Leesfragment: Net veertien

24 september 2016 , door André Platteel
| |

Donderdag 6 oktober zal de tweede roman van André Platteel gepresenteerd worden bij Athenaeum Boekhandel op het Spui in Amsterdam. U bent van harte welkom. Lees bij ons alvast het eerste hoofdstuk!

Net veertien is een even rauwe als tedere coming of age-roman, geschreven in een levensdriftige stijl waarin wordt afgerekend met de gedachte dat er ook maar iets kan sterven.

De broers Jonathan en Stefan groeien op in een gezin aan de onderkant van de samenleving. Op zijn veertiende maakt Jonathan een seksuele ontdekkingstocht. Stefan echter moet op diezelfde leeftijd strijden tegen de dood.

Als veertienjarigen zijn beiden al lang geen kinderen meer. Jonathan is gerijpt door de sensatie van het liefhebben, Stefan wordt volwassen door de tragedie nooit meer lief te kunnen hebben. Wat beide broers bindt, is de drift vol te willen leven, voorbij de eindigheid.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Alles hiervoor, Platteels debut.

 

1

Zaklampen gaan als discolichten door de tent, blijven op haar lichaam kleven, op haar onderbroekje met kevertjes die in het felle licht bloedrood zijn en zich stevig lijken vast te klampen aan haar billen, rond en omhoogstaand, totaal anders dan die van de meeste meisjes die in fluorescerende leggings met hun te platte of te vette kont willen pronken. Met een bonkende kop volg ik de kevertjes. Eva stapt over de benen van jongens die zich in hun slaapzakken wurmen. Hier en daar floept een lantaarn aan, een lichtje in een bolvormig glas, meegenomen door van die gasten die al vaker gekampeerd hebben en daar al weken over opscheppen sinds de aankondiging van de kennismakingsweek. Ik knipper met mijn ogen, niet alleen omdat sommige van die zaklampen pesterig in mijn ogen prikken, maar ook omdat dit gewoon asociaal waar is dat zij haar hand naar achteren steekt op zoek naar die bezwete van mij en vraagt: ‘Waar?’ en ik in een waas zeg: ‘Achterin.’ Iemand begint mijn naam te joelen, anderen volgen direct, ‘Jonathan’ zwelt het aan, alsof ik met een geweldige schijnbeweging vrij voor de goal van de tegenstander sta en zal scoren. Ze rukt aan mijn hand, ik struikel bijna over een opzettelijk omhooggestoken been. Als Sid hier zou zijn, zou hij die kneuter een paar stompen geven. Maar als hij hier was, was hij het die tegen haar billen aan botste, en niet ik. Eva’s benen zijn zeker vijf centimeter langer dan die van mij. Haar dikke blonde haren heeðÞ ze met een slap elastiek losjes in haar nek geknoopt, net als vorig jaar toen ze op onze school verscheen en met die zwierende losjes gestrikte staart meteen de eerste dag iedereen betoverde, ook de ouderejaars. Eva is een jaartje ouder dan de meeste meiden, maar dat is niet het verschil, dat zit hem meer in haar blik, haar donkere ogen geven licht als sterren die om de aarde cirkelen. Een jaar lang al cirkelde ik om haar heen vanuit wisselende stille hoekjes op het schoolplein. Nooit keek ze terug. Ik leek voor haar eerder een brokstuk dat eindeloos ver weg en ongevaarlijk in het universum rondzweefde, waardoor ik nooit had kunnen bedenken dat ze een uur geleden in het cafeetje in het dorp naast me op een kruk zou komen zitten, haar glas met bessen 7Up naast mijn spaatje zou zetten terwijl ‘Beat It’ uit blikkerige boxen blafte, dat ze over muziek zou beginnen waar ik nog nooit van gehoord had, en dat ik zou knikken op alles wat ze zei zodat ze zou blijven praten en ik van dichtbij kon zien hoe haar lippen bewogen, hoe ze af en toe opzettelijk wegkeek, hoe haar gezicht vertrok als ze een flinke slok van die bessentroep nam, net zolang tot ze me een tikje op mijn knie gaf, waarna we opstonden om met de laatste auto terug naar de tent te gaan. Die irritante eikel van Geschiedenis achter het stuur, een paar jongens op de achterbank, zij en ik in de laadbak, de stationcar flink op en neer op het laatste stukje naar het weiland waar twee grote tenten waren opgezet. Een keienweg, een kuiltje, de achterkant van de auto ketste, Eva werd gelanceerd, belandde half op mijn schoot, ging niet meer verzitten. Ik rolde over haar heen, tot de auto stopte in het hoge gras, we de laadklep gebruikten om uit te stappen en ze zei, terwijl onze schoenen zich in de modder vastzogen: ‘Ik kom bij je liggen.’

Hysterisch gegil, glurende zaklampen. Ze stapt over het verstijfde lijf van de klootzak die vorig jaar een keer aan mijn bagagedrager trok toen ik de kelder in wilde rijden, en meteen weer losliet waardoor ik gekatapulteerd werd. De boeken die ik de avond daarvoor met ma gekaft had, denderden me vooruit. Morgen zal alles anders zijn, geen achterlijke blikken meer in de kantine. ‘Hier?’ vraagt ze, en ze gooit haar slaapzak op de mijne. ‘Rits maar aan elkaar,’ beveelt ze, en ze blijft staan. Meer dan veertig lichtbundels op haar gericht, grote diffuse van heel dichtbij en hele scherpe vanuit de verste uithoeken van de legertent, ze tillen haar op, minutenlang, omdat mijn bevende vingers die kleine rottige ritssluitingen niet in elkaar krijgen. En als het me dan eindelijk gelukt is, hurkt ze, trekt ze haar T-shirt over haar hoofd met haar rug naar het licht gekeerd, stapt in de slaapzak en pakt mijn hand als ik naast haar kom liggen. ‘Kom maar dichter bij me,’ zegt ze zachtjes en over stemt daarmee het gegil en geroep van de beestenbende om ons heen. ‘Doe die maar uit,’ ze trekt aan het elastiek van mijn boxer, ‘ik zeg wel wat je moet doen.’ Een leraar schreeuwt dat de lichten uit moeten en dat we geen gekke dingen moeten doen. Mijn vingers glijden met haar hand erbovenop eerst over haar borsten die groot zijn en zacht, met tepels die aanvoelen als de binnenkant van colaflesdopjes. Ze beweegt mijn hand een paar keer van de ene naar de ander tiet. Ze fluistert iets wat ik niet helemaal kan verstaan maar waar ik wel een acute koortsaanval van krijg, verschuift mijn hand naar haar borstkas, haar zachte buik, haar navel. Ik wil daar blijven, maar ze duwt hem verder naar beneden, door haar donzig haar, over een heuveltje. Ik haper, ik voel tientallen ogen op ons gericht die hunkerend meekijken. Ze duwt mijn vinger naar binnen, en ik voel haar vlees zachter worden, natter, en ze zegt, terwijl ze met haar andere hand zoekt, vindt en stevig omklemt: ‘Je hoeft alleen maar heen en weer te bewegen, er is niets aan.’
Ik had helemaal geen zin gehad om op schoolkamp te gaan, voelde sowieso heel weinig voor alles wat met school te maken had, vooral aan het elk uur wisselen van lokaal en dan steeds weer andere lesstof en andere boeken, en het ergste, telkens een andere leraar. Ik zat liever met een boek op de bank, of met een van de speciale uitgaven van Robert & Bertrand die ik op de markt gescoord had, over twee zwervers die door iedereen opgejaagd worden omdat ze nergens bij passen, maar die meer plezier hebben en gekkigheid en avontuur uit hun leven halen dan al die losers die in een dwaas pak naar hun werk gaan, of die uit naam der wet aan het mierenneuken zijn omdat ze zich dan machtig voelen. Pa spoorde me aan mee op kamp te gaan, ‘daar word je een vent van,’ had hij gezegd. Maar toen Sid afhaakte, die eerst beloofd had dat hij zou gaan, raakte ik in paniek. Ik had me voorgenomen niet meer zoals vorig jaar thuis te blijven als Sid niet naar school ging, wat opgevallen was bij Josje met dat knaloranje haar, die plotseling tijdens biologie hardop had gezegd: ‘Als Sid er niet is, ben jij er ook niet, durf je soms niet alleen naar school?’ Die meid had lef gekregen. Aan het begin van het jaar werd ze nog gepest, maar opeens was ze veranderd. Ze kreeg gigantische borsten, niet zo mooi als die van Eva, maar ze kwam wat dat betreft wel op een goede tweede plek, en met die borsten leken haar haren mooier, ineens niet meer bespottelijk oranje, maar rood, super sexy, ook voor de jongens die haar altijd hadden gepest. Alsof ze als een vlinder haar kleuren en vormen had veranderd om uitsterven te voorkomen, en haar grootste vijanden nu niets anders wilden dan haar in hun netje vangen. Daar had ik iets over gelezen in ons biologieboek, over insecten die totaal veranderen om te overleven.
Vanochtend gaf ik voor vertrek over op de wc, ma kwam direct aangerend, en terwijl ik boven de pot hing kreeg ik een aai over mijn bol. ‘Komt wel goed mannetje, als je het niet trekt kom ik je gewoon halen.’ Toen ze me wegbracht met de fiets, stond de bus er al. ‘Ga maar, ma, niet wachten tot de bus vertrekt, ga nou maar.’ Daarna helemaal achterin in het hoekje van de achterste bank, net doen of ik thuis op de bank zat. De plekken naast me bleven leeg. Voor me zaten Josje en twee jongens die twee uur lang als achterlijke geiten grinnikten om alle domheid die uit haar bek kwam, tot we bij een groot gras- veld kwamen waar ze bezig waren met het opzetten van twee legerbruine tenten.

Als ik op het grasveld het luchtbed van Eva plet dat ze uit de meisjestent heeðÞ gehaald, komt er een ouwe groene Mercedes met een flinke deuk in de bestuurdersdeur op ons af. Een vent van een jaar of twintig stapt uit, misschien wel ouder, hij ziet er in ieder geval stokoud uit. Als hij de krakende deur achter zich dichtgooit, rent Eva op hem af, springt in zijn armen, en klemt haar benen om zijn middel. Maar als die gast haar op haar mond wil kussen, draait ze weg, kijkt achterom, knikt naar me, en komt met hem mijn kant op. Wat een lelijke kop heeft die vent, net een oud dartbord. ‘Dit is Jonathan,’ zegt ze, maar die gast geeft me geen hand, en ik blijf op haar luchtbed stampen, de laatste restjes lucht eruit persen, vouw daarna het rubberen vod op tot een klein pakketje. ‘Dank je,’ zegt ze. Ze propt het luchtbed in haar tas waar ook de slaapzak in zit, en waar die bullseye bij staat, zegt ze nog: ‘Het was heerlijk.’ Die gast kijkt weg, steekt een peuk op, trekt eraan alsof hij met een haal die hele sigaret kan laten opbranden, doet net of hij het niet gehoord heeft, terwijl ik moet denken aan haar gekreun, en niet alleen aan die laatste kreet, die alle jongens in de tent een hartverlamming bezorgde waardoor iedereen daarna z’n harses hield. Ik hoor ook nog de hoge geluidjes die ze maakte toen ze me plekken liet betasten waar ik tot gisteren geen weet van had, maar die een compleet nieuw melkwegstelsel onthulden, geluidjes die zo onaards waren dat ze in mijn pan gegrist staan. Toen ze mijn hand als een sinaasappel tussen haar dijen perste en haar lichaam begon te schokken alsof ze onder stroom stond, verloor ik mijn schaamte. Seconden later legde ik mijn been zachtjes haaks over haar buik en voelde daar mijn nattigheid.
‘Hoe oud ben je eigenlijk?’ schreeuwt ze vanuit het raampje. Haar stem komt boven de gillende motor uit die moeite heeft de auto uit de modder te trekken. Hoog gras kruipt onder de laaghangende spoilers, de wielen spinnen. De puttenkop draait aan het stuur maar kan de auto nauwelijks recht houden, hij is allang de controle verloren.
‘Net veertien,’ schreeuw ik terug.

 

© 2016 André Platteel

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum