, knikte vriendelijk naar haar en knipte met een stuurse blik het kaartje van de jongen, hem net iets langer aankijkend dan nodig was.
Hij vertrok weer. Ze keken elkaar aan en zwegen. Toen stonden ze tegelijkertijd op.
Ze deden het in de krappe wc, die schokte en heen en weer wiegde. Met een voet op de bril en de andere op de wasbak spreidde ze haar benen, terwijl hij haar betaste en dingen zei die zij door het gedender van de wagons amper kon verstaan. Er lag pis op de grond en besmeurd wc-papier, waarvoor hij zich excuseerde. Ze lachte en duwde het kapotte raam nog iets verder open in de hoop de ergste stank te verdrijven.
Bezweet en voldaan gingen ze een halfuur later weer in de coupé zitten, de veroordelende blikken van vreemden ontwijkend. Ze zwegen, omdat er niets meer te zeggen viel. Adam en Eva schaamden zich ook pas na de zondeval. Vóór die noodlottige hap waren ze slechts onbekenden voor elkaar en zichzelf geweest.
Na een tijd hield ze het niet langer vol.
‘Waar ga je heen?’
‘Gibraltar, naar huis: Marokko.’
Ze knikte alsof ze zo’n antwoord wel verwacht had, wat niet het geval was. Ze had gedacht dat hij uit Algerije kwam.
‘Ik hoop een nieuw leven te vinden, ver van dit alles.’ Hij liet zijn stem zakken. ‘W’allah, bij God, ik voorzie dat de boel gaat exploderen hier. Het gist in de banlieues, de satellietsteden, de achterafsteegjes. Ik geef het nog vijf, zes jaar, tot de eeuwwisseling misschien. Dan is het gedaan. Dit continent is rijp voor een guerrillaoorlog.’
Ze probeerde zijn blik te vangen, iets opbeurends te zeggen, maar zijn ogen stonden ver en hard.
De droge bergranden van de Pyreneeën kwamen in zicht en ze dacht: de tgv raast verder. De wereld escaleert in sneltreinvaart. En ook: op mijn huid plakt zijn zaad. Die laatste gedachte verdreef ze echter snel weer.

In Madrid nam Mahmoud afscheid. Zijn vlucht uit Europa zou spoedig zijn voltooid. Er restte hem nog een enkeltje Middellandse Zee. Ze sloot haar ogen en beeldde zich in hoe de laatste brandende scheepsresten bij de kust van Gibraltar aanspoelden. De apen sprongen opgewonden op en neer terwijl Spaanse agenten naar opvarenden zochten. Maar ze vonden niets. Mahmoud was al aan de overkant, hij bevrijd van Europa en Europa verlost van hem. Anderen, vele anderen, zouden zich verdringen om zijn plaats in te nemen. De mens blijft een nomade, zij het met een hart van gewapend beton. Bomgordel erom.

Copyright © 2016 Mounir Samuel en Uitgeverij Jurgen Maas

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum