Leesfragment: Dans die het heelal omkranst

25 september 2016 , door Synesios van Kyrene, Piet Gerbrandy
| | | |

Athenaeum Boekhandel en Uitgeverij Damon nodigen u van harte uit voor de boekpresentatie, 29 september vanaf 17.00, van Synesios van Kyrene, Dans die het heelal omkranst, vertaald en toegelicht door Piet Gerbrandy. Vandaag publiceren we voor.

Over Synesios van Kyrene

Hoe zou je het mysterie van het universum, dat een goddelijke oorsprong heeft, beter kunnen oproepen dan in liederen die de eeuwige kosmische ritmes als het ware reproduceren? Dat moet althans de drijfveer geweest zijn die Synesios van Kyrene (ca. 370-413) ertoe heeft gebracht zijn diepste gedachten over god en mens, geest en ziel, energie en materie neer te leggen in negen hymnen.

Synesios, christen en neoplatoons filosoof, leerling van Hypatia van Alexandrië, werd in een uitermate roerige tijd bisschop, in de hoop in die hoedanigheid nog iets voor zijn land te kunnen betekenen. Toen hij in 413 uitgeput stierf, liet hij een omvangrijk oeuvre na van brieven, redevoeringen en filosofische beschouwingen, maar binnen dit geheel vormen de swingende en beeldende hymnen het kloppend hart.

 

De dichter en de dans van de kosmos

Ter inleiding

Hoe we poëzie ook definiëren, weinig lezers zullen ontkennen dat ritme een van haar essentiële eigenschappen is. Goede poëzie swingt, strompelt of marcheert, wordt in elk geval gekenmerkt door een beweging die zich aan het lichaam meedeelt, of het nu gaat om een hoorbaar, visueel, syntactisch of conceptueel ritme. In alle gevallen roept de dichter de lezer ertoe op met de gang van het gedicht mee te bewegen, hetgeen hij bewerkstelligt door vaste patronen van versvoeten, strofen en witregels, zinsconstructies of inhoudelijke elementen te herhalen. Pas wanneer je, bewust of onbewust, steeds terugkerende motieven herkent, krijg je de beat te pakken.
Zonder twijfel schuilt de aantrekkingskracht van poëzie – maar het geldt ook voor muziek en dans – in het feit dat ze niet alleen appelleert aan de ritmes die de natuur ons lichaam heeft meegegeven, zoals de hartslag, de ademhaling en de voetstap, maar ook aan een besef van de kosmische cycliciteit die zich manifesteert in de afwisseling van dag en nacht, de schijngestalten van de maan en de kringloop van de seizoenen. Gezien onze vertrouwdheid met ritmische patronen op al die niveaus is het niet verwonderlijk dat we ook onze levens als cyclische processen zien en op grond van de dialectiek tussen leven en dood onwillekeurig geneigd zijn te veronderstellen dat elk sterven tot nieuw leven moet leiden. Van die gedachte, van die ervaring is poëzie de geëigende uitdrukkingsvorm. Daarom moet de filosoof Synesios van Kyrene ervoor gekozen hebben zijn diepste existentiële ervaringen niet neer te leggen in discursief proza, maar in verzen.

[...]

‘Kinderen van taal heb ik verwekt,’ zegt Synesios, ‘sommige bij de eerbiedwaardige filosofie en haar tempelgenote, de poëzie, andere bij de ordinaire retorica. Maar je kunt wel zien dat ze allemaal dezelfde vader hebben, die nu eens geneigd was tot ernst, dan weer tot plezier.’ (Brief 1) Synesios’ literaire werk getuigt inderdaad van zijn veelzijdigheid. Zo schreef hij onder meer een geestige redevoering met de titel Lof van de kaalheid, een aan zijn nog ongeboren oudste zoon opgedragen verhandeling over Bildung, Dion geheten, en een boekje met Egyptische verhalen, dat beschouwd kan worden als een sleutelroman over zijn enerverende ervaringen in Constantinopel. We hebben meer dan 150 brieven, variërend van kattebelletjes tot uitvoerige epistels aan zowel dierbaren als politieke connecties. Verder moet hij een werk over de jacht, of over jachthonden, hebben geschreven, de Kynegetika, maar daarvan is niets bewaard gebleven, zodat we niet eens weten of het een verhandeling in proza, dan wel een leerdicht is geweest. En er is de bundel Hymnen. Om enigszins greep te krijgen op wat hij daarin onder woorden brengt, moeten we even in Synesios’ filosofische achtergrond duiken.

Synesios staat in de complexe traditie van wat we tegenwoordig neoplatonisme noemen, een op Plato (427-347 v.Chr.) voortbouwende stroming die begint met Plotinos (ca. 205-270). Deze in Italië werkzame filosoof betoogt in zijn Enneaden dat al het zijnde voortvloeit uit een goddelijke instantie die hij, in navolging van Plato, het Ene noemt. Het Ene is dermate verheven dat geen enkele kwalificatie ervan hout snijdt: het bevindt zich zelfs aan gene zijde van het Zijn. Uit het Ene stroomt de Geest of het Denken voort (nous), dat de drager is van wat Plato de ‘vormen’ of ‘ideeën’ genoemd had, de eeuwige abstracties die de dingen maken tot wat ze in essentie zijn. Bij de Geest begint het Zijn in engere zin. De neoplatonisten noemen deze slechts voor het denken toegankelijke wereld ‘denkend’ of ‘geestelijk’ (noëros) en ‘denkbaar’ (noêtos).
Uit de Geest komt op haar beurt de Ziel (psychê) voort, de wereldziel die de verbinding tot stand brengt tussen de materie (hylê) en de Geest: zij koppelt vorm aan stof. Daarmee doet zij tijd en ruimte ontstaan. De stof zelf staat, in de ogen van Plotinos, evenzeer buiten het Zijn als het Ene dat doet: zij is als het ware de totale negatie van alles wat uit de goddelijke bron voortstroomt. In zekere zin bestaat de stof, vormloos als zij van nature is, dus niet eens.
In de kosmos die onder invloed van de Ziel vorm aanneemt ontstaat er een hiërarchische keten van zijnden, waarbij de hoogste niveaus, bijvoorbeeld de banen van de als godheden opgevatte planeten, nog dicht bij het zuivere Denken staan, terwijl de laagste manifestaties, planten en mineralen bijvoorbeeld, zich nauwelijks boven de stof verheffen. Ergens daartussenin bevindt zich de mens, wiens ziel een afsplitsing van de Ziel is, of liever: een onderdeel daarvan vormt. Vanzelfsprekend heeft de mens ook deel aan de Geest, die hem tot denken in staat stelt.
Zou men de emanatie, zoals de uitvloeiing in de westerse traditie genoemd wordt, als een beweging van boven naar beneden kunnen beschouwen, in de visie van Plotinos is er ook een beweging terug omhoog: al het zijnde streeft er namelijk naar de materie achter zich te laten en op te stijgen naar de Geest, in de hoop weer één te worden met het Ene. Veel neoplatoonse denkers zien deze wending omhoog als een mystiek proces: tijdens het leven zou het al mogelijk zijn een ogenblik los te komen van de stof en contact te maken met God. De wereld zoals wij die kennen is dus een uitvloeisel van drie spirituele beginselen: het Ene, de Geest en de Ziel. Dergelijk denken in drieën komen we ook tegen in een curieus gedicht dat waarschijnlijk uit de tweede eeuw stamt, maar alleen bekend is via citaten van latere neoplatonisten, die erdoor gegrepen waren omdat ze er iets van hun eigen denken in meenden te herkennen. Ik bedoel de zogenaamde Chaldeeuwse orakels. Hoewel het werk in het Grieks was opgetekend, gingen laat-antieke lezers ervan uit dat het daadwerkelijk een Babylonische oorsprong had. Uit de overgeleverde brokstukken kan opgemaakt worden dat de auteur (of auteurs) het ontstaan van de wereld verklaarde uit de dynamiek tussen drie tegelijkertijd actieve oerkrachten. Er was een Vader, die ook Kronos werd genoemd, die door tussenkomst van de vrouwelijke Kracht (dynamis), tevens Rhea geheten, een Zoon verwekte die niet alleen Zeus heette maar ook als Logos werd aangeduid. De reikwijdte van het Griekse woord logos is nogal groot, variërend van ‘woord’ of ‘tekst’ tot ‘redenering’ of zelfs ‘logische ordening’. Hoe het ook zij, en wat de exacte betekenis en context van dit ‘chaldeeuwse’ model ook is, men kan zich voorstellen dat neoplatonisten zich er tot op zekere hoogte in herkenden. Anders dan bij het verticale schema van Plotinos is hier sprake van een soort driehoek, waarin de Geest als Zoon fungeert en de bemiddelende Kracht vergelijkbaar is met de neoplatoonse Ziel.
Ook de christelijke leer gaat uit van een God die in drie aspecten, of drie personen, uiteenvalt. In de vierde en vijfde eeuw vonden er verhitte debatten plaats over de precieze verhouding tussen Vader, Zoon en Heilige Geest, waarbij met name de paradoxale positie van de vleesgeworden Verlosser vele pennen in beweging bracht: was hij nu in zijn geheel god én mens tegelijk, of was hij in bepaalde opzichten god en in andere mens? Maar de orthodoxie was het wel eens over de Triniteit als goddelijke instantie. God, Geest en Zoon zijn één, eeuwig en gelijkwaardig, zodat het een absolute ketterij zou zijn te beweren dat de Zoon pas na de Vader is verschenen. Interessant is natuurlijk dat Christus door de evangelist Johannes wordt aangeduid met het filosofisch geladen woord logos.
Vanaf de vierde eeuw tot diep in de Middeleeuwen hebben vele intellectuelen met wisselend succes gepoogd het neoplatoonse systeem en de christelijke leer in elkaar te schuiven. Synesios behoort ook tot hen, zij het dat de filosofie bij hem altijd het laatste woord heeft. Lezen we zijn Hymnen, dan zien we dat de beeldtaal waarin hij het goddelijke omschrijft nu eens puur die van Plotinos is, dan weer aanhaakt bij de Chaldeeuwse orakels, en hier en daar ook echt christelijk is. De emanatie van het Ene in de Geest en vervolgens in de Ziel kan opgevat worden als een proces dat zich in de tijd afspeelt, maar ook als een metafoor voor een tijdloos metafysisch mysterie, waarin de stoffelijke wereld deel uitmaakt van het transcendente domein. Waar Synesios over de Ziel spreekt lijkt deze soms uit de Geest voort te komen, maar op andere momenten stelt hij haar voor als bemiddelende kracht tussen het Ene en de Geest. God brengt dan zijn Zoon – de nous of de logos – voort door tussenkomst van een adem (pnoia) die gelijkstaat aan de Heilige Geest (in het Nieuwe Testament wordt daarvoor de term pneuma gereserveerd).
Hoewel neoplatoonse filosofie en christelijk denken bij Synesios door elkaar heen lopen, blijft de positie van Christus problematisch, niet zozeer omdat de dichter zich niet zou kunnen voorstellen dat het goddelijke zich in het vlees zou manifesteren, als wel omdat het evangelie de incarnatie presenteert als iets wat zich op één historisch controleerbaar moment heeft afgespeeld, op een specifieke locatie. Voor Synesios is Jezus een mythische figuur, net als Herakles, die allegorisch moet worden geduid. Hij vertegenwoordigt een goddelijke aanwezigheid binnen het stoffelijk domein en belichaamt zo de belofte van hereniging met het Ene.

[...]

Eerste hymne

Kom op, mijn ziel,
leg je enthousiast toe
op gewijde gezangen,
   leg de prikkels te slapen
die de stof heeft gebaard
en pantser de krachtige
drang van de geest.
   Wij vlechten een krans
voor de vorst van de goden,
een offer – maar bloedloos –
een plengen van taal.

Jou bezing ik op zee,
jou op eilanden, jou
op het vasteland,
en in alle steden,
op steenharde bergen,
steeds waar ik op befaamde
vlaktes de dubbele
stap van mijn voeten
zal plaatsen, zing ik
van jou, gelukzalige,
die het heelal verwekt.

De nacht, heer, maakt mij
tot dichter voor jou.
   Jou breng ik gezangen
de godganse dag,
van het eerste licht
tot de nacht weer valt.
   Dat weten de stralen
van glanzende sterren,
de baan van de maan,
   dat weet ook de zon
die bevoegd is om heilige
sterren te leiden,
van zuivere zielen
geheiligd bestuurder.

Op naar jouw zalen,
op naar jouw schoot
verhef ik mijn vleugels
om, lichter geworden,
afstand te nemen
van stof zonder diepte,
om blijmoedig bij jou
in de buurt te komen.

Nu heb ik deemoedig
de geheiligde hof
waar plechtig mysterie
vereerd wordt, bereikt.
   Nu heb ik deemoedig
de top van befaamde
bergen bereikt.

   Nu heb ik de grote
omsloten vallei
van de Libische leegte
bereikt – de uiterste
grens in het zuiden,
   door geen goddeloze
adem bezoedeld,
door geen voetspoor bekrast
van mensen die zuchten
in steden vol zorgen,
   opdat jou mijn ziel,
gezuiverd van driften,
verlost van verlangens,
   die ophield met sloven,
die ophield met klagen
en woede en ruzie,
en alles wat narigheid
voedt van zich af wierp,
   met gezuiverde tong
en met zuiver verstand
   het gezang dat jou rechtens
toekomt kan brengen.

[...]

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum