Leesfragment: Tot in de verste hoeken

04 november 2016 , door K. Schippers
| | |

Op 8 november verschijnt Tot in de verste hoeken, de nieuwe essaybundel van K. Schippers. Wij publiceren een van de nog niet eerder gepubliceerde stukken voor: 'Zachte bonk, eerste flirt'.

‘De dingen hebben jou nodig / om gezien te kunnen worden,’ dichtte K. Schippers. Hij is bevangen door het wonder van het kijken, van het zien. In zijn grote kijkboek neemt hij je mee naar de bodem van je blik, loop je op het natuurpad voor blinden en verdwijn je in een doorkijk naar zee. Hier word je verliefd met de schilder Vuillard en hoor je in Sainte-Sévère Jacques Tati zeggen: ‘Le spectacle est partout.’

Tot in de verste hoeken bundelt de reizende blik van K. Schippers, met eerdere en nieuwe verhalen over zijn jeugd, de bevrijding, de eerste flirt of de films van schrijver Georges Perec. En je mag tot in de verste hoeken met hem meekijken.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Niet verder vertellen. En uit Voor jouOp de foto en De bruid van Marcel Duchamp.

 

Zachte bonk, eerste flirt

We krijgen een nieuw aanrecht. Liever hielden we het oude, van graniet. De koelte als je er met je hand overheen strijkt en dan al die handen in de jaren voor ons. Het is een oud huis, uit 1905.
De plankjes en de messen, de tomaten, het varkensvlees, al het voedsel dat een gezin in een eeuw heeft gegeten. Emmers van zink, plastic, lepels van email, waarin van die zwarte plekjes zijn gebutst. Geen pan of vork heeft een kerf in het graniet achtergelaten.
De zwart-witte stenen in de gootsteen zijn zo geteisterd, dat ze vervangen moeten worden en dan gaat het aanrecht er ook aan. Anders lekt het naar de buren.

De jonge loodgieter begint het graniet ’s middags los te wrikken. Een vakman aan het werk, hij is van Engelse afkomst, John Wilkins heet hij. De afwassen die hier stonden te wachten schots en scheef gestapeld.
Bij de deur zitten de katten met telescopische oren te kijken, op zoek naar vertrouwde geluiden. Wat zijn ze zenuwachtig, door de afbraak is hun hele geurveld veranderd.
Er komt iets tevoorschijn, een krant, een schutblad onder het graniet. We trekken hem los, het begin van een scheur, voorzichtig, er blijft een redelijk gaaf fragment over.
Het is De Groene, daar heb je de net niet gescheurde datum, 12 december 1957. Hoe is het gegaan? Olga Madsen, van haar moeder hebben we het huis lang geleden overgenomen.

Een loodgieter, hij is het graniet in de winter van ’57 aan het vernieuwen, met loerende katten als toeschouwer, wie weet.
‘Mevrouw Madsen, heeft u misschien een paar oude kranten.’ ‘Even kijken, hier, is dat genoeg?’
‘...meer dan...’
Het kan ook dat Olga ze bracht, ze was toen tien jaar.
Op de voorpagina wordt Under Milk Wood besproken, een toneelstuk van Dylan Thomas over het leven in een Brits dorp. Het is de opening van de krant, wat kan ik nog lezen, ‘...barokke fantasieën...’, ‘al het vernis, schimmel, stof laat los...’, delen van zinnen, steeds valt er iets weg, ‘...met het naakte leven spelen...’, ‘...bovenwerkelijke echtheid...’
Ik denk aan de indelingen die de loodgieter met het aanrecht heeft veroorzaakt,

  1. voedsel voor misschien wel acht gezinnen,
  2. stapel afwas die tot in de hemel reikt,
  3. kijkende oren van katten, zo’n snel rijtje, even wachten, John roept me weer.

Hij laat zien hoe hij een kijker in de afvoerpijp kan laten dalen. Die is door een snoer met een schermpje verbonden en daarop zien we in de keuken wat er beneden gebeurt, of is dat een te groot woord. Van gebeurtenissen kun je niet spreken. Het zijn eerder decors die in de vergane eeuw niet eerder naar boven zijn gekomen.

  1. techniek bij het brengen van kranten,
  2. lijst met toneelstukken die in een aanrecht verdwijnen,
  3. ingewanden van een huis, door het leven in de keuken gevuld.

Een bocht in de diepte, de kijker neemt hem moeiteloos. Er ligt iets in een holte, een punaise of is het iets anders, in elk geval iets spijkerachtigs. Hoe kan het daar zo helder zijn gebleven, nooit meer zichtbaar en nu ineens wel. Ik moet denken aan een doek van Saenredam in een kist, in een vliegtuig of in het ruim van een schip, tijdelijk weg om een paar dagen later een ander museum te verhelderen.
John blijft kijken. De muffe geur uit de krochten van het huis ruiken we niet meer. Soms is de binnenkant van de pijp bekrast, met wat, het lijkt wel een badkuip, nee, een roeiboot. Een andere keer zie je geen vage tekening, een gedroogd laagje slib, dat wel, heel scherp.
Hij haalt de camera weer op, net of de pijp snelheid heeft gekregen, naar beneden traag en log, naar boven b u i t e n g e w o o n  v l u g. Het is genoeg voor vandaag, geen lek in de pijp. Hij schudt me de hand. De aanrecht van kunststof met het patroon van graniet plaatst hij morgen wel.

Ik sta in de keuken. De bloemen die hier zijn afgesneden, geboorte... voordat het bloemenwater... verjaardag, examen... langs de punaise of een ander hardnekkig verliesding in de pijp is gestroomd.
Een bos kamille wacht in een emmer op de gastvrouw, een steelse kus, muziek uit een andere kamer. Je hoort nog een paar woorden, ‘dertien’, ‘bolhoed’, snakkend naar een zin.
Een jachtschotel op het vuur, de damp van vijfhonderd gram vlees, een kilo aardappelen, een pond uien, vier zure appelen, zestig gram boter, nog vijf deciliter bouillon en een half pond rijst, peper, zout, nootmuskaat...
Een silhouet vult zich langzaam met mousseline of wordt het gebloemd katoen, licht gebruinde huid, halflange haren, ze staat daar echt, al het vernis, schimmel, stof laat los.
Een andere vriendin komt dichterbij, hand op schouder en dan het afwerende gebaar van niet getroost willen worden. Later als iedereen weg is de pot mosterd, hard tegen de grond. Een waaier van spetters, als het zo wordt gegooid kan het alleen maar overal zitten, onherhaalbare proef.

‘De camera kost vierhonderdvijftig euro, hij slaat geen plekje over,’ zegt John de volgende dag. We kijken nog een keer. Er schemert iets groens, sla, sperzieboon, het zal wel oplichtend ijzer zijn, geoxideerd, als op de koepel van een kerk, je mag het geen roest noemen.
Steeds verder reikt de camera, je ziet hem niet eens meer, af en toe een zachte bonk, tegen het binnenste van de afvoerpijp. Op het scherm zie je dat alles is verdwenen, geen rest van een afwas, er is niets meer van over.
Het aanrecht is af. Het patroon is een toespeling op echt graniet, iets te ver uit elkaar, die grijze, witte en zwarte spikkels. Dan ga ik er een eind vanaf staan. Wie het voor het eerst ziet, denkt dat het er al jaren ligt.

In de kamer pak ik On Reflection van Jonathan Miller. Het gaat over de weerschijn, soms in een bijna verborgen hoek, bij Velázquez of Da Vinci. Hij komt steeds terug op het kind voor de spiegel.
Misschien moet je weten dat de neuroloog Miller in het begin van de jaren zestig meeschreef aan Beyond the Fringe, een muzikale revue die veel invloed had op Monty Python. Soms is het of de door hem beschreven bewegingen regelrecht uit het Flying Circus komen.
Een meisje loopt naar de spiegel toe, doet een stap opzij en springt terug om te kijken wat er in het glas is veranderd.
Ze staat stil, kijkt om, heel langzaam, en daarna kijkt ze vlug weer in de spiegel. Nu weet ze het, je hoeft alleen maar recht vooruit te kijken om te zien wat er achter je rug gebeurt.
Dat is haar ontdekking, de draai naar een nog niet eerder ontsloten gebied. Ze krijgt het besef van een omgeving rondom waaruit ze steeds andere happen kan nemen en waarvan altijd een deel verborgen zal blijven.
Ontdekt ze ook haar eigen gezicht? Dat moet haast wel. Ze merkt dat ze de kamer in de spiegel nooit kan binnengaan. Dit is de eerste flirt met jezelf, een reis naar een beginnend land. Jaren ben je er niet geweest.
Op een foto uit 1925 van Eugène Atget zie je een etalage aan de Avenue des Gobelins in Parijs. Er wordt herenmode verkocht. Enkele geklede etalagepoppen staan achter het glas, je ziet ook de straat met voorbijgangers die in de ruit wordt weerspiegeld.
Je moet beslissen welke van de twee je wilt bekijken, de modepoppen of de straat, zoals je op een receptie, schrijft Miller, het gesprek in je naaste omgeving kunt laten schieten voor een roddel iets verderop.
Soms weerspiegelen oesters, broden en olijven zich in een zilveren kan, net of dit voorwerp van Claesz. uit 1627 door een verbogen omgeving zichtbaar wordt gemaakt. Je moet kiezen tussen die twee, de koffiekan zelf of de weerkaatsing van de gedekte tafel, als tussen de straat en de etalagepoppen.
Terloopse weerspiegelingen. Op een stilleven uit 1630 van Stosskopf zie je naast een brok paté een broodmand met zes wijnglazen. Ze rusten tegen elkaar, je hoort de klank van de laatste botsing, een spiegelende plek maakt het glas zichtbaar. Als je ’m met een vinger bedekt verdwijnt het glas in de donkere achtergrond.
Handen worden verlengd in de kast van een spinet, een stoel vermenigvuldigt zich in een opgewreven vloer, een kroonluchter draait zich in de holte van een lepel om.
’t Is of je de gratie van de weerschijn voor het eerst ondergaat. Wat nauwelijks gebeurt wordt ook nog verdubbeld. In een koperen schaal, op een lichtgevende satijnen jurk of op een lakschoen zie je een afdruk van wat zich ergens anders voltrekt.
De schutterige route die het meisje over maanden verspreid naar de spiegel zal nemen. Op die weg wordt ze door verschillende dingen in het voorbijgaan weerkaatst. De koffiepot, de vloer, het glas, het lage raam, de zilveren doos, het water, de lepel en de andere doorzichtige of opgewreven dingen, het zijn de prologen van het hele spiegelbeeld.

 

Copyright © 2016 K. Schippers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum