Leesfragment: Zeeschuim

08 januari 2016 , door Ingrid Hoogervorst
|

Vandaag verschijnt Ingrid Hoogervorsts Zeeschuim. Wij brengen het eerste hoofdstuk.

Het jonge stel David en Noa brengt de zomermaanden door in het landhuis van een Amerikaanse vriend, in het diepe zuiden van de Verenigde Staten. Er heerst een hittegolf. Terwijl de mannen opgaan in het huis, waar van alles aan moet gebeuren, verzorgt Noa haar baby. Al snel vormen de hitte, het huis en het landschap een gevangenis waaruit Noa niet kan ontsnappen.

Op een eiland in de Egeïsche Zee probeert de Groningse studente Jet Feenstra zich los te maken uit de verstikkende symbiose met haar tweelingzusje door moeder te worden. Maar in een afgelegen baai verliest ze haar foetus en sterft ze, door het ontbreken van adequate medische hulp.

De brieven van haar wanhopige tweelingzus Roos aan Noa verbinden het lot van de ene moeder met dat van de andere; de oude wereld met de nieuwe; de geboorte met de dood.

Zeeschuim, de nieuwe roman van Ingrid Hoogervorst, is een sublieme, bijna mythische vertelling over verlangen naar liefde, geluk en ouderschap, en over de waarheid van menselijk falen en verlies.

Ingrid Hoogervorst is schrijver en literatuurcriticus. Ze verzorgt de boekenrubriek van AVROTROS Nieuwsshow op radio NPO1. Eerder publiceerde ze de romans Woede (2003, genomineerd voor de Literatuurprijs Gerard Walschap), Spiegels (2005), Polsslag (2009, genomineerd voor de Halewijn-literatuurprijs) en Privédomein (2014).

1

Ze hebben de boot in etappes genomen. Skyphos is klein en moeilijk te bereiken, in feite ligt het eiland dichter bij Turkije en ontleent zijn naam aan een Attische drinkschaal van okergeel aardewerk, opgegraven op een necropool aan de noordpunt. De beroemde vondst bevindt zich in het Nationaal Archeologisch Museum van Athene, maar bij de kruidenier zien ze haar op alle ansichtkaarten terug. Een schaal op een voet om wijn uit te drinken, de twee handvatten wijzen omhoog, de binnenzijde is beschilderd met zwarte dierfiguren.
Het visserskot staat op het strand van een afgelegen baai, een inham uitgespaard in de zuidelijkste helling, met een handvol huizen die als zeepokken tegen de rotsen kleven. De enige fatsoenlijke manier om er te komen is vanuit de haven, waar Nikos ’s ochtends om negen uur met zijn boot vol toeristen uitvaart naar Angalí. De rest van de dag brengt hij op de gammele stoelen in de taverne van Jorgos door om tegen vijven de aftocht te blazen op zijn koperkleurige scheepshoorn.
Angalí is een toeristenparadijs van olijven, zon en zee, schrijft David op de achterkant van de kaart. Op de drinkschaal zijn zwarte vogels en antilopen geschilderd, en een stier.

Ze hebben er zelden over gesproken. Van zwangerschap weten Noa en David allebei niet meer dan hoe het er van de buitenkant uitziet. Samen met de andere vakantiegangers vormen ze ’s avonds bij Jorgos een luidruchtig groepje. Lauwe nachten onder de sterren. Het gemurmel van de zee. Dan valt het besluit. Zoals alle belangrijke beslissingen in het leven vallen. Terloops en onnadrukkelijk.
In de strip zaten nog vier dagen. De vreemde, blije opluchting toen Noa de anticonceptiepillen in een afvalbak gooide. Alsof ze een nieuwe bestaanslaag gaan benutten en de deur naar het prille begin weer openzetten. Ontelbare malen bedreven ze de liefde (hoe vaak?). Het idee dat het resultaat een kind kan zijn, brengt een tintelende, bijna obscene sensatie bij haar teweeg. Iets vagelijk dringends en onmogelijks wat haar opwindt, iets plechtigs van dood en leven.

Die avond vult de baai zich met roezig stemmengedruis. Er is iets loos bij Ioannis. Een Nederlandse toeriste, een meisje bijna nog, niet veel ouder dan een jaar of twintig, heeft een miskraam gekregen. Misgeboorten zijn het werk van de schikgodinnen. Als je hun woede wekt, roep je een ongunstig lot over je huis af. Ioannis belt het havenhoofd. Hij belt naar de dokter in het dorp. Zenuwachtig spuwt hij zijn woorden in het telefoontoestel dat aan de wand van de taverne hangt.
Michali Kasimantis is de enige arts op het eiland. Als je in het dorp een kop koffie drinkt en over het terras van Dimitri uitkijkt naar de huizen aan de linkerkant van het plein zie je het doktershuis, mooi gelegen in het lommer van oude bomen, het breedste en hoogste in de rij, met luiken als taartglazuur in de kleur van schuimig eierdooier, suiker en malagouzia. Alles zit onder het bloed, zegt Noa tegen haar tafelgenoten. Luigi uit Rome is toch arts in opleiding? Zou hij naar het meisje willen kijken?
Een kwartier later stapt Luigi vanuit het donker terug in de kermisverlichting boven de opgestapelde borden vol visgraten, de lege wijnflessen en halfgevulde glazen. Het meisje dat in een van de kamers van Ioannis logeert, moet hier zo snel mogelijk weg.
Het is goed mis, zegt Luigi.
In zijn stem klinkt ineens de arts door. Iedereen aan de tafel zwijgt.
Het is een maanloze nacht, een stuk of vijf blauwe bootjes deinen op de golven. In het bedrieglijke duister zal geen van de vissers zich wagen aan een zeetocht van twee uur naar de haven. Sommige toeristen nemen het risico en dalen via het ezelspad de berg af. Dat zal Kasimantis nooit doen. En het bloeden duurt voort en gaat maar door en lijkt nooit op te houden.

Het loopt tegen middernacht. Insecten zwermen rond een hoog aan een paal vastgebonden lamp, een los stuk plastic klappert in de wind. Op de strook zand en kiezels vormt zich een groep vrouwen, ze jammeren, slaan een kruis, prevelen gebedjes voor Felicitas, de beschermheilige van de barende vrouw. Er wordt besloten het meisje de berg op te dragen. Ze hebben windsels van huis meegenomen, pakken verband. Boven wacht een laadwagen, de chauffeur zal de toeriste naar de dokterspraktijk in het dorp brengen.
Zo strak en bleek haar gezicht. De mannen dragen het meisje naar buiten, behoedzaam leggen ze haar op een geïmproviseerde draagbaar. Luigi trekt zijn stoel naar achteren, hij biedt zijn hulp aan, David kan niet achterblijven. Zes man beginnen te tillen, het gewicht boven hun schouder. Om de vijf minuten zullen ze wisselen met een volgende ploeg van zes.
Een processie op leven en dood, schiet het door Noa heen. Peinzend volgt ze de stoet. Langs de gebleekte steenblokken. Tussen de bestofte oleanderstruiken en iele olijfbomen door. Naar waar het steile pad begint, dat hier en daar niet meer is dan een rotsachtige geul. Zigzaggend voert het de met cactussen en stekelige struiken bedekte helling over.
Ook haar buurman slaat de bewegingen gade, de ingenieur uit Parijs neemt nog een slok van de goudkleurige Metaxa. Hij maakt een lodderige hoofdknik naar de rotsen. Als de ruggen van reusachtige zwarte honden omringen ze de baai.
Hachelijke onderneming, zegt hij. Die helling ligt vol puin. Voordat je het weet, beland je in een lawine van vallende stenen en donder je naar beneden.
In het tumult is de gedachte geen seconde bij haar opgekomen. Pas later, als ze op het strand achterblijft en tegen een muurtje van gestapelde kiezels leunt, de wind als enige deken. De stenen bewaarden de warmte die de zon ze overdag heeft geschonken, de weldadige gloed dringt door haar onderrug naar haar bekken. Haar cyclus van ovuleren en bloeden is het punt van bevruchting genaderd, wachtend op de terugkeer van David wordt ze zich bewust van haar hunkering.
De donkere stilte, alleen het vage lispelen van het water op de hartslag van de zee. Ze zal zijn weggedoezeld. In het schimmige ochtendlicht doemen David en Luigi op, ze nemen de geur mee van mannen die het uiterste van zichzelf hebben gevergd. David ploft naast haar neer in het zand. Zijn hemd dat vanboven openstaat, hangt uit zijn broek, het zit vol zwarte vegen, bij de inzet van de rechtermouw is het gescheurd.
Is alles goed gegaan? vraagt Noa bezorgd.
Hij knikt, gretig drinkt hij uit de fles water die ze hem aanreikt.
Wat zei de dokter?
Die Kasimantis kon weinig voor haar doen, zegt Luigi. Zodra het licht wordt, brengen ze haar naar een hospitaal in Rhodos. Het zou mooi zijn als de helikopter is uitgerust met medische apparatuur. Hij geeuwt. Dan heeft ze nog een kans het te redden.
Uit het gebaar waarmee hij zijn schouders optrekt, maakt Noa op dat hij niet veel vertrouwen heeft in de Griekse gezondheidszorg.
Wat bedoel je? zegt ze. Een miskraam. Kom op! Zo veel vrouwen krijgen er in hun leven mee te maken.
In het brekende licht van de langzaam opkomende zon strijkt een vlaag van zachte melancholie over het knappe gezicht van de Italiaanse arts. De lucht boven de zee lijkt te huiveren…

Ze gaan het vissershuisje binnen. Met zijn vrije hand zoekt David steun bij de muur, hij maakt zijn gympen los en schopt ze uit. Als hij een ruk aan zijn broekspijpen geeft, lijken zijn benen onder het gewicht van zijn vermoeidheid te bezwijken.
Ik ben kapot, zucht hij. Wat een verschrikkelijke klim. Ik dacht dat we het nooit zouden halen.
Hij verfrommelt zijn shirt tot een prop en gooit die op de stenen vloer. In zijn onderbroek gaat hij op de rand van het bed zitten en steekt een sigaret op. Traag zweet druppelt uit zijn wenkbrauwen, zijn ogen zijn bloeddoorlopen van de slaap, zijn haar plakt aan zijn voorhoofd.
Luigi stond erop met de vrachtwagen mee te rijden naar het dorp, zegt hij. Hij wilde de Griekse dokter assisteren maar de xenofoob liet het niet toe.
Na een laatste, diepe haal dooft David zijn sigaret en schiet de peuk weg.
Je bent er, zegt Noa opgelucht.

Het is nog schemerig in de kamer, geen van tweeën heeft het licht aangedaan, niet het kale peertje dat geklemd zit tegen het plafond en ook niet het bedlampje. Het lange, gespierde lichaam straalt een dierlijke kracht uit. Ze gaat naast hem zitten, laat haar hand met een liefkozend gebaar over de welving in zijn onderbroek gaan.
Ik wil douchen! In verwarring duwt hij haar van zich af.
Hij onderneemt een poging van het bed omhoog te komen en naar het aangebouwde hok te lopen, waar een slang hangt met een douchekop, er stroomt uitsluitend koud water uit, maar zonder haar blik van hem af te wenden houdt haar hand hem tegen.
Onder haar handpalm voelt ze zijn borstspieren trillen.
Jezus Noa, fluistert hij, ik kan niet meer. Gelaten laat hij zich achterovervallen op het matras en sluit zijn ogen.
Haar tong likt zijn schouder en zijn vochtige hals, ze kust zijn tepels en het gebied rond zijn navel, een zoutig mengsel vult haar mond. Ze talmt bij zijn flanken, vouwt haar handen om zijn geslacht en bevochtigt de top met haar lippen. Kreunend geeft David zich aan haar over, zijn hoofd verzonken in het kussen.
Het raam staat wagenwijd open. De zee is ontwaakt met een niet te stuiten gegrom van woelend water en golven die zich krullen om de rotsen in de diepte. Veel bewegingen kost het Noa niet om mee te glijden op het glimmende laagje water tussen zijn huid en de hare, haar heupen boven zijn buik te planten.
Haar geslacht omvat zijn pik. De zuigende bewegingen van haar schoot wakkeren zijn begeerte aan, half in slaap brengt hij zijn bekken omhoog, rauwe klanken ontsnappen zijn keel. Nog steviger spant ze haar bovenbenen aan. Haar handen zoeken steun op zijn schouders als zijn onderlijf tegen haar schaam - been stoot. Blind, hard, ritmisch stoten. Jankend stort hij zich een paar tellen later in haar uit.
Ze maakt zich los uit de verstrengeling, gaat op haar rug liggen en trekt haar benen naar haar borst. David is als een blok in slaap gevallen. Twintig miljoen zaadcellen zijn er in haar losgelaten, alleen de sterkste zal een doorgang creëren, het celmembraan doorboren. Ideale bevruchtingstijd. Het cervixslijm is dunner, gladder, doorzichtiger.
Haar armen heeft ze om haar knieën geslagen. Zo blijft ze op het doorweekte laken liggen. Sluimerend in het vacuüm van de tijd die maar doortikt, zonder ooit te versnellen of te blijven steken.

De eerste banen zonlicht breken op de glinsterende waterspiegel. In het luchtruim stijgt motorgebrom op. Het geluid zwelt aan. De opstijgende helikopter draait zijn laatste rondje boven zee. Noa ziet het niet. Ze staat niet op van het bed. Ze loopt niet naar het open raam. Je moet de natuur de kans geven, wat doelloos rondzwemt aanmoedigen de juiste richting op te gaan.
Binnen in haar is één zaadcel bezig zijn weg te zoeken en te versmelten met een eicel. In de buik van de schuddende helikopter weet de andere moeder niet meer wat er staat te gebeuren. Ze landt op de krappe binnenplaats van het hospitaal in Rhodos. Zonder het zich te herinneren.

 

© 2016 Ingrid Hoogervorst

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum