Leesfragment: Zonder rampspoed valt er niets te melden

29 juli 2016 , door Frans Pointl
|

1 augustus verschijnt de postume verhalenbundel Zonder rampspoed valt er niets te melden van Frans Pointl. Lees bij ons alvast een fragment uit het titelverhaal.

De laatste zes jaar van zijn leven sleet Frans Pointl in een Amsterdams verpleeghuis. Zijn kamer noemde hij zijn ‘bezemhok’. Er stonden twee boekenkastjes, een bed, een defect grammofoonmeubel en een glazen bureau met daarop zijn typemachine. Hij luisterde er naar de radio, las er boeken en werkte aan nieuwe verhalen.

In Zonder rampspoed valt er niets te melden zijn Pointls laatste verhalen gebundeld. Hij schreef ze deels in briefvorm, gericht aan een imaginaire vriend. Hij vertelt over zijn huidige leven, maar grijpt ook terug naar de bekende thema’s in zijn werk: zijn moeder, de oorlog, de hospita’s. Ook beschrijft hij vroegere ontmoetingen, zoals bijvoorbeeld met de oud-minister Els Borst.

Openhartige verhalen zijn het, waarbij de auteur niemand spaart. Ook zichzelf niet.

 

Zonder rampspoed valt er niets te melden

Waarde – Het is vrijdag 4 april, vier uur. Buiten hangt een grijs, dichtgetrokken wolkendek. Vanmorgen was de psychologe hier. Kwam een half uur te laat, zodat er gelukkig nog maar een half uur overbleef, want om twaalf uur zou de fysiotherapeut komen. Ze stelde wat vragen en ik antwoordde. Toen ze vertrok, zei ik: ‘U zou wel een proefschrift over me kunnen schrijven, maar ik laat nooit het achterste van mijn tong zien.’ Ze vroeg waarom niet. Zei dat dit in het verleden tegen me was gebruikt.
Later die dag meldde de vijfentachtigjarige vrouw die rechts van mij aan tafel zat me dat ze (ineens!) vierennegentig jaar was en nog menstrueerde. ‘Medisch ben ik hier goed aangepakt.’ Ik zei niets terug.

Vanmiddag ben ik even naar de parterre gegaan. Daar in het atrium is op vrijdagmiddag altijd de ‘borrelmiddag’. Krijgen de bewoners iets te drinken, koekje enz. Een jaar geleden was er ook leverworst, ossenworst en blokjes oude kaas. Vanwege de bezuinigingen worden die niet meer verstrekt. Ik ga zelden naar zo’n middag, er zitten alleen de krakkemikkigen. Een keurig geklede oudere heer (hij doet me aan Horowitz denken) speelt populaire deuntjes die bij de oudjes makkelijk in het gehoor liggen. Hij heeft een mooie aanslag. Vanmiddag was hij er helaas niet. Er is hier ook een tuin. Met mooi weer kan ik daar ook zitten tussen de oudjes. Maar ook daar ben ik zelden. Als ik een oude, versleten kop wil zien, kijk ik wel even in de spiegel.
Soms zit ik een half uurtje hier voor de ingang (als je eruit gaat, is het een uitgang). Het is een saai stuk straat, maar er komen mensen voorbij die ik observeer. O ja, de tuin hier ligt aan de Nieuwe Prinsengracht, met warm weer varen er bootjes voorbij maar daar ben ik na vijfenveertig minuten ook op uitgekeken. Beste wensen, je hoort tzt wel weer van me – frans

Waarde – Het is 5 mei 2014, elf uur ’s ochtends. Het gesjor aan het bijna-stoffelijk overschot in de kamer naast me is in volle gang. Gekerm, gebons van de tillift die in het kleine hokje wordt geduwd. Dadelijk zit hij weer voor de tv. Nu zijn gebit is getrokken, is zijn mond nog platter. De onderlip steekt naar voren als een dik stuk rosbief.
Waarom moet ik de laatste tijd zo vaak denken aan moeders jeugdvriendin, de tandarts Estella Hamburger? Na haar onderduik had ze haar praktijk aan de Weteringschans nr. 96 vrijwel meteen alweer geopend. In 1953 (of daaromtrent) trok ze moeders gebit. Dat had een hartaanval tot gevolg, moeder was hartpatiënt. Tante Stella maakte onmiddellijk een noodgebitje. Ze was een kleine, nogal corpulente dame met hardblauwe ogen, zijzelf was ook hard, vond ik. Ze kon heel bits zijn. Eén keer zocht ze moeder op in een verpleeghuis. Na moeders overlijden belde ik tante Stella op met het verzoek op moeders begrafenis aanwezig te zijn. ‘Nee, daar ga ik niet heen, ik hou niet van begrafenissen,’ was haar reactie. En dat was een jeugdvriendin! Snap jij nu zoiets?
Na moeders overlijden mocht ik wel eenmaal per week bij tante Stella komen eten. Ze woonde toen aan de Churchilllaan, waar ze bij een gezin twee kamers had gehuurd, een ruime voorkamer en een belendend klein kamertje dat ze als slaapkamer gebruikte. Ze had geen boeken, ook vreemd. Ze liet haar kamers schoonmaken door Aaf, de dienstbode die vroeger bij haar en haar moeder (voor de oorlog gestorven) werkte. De vrouw was minstens tachtig en sprak tante Stella nog steeds onderdanig aan met ‘juffrouw Hamburger’.
Jaren later werkte tante Stella bij aza, het Amsterdamse ziekenfonds dat verschillende klinieken had. Ze werkte onder andere in de Deurloostraat en aan de Stalinlaan. Tante Stella was ouder dan moeder, duur gekleed, haar haar was kastanjebruin geverfd. Ze droeg het van achteren in een dikke knot. Op haar persianer halve jasje prijkte altijd een mooie broche in de vorm van een krakeling, bezet met kleine pareltjes.
In haar grote voorkamer aan de Churchilllaan hing een schilderij van wel anderhalve meter lang en bijna een meter breed. Daarop stond haar moeder, een evenbeeld van de dochter, geschilderd (vóór de oorlog) door Christiaan Pointl, mijn vader (zo is mij altijd verteld).
‘Schilderen kon hij wel,’ merkte tante Stella op als ik langdurig naar dat indrukwekkende schilderij keek.
Ergert het je niet dat ik zo van de hak op de tak spring? Je weet dat ik maar één versie maak, ben te moe om alles te corrigeren, het verschijnt toch niet in boekvorm. Misschien in Hollands Maandblad. In 1984 accepteerde de oprichter, de heer K.L. Poll, een verhaal van mij. Sindsdien stuur ik af en toe wat op.
O ja, vandaag is de lucht heel lichtblauw, temperatuur circa 15 graden (of daaromtrent).
Verleden week waren op deze afdeling twee ziekmeldingen. Ik lag om elf uur nog in bed. Ten slotte heeft de fysiotherapeut me uit bed geholpen. Dat is toch bij de gekken af? Er zijn ‘poolers’ ontslagen, ze hadden geen vast contract, wel een nul-urencontract.
Dat wordt een ramp voor veel ouderen, nu de overheid alles afschuift op de gemeenten, die nog veel minder geld krijgen ook. Men heeft het over mantelzorg, participatiemaatschappij, enz. Hoe kunnen kinderen voor één of twee bejaarde ouders zorgen als ze een baan hebben en vaak zelf nog kinderen ook? Gekkenwerk. Ik voorspel dat in 2015 menig oudere dood in zijn of haar huis zal worden gevonden, gevallen, totaal verwaarloosd. Zelfmoorden zullen ook vaak voorkomen. Zet dan een heel dorp op alleen voor ouderen, een dorp waar de inwoners de ouderen verplegen, uiteraard tegen salaris.

Aan mijn moeder Rebecca

Toen jij allang
in onaantastbaar nietzijn
ontmoette ik in de Raadhuisstraat
de negentigjarige mevrouw Swaab
‘het leek alsof je moeder
bang voor mensen was,’ zei ze
ook hoorde ik Estella Hamburgers woorden
in 1958: ‘… werd haar hele leven
beheerst door angst.’

ben ik zoals jij geworden?
mensen wat ze elkaar aandoen
maakten en maken
mij het bangst.

Dit vers draag ik op aan mijn lieve, hypernerveuze moeder Rebecca van Dam, die ik nooit vrolijk heb mogen zien. Als er ergens een hereniging bestaat, hoop ik dat zij me in haar armen sluit.
Ik vrees dat er echter niets meer komt als het bloed en de hersenen stilstaan. Als ik sterf, sterft zij haar definitieve dood. Ze heeft nooit een steen gekregen die de plaats van haar gebeente markeert. Een graf zegt me weinig.

Vandaag ben ik – zoals meestal – gedeprimeerd. Niets komt ooit meer goed met mij. Beste wensen – frans

[...]

 

© Erven Frans Pointl 2016

pro-mbooks1 : athenaeum