Leesfragment: Wat kan mij gebeuren?

04 september 2016 , door Babs van den Bergh
| | |

6 september verschijnt Wat kan mij gebeuren? van Babs van den Bergh. Wij publiceren voor.

Het verhaal van Babs van den Bergh - vrouw van René Gude, filosoof en denker des vaderlands - begint met een bericht aan vrienden. Zonder dat iemand het nog beseft, bevat het de eerste aankondiging van de botkanker waaraan Gude zeven jaar later zou overlijden. Het is vooral de argeloosheid van het bericht dat het huiveringwekkend maakt. Van den Bergh is blijven schrijven aan deze vrienden, gedurende barre maar vooral ook liefdevolle jaren.

Op haar intensieve verslaggeving aan hun vaste vriendengroep is dit boek gebaseerd. Het is een reisverslag, een liefdesgeschiedenis en een verhaal over ziekte, zorg, verdriet en vriendschap. Van den Bergh schrijft heel persoonlijk maar toch met distantie; warm, helder, onverschrokken en gedetailleerd. En zoals voor de beste boeken over het zo universele onderwerp van liefde en dood geldt: met het eigen verhaal wordt ook dat van anderen verteld. In Wat kan mij gebeuren? Zullen velen dan ook iets van hun eigen leven en lot herkennen.

 

Verzonden: 22 november 2007
Onderwerp: Arkwarmingparty gecanceld!

Lieve mensen,

Voor sommigen komt dit bericht dubbel; sorry daarvoor.
En ook sorry voor wat er komen gaat: Het partijtje gaat niet door, zaterdag!
René is vanmiddag gevallen en heeft zijn bovenbeen gebroken en wordt morgen geopereerd. Een aantal dagen ligt hij dus in het ziekenhuis. Dat leek me niks, een partijtje zonder René, dus we moeten het uitstellen. Morgen weet ik meer, en dan lezen jullie ook weer verder van mij. Het gaat zeker een keer door, maar niet zaterdag.

Veel groeten,
Babs

------

Vandaag, een augustusdag in de Provence, is het eindelijk zover: onze Duitse vriend Peter gaat de Mont Ventoux op fietsen. Hij is al negenenvijftig, en wil het nog voor zijn zestigste gedaan hebben. Maar hij is ook tien kilo te zwaar, vindt hij zelf. Hij moet nog afvallen.

‘Ja, maar afvallen, dat komt er natuurlijk deze zomer niet meer van, Peter,’ zegt René, ‘dus wij brengen je, en we rijden de hele tijd met je mee in de Manschaftswagen. Daar mag je altijd in stappen als het niet meer gaat. Maar today’s the day…, there is no way back.
René gebruikt al zijn overtuigingskracht om Peter de berg op te krijgen. Vooral om van het gezeur af te zijn, overigens. Peter had er al de hele week hardop over lopen fantaseren.
We staan in de heldere ochtendzon bij de garage van zijn huis, wanneer Peter opeens een damesfiets ontwaart, de oude toerfiets van zijn tweede ex-vrouw. Blij met zijn ingeving begint hij te onderhandelen: ‘Ja, ik ga de Mont Ventoux op, maar… jij gaat mee,’ zegt hij, terwijl hij een wijsvinger in de richting van René priemt.
‘Maar… er zit een slot op,’ protesteert deze.
‘Dat is helemaal niet erg, daar hebben we een slijptol voor.’
En volgens wat de heren al snel een goed oud-Hollands gebruik noemen, wordt de fiets ontdaan van zijn slot. Vervolgens worden de banden opgepompt en beide fietsen ingeladen in Peters auto.
‘Maar ik ben volledig ongetraind!’
‘Jij komt toch uit Holland? Daar fiets je iedere dag. En je bent jong en weegt veel minder dan ik. Je moet echt mee, anders doe ik het niet.’
‘Nou, oké dan, als dat is wat er nodig is om jou die verdomde berg op te krijgen’, zucht René, en schuift zijn zwarte petje wat naar achter.

Ik bestuur de Manschaftswagen, naast mij zit Mona, de dochter van Peter, en achterin vertelt Peter René welke van de drie routes zij nu gaan nemen. De langste, dus de gemakkelijkste. De reis door de uitgebloeide lavendelvelden duurt al ruim een uur, en het wordt lunchtijd. Mona heeft honger, en wij eigenlijk ook.
‘Ik weet een heel goed sterrenrestaurant hier in de buurt, laten we daarheen gaan,’ oppert Peter in zijn fietskleren.
‘Ja!’ roept Mona, die als puber toch allang weer genoeg had van het avontuur.
‘Denk je dat we dan nog ooit de top bereiken vandaag?’ vraagt René.
‘Nou, nee. Rijd maar door,’ klinkt het gelaten vanaf de achterbank.
Eenmaal in het stadje aangekomen zien we een oplossing voor de hongerklop: het is markt. We spreken af dat iedereen wat lekkers haalt en binnen een kwartier weer terug is bij de auto. Ik haal een zakmes en een plank, de rest komt met enorme hoeveelheden brood, worst, kaas, chocola, bessen, bananen, tomaten, augurken, water, melk en bier terug. De instant picknick is overvloedig en heerlijk. Maar daarna is het toch echt zover: de heren moeten de berg op. Met een diepe zucht pakken zij hun fietsen uit de auto en klimmen erop.
Langzaam rijden ze weg. Mona en ik richten de Manschaftswagen zo in dat we bij iedere stop water, bananen, chocola en druivensuiker bij de hand hebben. Als we de mannen voor de eerste keer inhalen, blijven we staan en vragen of ze al iets nodig hebben. Dat herhalen we eindeloos vaak en we juichen bij iedere bocht die ze om komen fietsen. Wij maken er een heel spektakel van nu de puberdochter door de lunch weer helemaal is opgeknapt. Het doet Peter zichtbaar goed dat René hem niet helemaal kan bijhouden. Er wordt veel gepauzeerd, gelopen met de fiets aan de hand op de steilste stukken, en onze heren worden voortdurend ingehaald door mannen met een spijkerpostuur in gladde pakjes, terwijl René met korte broek, T-shirt, petje en gympies volkomen uit de toon valt. Peter heeft natuurlijk wel zijn Gelbes Trikot aangetrokken voor de gelegenheid, maar het omspant zijn fikse buik.

Ze halen de top. De euforie is groot. Peter durft niet naar beneden te fietsen en verbiedt het René, die zich eigenlijk niets mooiers kan voorstellen dan keihard naar beneden zoeven. Maar de oude, veel te kleine damesfiets heeft geen goede remmen en ook Peters fiets wordt niet vertrouwd. Dan maar snel met de auto naar beneden voor een groot glas bier. En nog een. Op het terras aan de voet van de Ventoux, in de auto terug en eenmaal weer thuis wordt over niets anders gesproken dan deze fantastische beklimming. Dit meesterwerk dat nu dan toch eindelijk voltooid is. Petrarca wordt erbij gesleept, net als Eddy Merckx, en de grote lijn in de analyse is dat het de vriendschap is die Peter en René de top heeft doen halen. Mona en ik beloven plechtig dat we nooit iemand zullen vertellen dat er ook aanzienlijke stukken geschoben zijn; gelopen met de fiets aan de hand.
René wil douchen en we gaan dus naar ons buurhuisje, maar niet zonder te beloven zo snel mogelijk weer terug te komen voor de biefstukken die vandaag verdiend zijn en die Peter over niet al te lange tijd in de pan gaat smijten. Terwijl ik in de keuken aan het rommelen ben met de resten van de leeftocht, klinkt uit de badkamer een gil. Een naakte René ligt op de grond.
‘Au, au, au! Ik heb kramp, ik heb hele gekke kramp. Dit heb ik nog nooit gevoeld. Hier, in mijn bovenbeen. Au! Doe wat!’
‘Wat moet ik doen?’
‘Help me!’
Tranen van pijn rollen over zijn wangen. Wat moet ik doen?
‘Geef me een kruik, dat helpt ook bij kuitkramp. Dat had ik vroeger altijd. Maar dat is dit niet. Dit is heel gek. Au!’
Zijn gezicht is van pijn vertrokken.
Ik vloek. ‘Was dan ook niet zomaar die berg op gegaan. Hier is een fles met warm water, we hebben geen kruik.’
Langzaam trekt de pijn weg. Ik laat het bad vollopen en help René erin. Ik was zijn haren en spoel hem af met warm water.
‘Oooooh. Mozes kriebel hé… Dit hoop ik echt nooit meer mee te maken.’
Mona komt ons halen voor het eten. Ze ziet een ingezeepte René gekke bekken trekken in bad, en we krijgen alle drie de slappe lach. Een halfuur later is René aangekleed en Peters overwinningsroes is nog zo groot, dat we het voorval in de badkamer bijna vergeten. Ik denk: Een mens moet nu eenmaal niet ongetraind de berg op fietsen, laat staan op een veel te kleine, roestige damesfiets, en al helemaal niet als hij bijna vijftig is.

 

© 2016 Babs van den Bergh

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum