Leesfragment: Abdoel en Akil

28 april 2017 , door Yolanda Entius
|

Vandaag verschijnt Abdoel en Akil van Yolanda Entius. Wij brengen een fragment!

Zeventien zijn Doris en Nola als ze op zoek gaan naar een vriendin die met haar geliefde druiven plukt in de Franse Drôme. Ze hebben afgesproken in het café op het plein van een klein dorp. Daar aangekomen is het stel spoorloos. Wél zijn daar Abdoel en Akil. ‘Ze zijn in de heuvels,’ zegt Abdoel, ‘aan het eind van de middag zullen ze wel terug zijn.’ De mannen stellen voor om in de tussentijd gezamenlijk een bezoek te brengen aan het plaatselijk kasteel. Goedwillend als ze zijn, durven de meisjes hun gevoel niet te volgen. Ze zeggen ‘ja’ en gaan, op ’t heetst van de dag als geen mens zich buiten waagt, met de mannen mee.

Nauwgezet en verraderlijk lichtvoetig beschrijft Entius hoe dit ‘ja’ hun leven en hun vriendschap beïnvloedt in een subtiele roman over (on)schuld, angst en schaamte, en de verwoestende werking van vooroordelen.

N.B. Op 3 mei wordt Abdoel en Akil gepresenteerd in onze boekwinkel op het Spui, wees welkom!

 

I: Schuld

Augustus 1978. Met zware rugzakken op hun schouders liepen Gaby, Doris en Nola langs de oever van de Ouvèze. Meer dan een etmaal hadden ze in een overvolle trein naar het zuiden gezeten. Vanaf Orange hadden ze de bus naar Vaison-la-Romaine genomen vanwaar ze, bij gebrek aan geld voor een taxi, over het plakkende asfalt naar de camping liepen. Zweet sijpelde van Nola’s voorhoofd en prikte in haar ogen. Haar rugzak trok aan haar schouders en kleefde aan haar rug. In de verte, aan de andere kant van de trillende lucht boven het wegdek, kon ze het hek van de camping al zien. Nog een minuutje of tien en dan waren ze er. Ze had dorst en hoofdpijn van de stank van smeltend asfalt en zette er flink de pas in. Achter haar zuchtte Doris en vloekte Gaby: Nola ging, vonden zij, veel te hard. Vanaf de oever van de rivier hoorde ze iemand fluiten. Fjietfjieuw, en toen nog eens: fjietfjieuw!
Daar zat een man in de schaduw van de openstaande achterklep van een Renault die tussen het zand, de dorre struiken en de gladgeslepen keien stond. Hij was eind twintig, had een woest stoppelbaardje, door de zon gebleekt haar, lichtblauwe ogen en hij droeg een linnen overhemd dat een inkijk bood op zijn bruinverbrande borstkas. Hij stak zijn hand op, heel rustig, en lurkte aan een sigaret. Het lag niet in Nola’s aard te stoppen voor fluitende mannen, maar omdat hij zo kalm was en terughoudend – benen over elkaar, zijn opgestoken hand, de sigarettenrook die als een wolkje vrede richting hemel kringelde – minderde ze vaart en bleef, toen hij vroeg of ze haast had, staan.
‘Nee,’ zei ze, ‘geen haast, het is alleen nogal warm.’
Hij knikte. Ze keek achterom. Ook Gaby en Doris waren blijven staan.
Waar gaat de reis naartoe?’ vroeg hij.
‘Naar de camping,’ zei Gaby.
Les Trois Rivières ‘Willen jullie niet liever een roseetje met me drinken?’
Uitnodigend wees hij naar de rivier achter hem waar het water bruisend tussen de stenen stroomde. ‘Hij staat koud.’
‘Zullen we gewoon doorlopen.’ Geërgerd probeerde Doris een steentje uit het asfalt te schoppen.
‘Ik heb wel zin,’ zei Gaby luchtig, ‘jij?’
Nola haalde haar schouders op.
‘Weet je wat dat kost, die camping?’ vroeg de man.
‘Geen idee,’ zei Gaby.
Doris begon ongeduldig te worden.‘Verdomme,’ siste ze, ‘ik heb hier helemaal geen zin in.’ Maar Gaby had de heupband van haar rugzak al losgegespt waarna de man zijn sigaret in het zand gooide. Hij kwam overeind en liep naar hen toe. Hij stak zijn hand uit. ‘André,’ stelde hij zich voor.
Een voor een verloste hij hen van hun zware last. Doodkalm liep hij naar het water waar hij de rosé, nog een dure ook – hij had hem gejat, vertelde hij later –, onder een steen vandaan viste. Aarzelend kwamen de meisjes dichterbij.
Hij lachte hen uit, of toe, dat kon Nola zo gauw niet uitmaken. Waarom zouden ze het geluk uitstellen en er vijftig francs per nacht voor betalen? Hij zwaaide zijn arm losjes de ruimte in. Sterren in de hemel, het zand onder je voeten, stromend water binnen handbereik; meer had je niet nodig.
Tegen de avond liet hij hun zijn Renault zien, die hij zo had ingericht dat je er achterin kon slapen, heel romantisch, maar dat deed hij eigenlijk nooit; liever rolde hij zijn matje uit op de keien. En zij, Doris, Gaby en Nola, deden hetzelfde.
Voor het eerst van haar leven sliep Nola, verstopt achter wat struiken, onder de blote hemel. Ze at tomaten met zout, knapperig brood en olijven, en liet zich meevoeren door de rivier die haar aan land gooide waar het haar behaagde. Ze proefde van de eeuwigheid, de grenzeloosheid; ze was gelukkig. De wereld was haar thuis. Dat ze niets nodig had en nergens heen hoefde, vervulde haar met een intens gevoel van rijkdom en vrijheid. Zelfs toen Gaby en André op een nacht wegslopen en de rivierkeien verruilden voor het matras in de Renault, was ze gelukkig. Zij had ook wel in zijn armen willen liggen, maar er kwam nog wel een andere André en voorlopig had ze dit: de rivier, de heuvels, het firmament dat nooit hetzelfde was, de warme stenen in haar rug, de lichte roes van wijn en de halfvolle maan.
‘Zit de platte kant links, kun je er een p van maken, dan is het wassende maan, premier; kun je er een d van maken dan is de maan afnemend, dernier,’ zei André terwijl ze naar het maanlicht op de rotsen keken. De schaduw van de esdoorn achter hen gleed langzaam naar het westen. Hij wist dingen, niet uit boeken, maar uit het leven, wijsheid waar je wat aan had: dat het paradijs gratis was en hier en nu. Hij had gelijk: haar geluk hing niet af van bezit, het was zuiver en oprecht, ze hoefde zich er niet schuldig om te voelen; het lag voor iedereen die het aandurfde binnen handbereik. Het zat haar alleen dwars dat ze zo nu en dan naar de camping gingen om stiekem een douche te nemen.
André maakte foto’s. Van Gaby, van hen, van hun picknick op het kiezelstrandje, ver van de bewoonde wereld. Ze waren naakt en bruin en zonder schaamte.
En profil zit ze in het ondiepe water van de rivier. Haar linkerbeen is gebogen, haar rechterbeen gestrekt, haar rug helt achterover, waardoor haar buik mooi plat is, misschien houdt ze hem een beetje in. Haar hoofd ligt in haar nek. Het natte, korte haar – ze zou een jongen kunnen zijn – zit strak achter haar oren; ze heeft net gezwommen. Ze steunt op haar handen, haar zonnebril beschermt haar ogen en haar blik, waarachter misschien toch een beetje gêne schuilgaat. Haar blote borst een wassend maantje met een neus – toch geen jongen dus.
Een andere foto toont Gaby. Zij ligt op haar rug achter in de Renault en staart dromerig de bovenrand van het kader uit. Gefilterd licht schijnt door het bloemetjesgordijn op haar naakte lichaam. Met haar piepkleine borsten en haar pikzwarte haar lijkt ze jaloersmakend veel op Patti Smith. De nacht was dan ook van haar; van haar en André die al die mooie foto’s van haar maakte.
Op een haarscherpe foto zie je Doris. In het felle licht hebben haar krullen de kleur van paprikachips. Haar huid is wit. Om haar hals draagt ze een kettinkje met een hangertje van Maria, in twee tinten blauw, beide blauwer nog dan de lucht.
Op een foto van hen samen staan ze naakt op de rots in de bocht van de rivier waar het water zo diep is dat je er kunt duiken. Hun armen juichend in de lucht, hun handen een vuist, levenslust in hun ogen, bravoure in hun lach. Ze zijn oersterk. De wereld ligt aan hun voeten. De school is klaar; ze zijn geslaagd, ze gaan het huis uit. Nola gaat op kamers. Zo letterlijk zal ze dat daar niet hebben gedacht, maar het zindert in haar buik, dat zie je in haar ogen. Zeventien is ze, en onderweg. Ze gaat een nieuw leven tegemoet, een nieuw land. Dit hier, dit paradijs aan de oevers van het riviertje is nog maar het begin. Ze is een gelukzoeker, net als haar vader Carl, maar zíj zal het vinden, op plekken waar hij nooit is geweest. Ze heeft altijd geweten dat ze ergens thuis zou komen, waar ze op haar plek zou vallen als dat jonge meisje op die rots. Ze lijkt zo zeker van haar zaak. De toekomst fonkelt in haar ogen, zonlicht schittert in het kabbelende water van de Ouvèze; het is puur goud wat ze daar ziet!
André drukte af. De volgende dag ging hij ervandoor, druiven plukken in St. Paul. Want ook al ging het in het leven niet om rijkdom en bezit, die Renault was wel van hem natuurlijk, en de tank was bijna leeg. Hij had de klep al dichtgedaan en het matrasje aan de kant geschoven om plaats te maken voor de rugzak van Gaby. Zij ging met hem mee. En Doris en Nola beloofden dat ze hen aan het eind van de vakantie in St. Paul kwamen opzoeken.

 

© 2017 Yolanda Entius

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum