Leesfragment: Macht heeft vele minnaars

14 december 2016 , door Herodotos
| | |

Op 15 december verschijnt Macht heeft vele minnaars, met daarin vijftig verhalen van Herodotos, vertaald door Gerard Koolschijn. Lees bij ons twee van deze verhalen!

De Griek Herodotos uit Halikarnassos (het huidige Bodrum aan de westkust van Turkije) was de eerste grote Europese prozaschrijver. Zijn leven viel samen met de bloei van het klassieke Athene in de vijfde eeuw voor Christus (ca. 480-ca. 425), en het enige boek dat hij schreef, Onderzoekingen, is kenmerkend voor zijn tijd en tegelijk van uitzonderlijke klasse.
Herodotos reisde naar de grenzen van zijn wereld: Zuid-Rusland, het Midden-Oosten, Egypte en Noord-Afrika. Overal probeerde hij te achterhalen wat er achter de horizon lag, in India, Siberië of aan de bovenloop van de Nijl. Hij sprak met iedereen die geacht werd iets bijzonders te weten en noteerde geografische, etnologische en historische gegevens, alle met dezelfde ironie en in beeldende taal.
Schrijvend met scherpe mensenkennis en een overheersend besef van de betrekkelijkheid van alle normen en de wisselvalligheid van het bestaan, toont hij zich in de allereerste plaats een groot stilist en een meester van het korte verhaal.
Naast klassiek geworden verhalen als ‘Adrastos', ‘Periander' en ‘Polykrates' ring' koos Gerard Koolschijn vooral bizarre verhalen over een verloren wereld vol witte plekken, die ver verwijderd lijkt, maar in Herodotos' beschrijving heel dichtbij komt.

Gerard Koolschijn vertaalde (onder veel meer) Griekse tragedies en Plato. In 2012 verscheen zijn roman Geen sterveling weet. Eerder dit jaar bezorgde hij de dagboeken en brieven van Herman Hissink. Van zijn vertalingen van verhalen van Herodotos verschenen inmiddels drie drukken. Voor Macht heeft vele minnaars breidde hij het aantal verhalen belangrijk uit.

 

Aarde en water

De Perzen die naar de Macedonische koning Amyntas waren gestuurd eisten meteen bij hun aankomst, voor Amyntas verschenen, aarde en water voor koning Dareios. Hij bood dat aan, en nodigt hen ook uit voor een maaltijd. Nadat hij een luisterrijk diner had voorbereid ontving hij de Perzen hartelijk.
Bij het drinkgelag na afloop van het diner zeiden de Perzen:
‘Macedonische gastheer, bij ons in Perzië is het gebruikelijk, wanneer we een groot diner geven, dan ook de bijvrouwen en de wettige echtgenotes mee te nemen en te laten aanzitten. U hebt ons zo enthousiast ontvangen en onthaalt ons groots, u biedt ook koning Dareios aarde en water aan, volgt u dus nu ons gebruik.’
Amyntas antwoordde: ‘Perzen, bij ons is dat geen gebruik. Hier zijn mannen van vrouwen gescheiden. Maar omdat ú als onze heersers hen erbij wilt hebben, zal ook dat voor u worden geregeld.’ Meer zei Amyntas niet en hij ontbood de vrouwen.
Toen ze op zijn oproep waren gekomen gingen zij op een rij tegenover de Perzen zitten. Bij het zien van die prachtige vrouwen zeiden de Perzen tegen Amyntas met zoveel woorden dat wat nu werd gedaan helemaal niet verstandig was, want dat het beter was dat de vrouwen helemaal niet waren gekomen dan dat zij, eenmaal gekomen, niet naast maar tegenover hen gingen zitten, als kwelling voor hun ogen. Noodgedwongen gaf Amyntas opdracht naast hen te gaan zitten. Toen de vrouwen deden wat hij vroeg begonnen de Perzen meteen hun borsten beet te pakken, dronken als zij waren, en waarschijnlijk probeerde iemand ook wel te zoenen.
Nu bleef Amyntas toen hij dat zag onbewogen, hoewel hij het moeilijk verdroeg, in zijn grote angst voor de Perzen. Maar Alexander Amyntaszoon die erbij was en die dingen zag, was in het geheel niet meer in staat – jong en onervaren met het kwaad als hij was – om zich in te houden. Hoogst verontwaardigd zei hij dus tegen Amyntas: ‘Vader, geeft ú nu toe aan uw leeftijd en trek u terug om naar bed te gaan. Ga niet door met drinken. Zelf zal ik hierbij blijven en de gasten alles verschaffen wat ze verdienen.’
Amyntas, die begreep dat Alexander een ongehoorde daad ging plegen, antwoordde: ‘Mijn jongen, ik begrijp wel ongeveer, want je staat in vuur en vlam, wat jij bedoelt, dat je mij weg wilt sturen om iets ongehoords te doen. Ik verzoek je dus niets kwaads tegen die mannen te ondernemen. Het zou onze ondergang worden. Houd je in wanneer je ziet wat er wordt gedaan. Maar wat mijn vertrek betreft zal ik naar je luisteren.’
Zodra Amyntas op dit verzoek was vertrokken, zegt Alexander tegen de Perzen: ‘Die vrouwen, heren, staan u volledig ter beschikking, of u nu met alle vrouwen gemeenschap wilt hebben of met een bepaald aantal van hen. Dat is iets wat u zelf te kennen zult geven. Maar omdat voor u al ongeveer het uur van de slaap nadert en ik zie dat u goed dronken bent, laat u nu die vrouwen, als het u behaagt, gaan om een bad te nemen en ontvang hen na hun bad terug.’ Met die woorden liet hij – want de Perzen juichten het toe – de vrouwen de zaal uit gaan naar hun vrouwenvertrek.
Zelf liet Alexander een gelijk aantal mannen met een gladde kin de kleren van de vrouwen aantrekken, gaf hun dolken en leidde hen de zaal binnen. Terwijl hij die bij hen bracht zei hij tegen de Perzen: ‘Perzen, u lijkt op een volmaakt diner te worden onthaald, want niet alleen alles wat we al hadden, maar daarbij wat we nog als traktatie konden bedenken, dat alles krijgt u, en vooral het allergrootste, onze eigen moeders en zusters geven wij u als dessert, zodat u er goed van doordrongen bent dat u door ons wordt geëerd met hetgeen u verdient, en daarbij nog aan de koning die u gestuurd heeft kunt melden hoe goed een Griek, stadhouder van de Macedoniërs, u heeft ontvangen, met tafel en bed.’
Met die woorden zet Alexander bij elke Pers een Macedonische man, zogenaamd als vrouw. En toen de Perzen die mannen probeerden te betasten maakten zij hen af.
Zo waren die afgezanten gewelddadig aan hun eind gekomen, zijzelf en hun personeel, want zij hadden in hun gevolg natuurlijk voertuigen en bedienden en hun hele legertros. Dat alles was dus samen met al die mannen verdwenen.
Niet heel lang daarna werd door de Perzen een grote zoektocht naar hen gehouden. Alexander pakte hen handig in door niet alleen veel geld maar ook zijn eigen zus te geven, die Gygaia heette. Dat gaf hij, om hen in te pakken, aan Boubares, een Pers, de commandant van de groep die naar de vermisten zocht.
Zo werd dus de dood van die Perzen toegedekt en verzwegen.

 

Pythios en zijn zonen

Pythios Atyszoon, een Lydiër die in Kelainai de komst van de Perzen afwachtte, onthaalde het hele leger van de koning en ook Xerxes zelf op grootse wijze en beloofde tevens geld voor de oorlog te willen verschaffen.
Toen Pythios geld beloofde vroeg Xerxes de aanwezige Perzen wie Pythios eigenlijk was en hoeveel geld hij bezat dat hij dat beloofde. Zij antwoordden: ‘Koning, dat is nu de man die aan uw vader Dareios de gouden plataan heeft geschonken, en de wijnstok. Ook nu is hij van de mensen die wíj kennen in rijkdom de eerste na u.’
Verbaasd over de laatste mededeling vroeg Xerxes vervolgens zelf aan Pythios hoeveel geld hij had. Hij antwoordde: ‘Koning, ik zal het niet voor u verbergen en niet voorwenden dat ik mijn eigen vermogen niet ken. Ik weet het en zal het nauwkeurig voor u opsommen, want zodra ik had vernomen dat u naar de Griekse zee afdaalde heb ik mij op de hoogte gesteld omdat ik u voor de oorlog geld wilde geven. Bij mijn berekening stelde ik vast dat ik aan zilver tachtigduizend kilo bezit en aan goud, op zevenduizend na, vier miljoen Dareiosstaters. En dat schenk ik u. Voor mijzelf heb ik van slaven en landerijen toereikend levensonderhoud.’
Dat zei hij en Xerxes, verheugd over zijn woorden, antwoordde: ‘Lydische gastvriend, sinds ik Perzisch gebied verliet heb ik tot dusver geen man ontmoet die bereid was mijn leger gastgeschenken voor te zetten en evenmin iemand die voor mijn aangezicht is verschenen en uit eigen beweging bereid was geld voor mijn oorlog bij te dragen, behalve u. U hebt mijn leger groots onthaald en belooft mij ook grote geldbedragen. In ruil daarvoor geef ík u nu de volgende eerbewijzen. Niet alleen sluit ik gastvriendschap met u, maar ik zal ook de vier miljoen staters voor u voltallig maken door van mijzelf die zevenduizend te geven, zodat aan uw vier miljoen geen zevenduizend ontbreken, maar de volledige som door mij voor u is afgerond. Houd zelf in uw bezit wat u zelf bezat en versta de kunst u altijd op deze manier te gedragen, want als u zo handelt zult u daarvan geen spijt krijgen, nu niet en in de toekomst niet.’
Nadat hij aan zijn woorden uitvoering had gegeven rukte hij steeds verder op.

*

Het leger overwinterde in Sardes. Bij het aanbreken van de lente brak het volledig toegerust op voor de mars naar Abydos. Toen het in beweging was gekomen, verliet de zon zijn plaats aan de hemel en verdween uit het zicht, hoewel het onbewolkt was aan een uitzonderlijk heldere lucht. Van dag werd het nacht.
Toen Xerxes dat zag en begreep, werd hij bezorgd. Hij vroeg aan de magiërs: ‘Wat wil dit verschijnsel te kennen geven?’
Zij verklaarden: ‘De god voorspelt de Grieken het verdwijnen van hun steden.’ Volgens hen was de zon voorspeller van de Grieken, de maan van henzelf. Met deze inlichting was Xerxes heel blij en hij vervolgde de opmars.
Maar zodra hij de troepen liet opmarcheren ging de Lydiër Pythios, bang geworden door het verschijnsel aan de hemel en door zijn geschenken gesterkt, naar Xerxes en zei: ‘Heer en meester, ik zou graag willen dat u een wens van mij vervult die voor u een licht bewezen dienst is, maar voor mij een grote gebeurtenis zou zijn.’
Xerxes, die alles eerder als wens verwachtte dan wat Pythios hem ging verzoeken, zei dat hij hem ter wille zou zijn en vroeg hem dus te laten horen waarom hij verzocht.
Toen hij dat hoorde vatte Pythios moed en hij zei: ‘Heer en meester, het geval is dat ik vijf zonen heb en het treft hen allen met u op te trekken tegen Griekenland. Koning, hebt u, nu ik deze leeftijd heb bereikt, medelijden met mij en ontslaat u één van mijn zonen uit het leger, de oudste, zodat hij voor mijzelf en voor mijn zaken zorg kan dragen. Neemt u de andere vier met u mee en moge u naar huis terugkeren nadat u bereikt hebt wat u van plan bent.’
Xerxes werd geweldig kwaad en antwoordde: ‘Laag mens, hoe waagt u het, terwijl ik zelf tegen Griekenland optrek en daarbij mijn zonen, broers, verwanten en vrienden meeneem, te reppen van uw zoon – u, mijn slaaf, die mij met zijn hele huisgezin en zijn vrouw erbij zou moeten volgen? Laat dit nu goed tot u doordringen. In de oren van de mensen woont de drift, die als hij goede dingen hoort het lichaam vult met genot, maar bij het tegenovergestelde opzwelt. Nu u goede dingen hebt gedaan en nog meer daarvan beloofde, zult u niet pochen de koning in weldaden te hebben overtroffen. Maar omdat u tot een onbeschaamdheid bent overgegaan, zult u wat u verdient niet krijgen, maar minder dan u verdient. U en uw vier andere zonen worden door uw gastgeschenken gered, maar u zult boeten met het leven van die ene, aan wie u het meest hecht.’
Onmiddellijk na dat antwoord gaf hij degenen die dat als taak hebben bevel het uit te voeren, de oudste van Pythios’ zonen op te zoeken, hem doormidden te snijden en nadat ze hem doormidden hadden gesneden de helften uit elkaar te leggen, de ene aan de rechterkant van de weg, de andere aan de linker, en het leger daartussendoor te laten gaan.
Dat deden die mensen. En daarna ging het leger ertussendoor.

 

© Copyright 2016 vertaling: Gerard Koolschijn en
Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum