Leesfragment: Van vogels en mensen

23 september 2016 , door Margriet de Moor
| |

26 september verschijnt Van vogels en mensen van Margriet de Moor. Wij publiceren voor!

Op een nacht beleeft een vrouw de moord die haar tijdens kwaadaardige politieverhoren is aangepraat als werkelijk door haar begaan. De ochtend daarop bekent ze. Ze wordt veroordeeld. Dit is de kern van een weefsel van gebeurtenissen waarin moord en doodslag en de afwezigheid van zelfs maar een greintje wroeging de hoofdmotieven zijn. In het hoofdstuk ‘Haar in elkaar slaan was heerlijk’ wreekt dochter Marie Lina haar moeder. ‘Onschuld’ laat zien hoe de echte moordenares de moord nog op de dag zelf uit haar leven weg wist.

Van vogels en mensen is een fascinerende vertelling waarin de levens van een twaalftal mensen als in een familieroman in elkaar haken. Zoals vaak in het werk van De Moor is de toon van de roman speels en sereen en leven de meeste personages liefdevol, maar zonder de ambitie elkaar te doorgronden samen. Wonderlijke uitzondering is Rinus, vogelverjager op Schiphol. Zonder dat ze hem erover heeft ingelicht weet hij, en stemt ermee in, dat zijn vrouw Marie Lina op een gegeven moment grondig wraak zal nemen.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit De Moors Mélodie d'amour en bespraken het.

 

I

Juni-ochtend

Op een vroege juni-ochtend komt hij thuis. Hij rijdt de straat in. Vredige stilte, zij het bedrieglijk. De auto’s staan nog allemaal onder de meidoorns langs de stoepranden geparkeerd. De jonge bomen bloeien. Witroze bloemetjes. Het is even na zessen. In deze straat, de Mozartstraat te Schalkwijk, zal het dagelijks leven op zijn vroegst pas over een half uur beginnen. Schalkwijk is een tussen weilanden en water gelegen dorp, het heeft een middeleeuws verleden maar hoort tegenwoordig tot de gemeente Haarlem.
Als hij uitstapt valt het uitzinnige kabaal van de vogels in de meidoorns hem niet speciaal op. Dit gejubel is hem vertrouwd. Rinus Caspers, van huis uit hovenier, werkt als vogelverjager op de luchthaven, zo’n kilometer of tien verderop. Een onverstoorbare, vriendelijke man. Gewend solitair te werken en nooit te beroerd om een nachtdienst van een collega over te nemen. Alleen-zijn, ’s nachts onder de sterrenhemel of onder een pak regenwolken, hij zou niet weten wat daar voor eenzaams aan is.
Hij steekt de straat over naar de nieuwbouwwoning, een tussenhuis van vier-onder-een-kap, waar hijmet zijn vrouw en zoon woont. Zodoende vallen de in neutrale kleding gestoken man en vrouw op de voorbank van een Volkswagen hem net zomin op als het vogelgetsjilp. De twee hebben dienst. Straks zullen ze zo netjesmogelijk een arrestatie ver- richten, op zichzelf niets bijzonders, alleen is het dit keer een vrouw. Ook niet echt ongehoord in hun vak.
Hij duwt de voordeur achter zich dicht. De hond, een bordercollie, staat dan al intens zijn laarzen en broek te besnuffelen. Het dier dat deze keer niet mee mocht naar de vliegtuigen wil zich op de hoogte stellen. De opgaande zon schijnt door het zijraam van de erker via de huiskamer het halletje in. Rinus hangt zijn jekker tussen de jassen en sjaals van Marie Lina, zijn vrouw, en zijn zoon Olivier. Hij gaat ervan uit dat de twee nog een lekker uurtje mogen blijven liggen, warm in hun slaapgeur, van niets wetend.
‘Naar je mand,’ beveelt hij zachtjes de collie.
Hij trekt zijn laarzen uit en brengt ze via de keuken naar de achterplaats om ze later op de dag met de tuinslang schoon te spuiten. Hij heeft nogal wat rondgeklost op de start- en landingsterreinen vannacht. Meldingen van de toren over een boven de baan rondvliegende uil. Daarna was er een plastic boodschappentasje, uiterst serieus te nemen, dat op de wind voorttolde over de flauwe helling omlaag van baan 18r waar twee kolossale 747’s en een slank viptoestelletje achter elkaar stonden te wachten tot de toren toestemming gaf om te vertrekken. Dit hing af van het boodschappentasje.

Nu ligt ook hij in het schemerduister, net zo lekker als vrouw en kind maar nog zonder de dommelige uitwaseming van adem en bloed. Hij ruikt alleen een beetje naar tandpasta. Voor hem geen geraas van de douche op de zeer vroege ochtend. Zoals hij is na acht uur nachtwerk is hij tegen haar aan geschoven. Marie Lina de nooit zwetende vrouw. Altijd iets warmer dan hij, zacht, maar nooit zwetend. Hij legt zijn hand even op haar rijzende en dalende buik. Slaap maar door al weet je best dat ik er ben en heb je je al verdraaid. Slaap maar door in je vaste vertrouwen dat je weet wie ik ben en ook weet dat ik, tot op de bodem van je hart, weet wie jij bent. Hij geeft zijn bewustzijn de vrije teugel. Het slipt door zijn vingers en snelt weg. Het ziet de kamer in de volle rondte om zich heen, denkt aan de halve dag vrij die hem morgen wacht, denkt weet je wat, ik ga de lathyrus opbinden, en ziet opnieuw de slaapkamer met aan de deur een roodbloemige peignoir.
In die rode bloemen is Marie Lina gisterenavond voordat ze naar bed ging, nog even de zoldertrap opgelopen om de jongen toe te dekken. Olivier slaapt in de kleine kamer onder het schuin aflopende dak, zijn matras op de planken. Zo wou hij dat graag. Hij is inmiddels elf jaar en gaat straks waarschijnlijk naar de school voor praktijkonderwijs. Vorige zomer heeft hij voor nogal wat consternatie gezorgd en iedereen uren naar hem laten zoeken. O god, niet thuisgekomen na school. Een kind van tien! Doe dat nooit meer, smeekten zijn ouders toen een agent hem lang na etenstijd afleverde in de keuken, waar ze met aardappelen, vlees en groente op hem hadden zitten wachten.
Maar hij had geen honger gehad.
‘Ik heb een hamburger, patat en een coupe ijs op,’ zei hij. ‘Drie bollen.’
Rinus en Marie Lina Caspers hoorden dat de politie hun zoon samen met een stokoude vrouw bij de McDonald’s had aangetroffen. Het oudje beweerde dat de jongen haar een kop koffie had aangeboden. Daarop had ook zij een gebaar gemaakt.
Nadat de agent was vertrokken was er een stilzwijgen blijven hangen. Vader, moeder en verloren zoon hadden elkaar aangekeken. Toen: ‘Mag Sjaak mee?’
Blik van Olivier naar de hond.
‘Vooruit dan maar.’
Toen Marie Lina later was boven gekomen, was de jongen in diepe slaap geweest, maar had de hond (zwaar tegen het baasje aan onder de deken) zijn kop van het kussen getild.

Blikkerende ogen in het donker naar Marie Lina Caspers, geboren Marie Lina Bergman en door haar man nog vaak, als in haar jeugd, Lineke genoemd.

Toch even praten

Ze fluistert hem naar de oppervlakte terug. Dit is weer eens zo’n tijd waarin ze bijna geen gelegenheid hebben elkaar te spreken. Hun nachtdiensten en werkroosters – Marie Lina is verpleegster – hebben hen laconiek gemaakt op het gebied van bijpraten en alles van elkaar weten wat te weten valt.
Ze vraagt formeel naar zijn nacht.
‘Hoe was het?’
‘Och… pfff…’
Hij laat hemnog even tussen hen in zweven, de nacht, wetend dat de vogels van de luchthaven haar net zo interesseren als hemzelf: diepgrondig. Ze heeft dat toevallig met hemgemeen.Ook de andere dieren interesseren haar, de hazen, de mollen, de hermelijnen, de bunzingen die overal in het land erg zeldzaamzijnmaar hier nou eens niet.De starten landingsbanen en de graslanden daartussenin van Schiphol zijn, in de visie van de dieren, een oergebied zonder mensheid. Die vliegtuigen kunnen hun niet veel schelen.
Rinus vertelt zijn vrouw dat het vannacht vrij rustig was geweest allemaal, maar dat hij toen hij vertrok de buizerds op de borden met de aanvliegverlichting had zien zitten wachten.
Waarop zij gnuift en de situatie voor zich ziet alsof ze er met eigen ogen bij staat. Marie Lina is een leeswolvin, net als wijlen haar moeder, en kan zich daarom net als zij, de moeder, alles wat ze maar wil inbeelden.
‘Ze zaten je tussen de duivenpennen gewoon aan te kijken,’ zegt ze.
Waarop hij in het donker knikt. En zij verder borduurt: ‘Langs de polderbaan, op hun gewone uitkijkpost…’
‘Ja.’
‘Waar ook die ene zat…’
Hij knikt weer. Met die ene bedoelt ze de buizerd die vorig jaar in de gedaante van een klomp ijs in een landingsgestel van een klm-toestel te Rio de Janeiro arriveerde. Het landingsgestel weigerde omlaag te komen. Het werd een buiklanding naast de baan. Afgezien van de buizerd hebben alle inzittenden het overleefd.
‘Ja daar.’
Hij trekt het bovenlaken half over zijn en vooral haar gezicht, wat een gewoonte is die zij hem in twaalf jaar huwelijk niet heeft kunnen afleren.
Hoewel ze nog nooit met haar man is mee geweest (Olivier wel een keer, oogluikend door de beveiligers toegestaan) ziet ze de weidse vlakte als een werkelijkheid voor zich, omzoomd door oude Noord-Hollandse boerenbedrijven in het eerste licht van de zon van vandaag. Stel je voor, zegt haar blik, hoe het spul daar nu weer begint, altijd met het uur dat meteen het drukst van het hele etmaal zal zijn. Toestel na toestel wordt door de toren de lucht in gepraat. Ze vliegen brullend over de koeien heen die het allemaal geen bal kan schelen en kruipen de ruimte in, waar ze als door een blad vloeipapier worden opgezogen…
Iets anders gaat er niet door haar heen.

Maar nu slapen ze, de vogelverjager en zijn serene vrouw Marie Lina die gisteren, vroeg in de middag, in handgemeen is geraakt met een andere vrouw. Het was een heftig gevecht, met van haar kant de strenge opzet kwaad te doen.
En dan zo vredig slapen de nacht erna?
Als een roos, nee: als een kind.
Het incident vond plaats te midden van de enorme bouwrotzooi voor het Centraal Station waar de gemeente Amsterdam aan een moderne metro is begonnen. Precies tegenover de hoofdingang van het station is er tot een diepte van twaalf meter in de moerasnatte bodem geboord. De bouwput meet zo’n tachtig bij tachtig meter. Buig je je over de beschotting die ze achteloos laag hebben gehouden dan zie je het blootgelegde grondwater. Naar fosfor stinkend reikt het vanonder de stad tot hooguit twee of drie decimeter onder beganegrondniveau. Voetgangers mogen zich daar niet ophouden, in principe, aan de overkant heeft men voor twee comfortabele zebra’s gezorgd, maar er zijn er zat die het toch doen. Kom je van de kant van de Prins Hendrikkade dan is het ook de logische weg. Toen Marie Lina aan de oostkant van het station naar buiten kwam, vlak bij de halte van lijn 26, zag ze de betreffende vrouw lopen, noem het toeval, en ging zonder aarzelen op haar af.
Marie Lina in broek en t-shirt.
Marie Lina die met dit mooie weer geen jas aanhad en als bagage enkel een licht schoudertasje diagonaal over haar borst droeg.
Marie Lina en haar wil. Een kalme normale wil, als elk mens, en een donkere razende wil, ook als elk mens, maar die zij al jarenlang als een gigantische plunjezak met zich meetorste, waaraan ze gewend was geraakt en die ze koesterde zoals je een lichaamsdeel koestert, een voorziening waar je het mee moet doen en die je maar hebt te verzorgen en te achten.
Nu liep ze met grote passen langs de beschotting die ze vaagjes associeerde met de omheining van een circuspiste die ze zich van een prachtige voorstelling uit haar jeugd herinnerde. De ronding van de bouwafzetting leek er precies op en prikkelde, hoe dan ook, haar herinnering aan leeuwen en tijgers. Ze bleef staan, ijzingwekkend kalm nog, versperde de vrouw de weg en greep haar bij de bovenarmen met de bedoeling haar in de ogen te kijken, dooreen te raggen en opnieuw net zo lang aan te kijken tot de ander tot zich liet doordringen wie ze hier in alle werkelijkheid voor zich had. Dan wilde ze haar een paar feiten toeschreeuwen, haar de ogen uitkrabben en toegeven aan de roes van een moment dat vele jaren geleden begonnen was.
De vrouw leek de aanval te verwachten. Ze verweerde zich ogenblikkelijk. Hoewel ze de jongste niet meer was, zag ze er bepaald niet uit als een zielig mensje, te oud om op haar daden aangesproken te worden en er alsnog zonder ook maar een greintje clementie voor te boeten. Een flink stuk groter dan Marie Lina probeerde Klazien Wroude zich los te rukken. Toen dat niet lukte trapte ze met haar in podologische schoenen gestoken voeten van zich af.
Twee kranten zullen vandaag over het voorval berichten. Ongelukkige val, zal de ene koppen en vertellen dat gisterenmiddag bij een vechtpartij tussen twee vrouwen een van hen in het water van de bouwput bij het Centraal Station terecht is gekomen. Het slachtoffer heeft het niet overleefd. Dat, zal de krant schrijven, heeft de politie van district Amsterdam- Centrum laten weten. De aanleiding van de ruzie is niet bekend. De tweede krant zal in de rubriek lokaal nieuws dezelfde feiten vertellen, maar ook weten te melden dat twee chauffeurs van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf het slachtoffer nog op de kant hebben weten te krijgen, wat een geweldige en moedige toer is geweest aangezien de afgraving vrijwel haaks de bouwkrater ingaat, met het grondwater bijna tot aan de rand. Vervolgens heeft de ggd die zeer snel ter plekke was zich over het al niet meer te redden slachtoffer ontfermd. Naar de andere vrouw wordt gezocht.

Er resten nog tien minuten. Tien als muren zo dikke minuten rond het huis in de Mozartstraat te Schalkwijk, waar de krantenjongen juist een van bovenvermelde dagbladen tussen de klep van de brievenbus heeft gestoken. De gezochte vrouw ligt boven te slapen. Gisterenmiddag is ze nog even tussen de toegestroomde reizigers blijven staan, ooggetuige van wat er aan de hand was, en toen naar huis gegaan.
Naast haar haar man. Tot op heden gelukkig met haar.

© 2016 Margriet de Moor

pro-mbooks1 : athenaeum