Leesfragment: Als dan dus daarom

08 april 2017 , door Sjoerd van der Niet
|

Vrijdag 14 april, vanaf 17.00 wordt Als dan dus daarom van Sjoerd van der Niet gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel aan het Spui. Wij publiceren voor.

Taal spreekt vanzelf, totdat je stilstaat bij de woorden en hun betekenissen. Dan begint het algauw te duizelen. Is je redenering wel te volgen? Hoe weet je of de ander begrijpt wat jij bedoelt? Weet je eigenlijk zelf wel wat je zegt? Wat maakt jouw uitspraken anders dan het geblaf van een hond of een wekker die afgaat?

Op dit soort vragen wil de taalfi losofi e een antwoord geven. Als dan dus daarom is een toegankelijke inleiding in de taalfi losofi e die je leidt langs woorden en zinnen, verwijzen en redeneren, structuur en betekenis.

 

Inleiding

1.1 Van betekenis

‹Wel voor je blijven kijken!› Een ouder leert zijn kind fietsen. Het laat zich afleiden door een voorbijsluipende kat, maar kijkt nu weer recht voor zich uit. ‹De trein naar Amsterdam staat gereed aan de overzijde van het perron.› De conducteur roept het om door de trein. Een aantal reizigers stapt daarop over naar de trein aan de overzijde van het perron, omdat zij naar Amsterdam willen.

Iemand zegt iets aan een ander, en die verandert hierop zijn gedrag. Wat de een zegt tegen de ander is te analyseren in puur fysieke termen en causale verbanden: stembanden trillen, geluidsgolven gaan door de lucht, via het trommelvlies wordt het signaal omgezet in elektrische pulsen, deze gaan door de hersenen, die ten slotte het lichaam aansturen in een beweging.

Maar we begrijpen elkaar niet door ons trommelvlies te analyseren. Dat vertelt mij niet om de trein op perron 5 te nemen, en al helemaal niet dat dit het antwoord is op de vraag welke trein naar Amsterdam gaat. Taal heeft iets wat geluid, of om het even welk element in de causale keten, op zichzelf niet heeft: betekenis, iets wat kan worden opgevat als reden om naar te handelen. Taalfilosofie onderzoekt wat betekenis is, en hoe die kan ontstaan en functioneren.

Ons dagelijks leven staat bol van taal: van sociale media tot wetenschap, van een pak hagelslag tot cabaret. Je zou kunnen zeggen dat taal ons grip geeft op de wereld en begrip van elkaar. Maar wat geeft ons dan grip op taal? Wat begrijpen we als we taal begrijpen? Betekenis inderdaad, maar dat maakt het er niet meteen duidelijker op. Taal lijkt ongrijpbaar. Taal spreekt vanzelf, totdat je stilstaat bij de woorden en hun betekenissen. Dan begint het algauw te duizelen. Is je redenering wel te volgen? Hoe weet je of de ander begrijpt wat jij bedoelt? Weet je eigenlijk zelf wel wat je zegt?

In dit boek laat ik zien hoe we grip kunnen krijgen op taal. Daarbij is het prettige aan taalfilosofie dat we kunnen beginnen met voorbeelden uit ons dagelijks taalgebruik en misverstanden van alledag. Die leiden naar slinkse gedachte-experimenten, theoretische overwegingen en ten slotte echt filosofische kost. Ik hoop dat je in dit boek een vorm van filosofie vindt die toegankelijk, speels en scherp is.

En wat heb je eraan? Wel, hoe je systematisch het praktische en het theoretische met elkaar kunt confronteren, het concrete met het abstracte, of het vloeiende en vanzelfsprekende begrip van wie al is ingevoerd met het stotterende en sceptische van de nieuweling, dat is voor iedereen van betekenis. Voor wie op sociale media de conversatie ziet ontaarden in een semantische discussie. Voor wie zijn onderzoeksobject probeert af te bakenen nog voordat hij er een theorie over heeft of metingen aan doet. Voor wie begrijpelijke etiketten wenst zonder onzin te (ver)kopen. Voor wie grappige vergelijkingen zoekt om ons dan de ongemakkelijke vraag voor te houden of we niet met twee maten meten. En voor wie zich grote vragen stelt, met even zo grote woorden, en de filosofie in trekt.

Grote woorden

Taalfilosofie begon voor mij te leven toen ik als broekie aan de universiteit dwaalde door de bibliotheek – tweeduizend jaar wijsheid bijeengepakt op een oude zolder – en het boek Philosophy and the Mirror of Nature van Richard Rorty uit de kast haalde. Hij heeft het daarin over Plato’s ideeënleer als een ‹muddled attempt to talk about adjectives as if they were nouns.› Ik blijf het een magistrale zin vinden. Het is filosofie zonder zware strijkers eronder, het is even tokkelen, maar wel raak. Ik zal de inhoud ervan nog uitleggen.

Taalfilosofie raakt aan veel grote thema’s. Ze zijn in drieën op te delen, langs de as objectiviteit, intersubjectiviteit en subjectiviteit. Objectiviteit gaat over onze relatie tot de wereld. Kennis drukken we uit in taal. Hoe zouden we de wereld moeten kennen zonder taal? We kunnen niet om de taal heen. Dat maakt de taal echter meteen verdacht: zou de taal niet juist het zicht op de wereld en objectieve kennis vertroebelen? Kennen wij de wereld zoals die echt is, of zit de taal ons in de weg en is onze kennis alleen maar waar voor ons?

Intersubjectiviteit gaat over onze relatie tot elkaar. Taal speelt daarin een grote rol, op twee manieren. Ten eerste spreken we met elkaar, thuis, op werk, in de klas, in de kroeg, op sociale media, bij de dokter enzovoort. Politiek is debat dat resulteert in wetten, oftewel heel veel taal wat neerslaat in nog meer taal. Zo coördineren we onze acties. Simpel gesteld: ik kan jou vertellen dat ik de boodschappen al gedaan heb. Er is uiteraard meer dan taal, denk aan foto’s, kunst, of lichamelijke interactie, maar hoe zouden we een goedlopende samenleving vormen zonder taal? Dat maakt taal wederom verdacht: zou taal niet ook negatieve kanten van onze samenleving herbergen, zoals vooroordelen?

Ten tweede, intersubjectiviteit is leuk en aardig, maar met wie? Is er ook intersubjectiviteit met betrekking tot honden of robots? Tegenover wie heb ik verantwoordelijkheden, en wie hebben er verantwoordelijkheden jegens mij? Taal is een manier om grenzen te trekken. Intersubjectiviteit strekt zich uit tot degenen die jij begrijpt. En dat begrip ontstaat door communicatie, het uitwisselen van betekenis, of dat nu in het Nederlands gebeurt of in een onbeholpen gebarentaal met handen en voeten. Weer richten de pijlen zich op de taal zelf: staat die niet in de weg om de taal van, zeg, dolfijnen te begrijpen?

Subjectiviteit gaat over onze relatie tot onszelf. Wat is bewustzijn en wat is vrije wil? Veel bewustzijn is bewustzijn van zinnen. Wat is een herinnering als ik haar niet na kan vertellen? En heeft iemand uit vrije wil gehandeld als hij voor- of achteraf geen redenen kan geven waarom hij zo handelt? Wie ben ik nog zonder taal? En weer is taal verdacht: kan ik mezelf zijn, vrij zijn en uitdrukken wat er echt in me omgaat, als ik zo afhankelijk ben van taal?

1.3 Continentaal versus Angelsaksisch

In de westerse filosofie zijn twee stromingen gegroeid, die zeker in de twintigste eeuw ver uit elkaar dreven. Aan de ene kant is er de continentale traditie, met haar basis in Duitsland en Frankrijk. Aan de andere kant is er de Angelsaksische traditie, met haar basis in Engeland en de Verenigde Staten.

Continentaal: Kant, Hegel, Heidegger, Derrida. Angelsaksisch: Russell, Wittgenstein, Quine, Kripke. Continentaal: transcendentaal, vragen wat eronder ligt, wat eraan vooraf gaat, de diepte in, daar waar het licht nog nooit geweest is. Angelsaksisch: analytisch, empirisch, optimistisch, nieuws komt van buiten, gordijnen open, aanpakken en oplossen.

Continentaal: vuistdikke boeken en alomvattende systemen. Je kunt erin wonen, of je zoekt tevergeefs naar een ingang. Je begrijpt een onderdeel pas wanneer je het geheel begrijpt. Angelsaksisch: losse artikelen die vraagstukken één voor één tackelen, met wiskundige redeneringen als precisie-operaties. De grotere samenhang en filosofische relevantie blijven daarbij nogal eens onduidelijk. Wat heeft een artikel over bijwoorden nou voor importantie?

Continentaal: ‹Die Phenomenologie des Geistes›, ‹Sein und Zeit›. Taal is niet het hoofdonderwerp, en al zit er misschien wel een taalfilosofie in, dan is die niet zomaar los te wrikken en eruit te lichten. Eerst zijn er de grote filosofische vragen, daarna komt taal in beeld. Angelsaksisch: ‹Word and Object›, ‹Naming and Necessity›. Deze werken gaan onmiskenbaar over taal. Eerst is er verbazing over taal, hoe ze werkt of juist in paradoxen vastloopt, daarna kom je aan bij de grote filosofische vragen.

De wortels van de Angelsaksische traditie liggen voor een belangrijk deel juist op het continent, in Wenen. In de periode tussen de wereldoorlogen kwamen filosofen, wiskundigen en natuurwetenschappers bijeen in, wat ze noemden, de Wiener Kreis. Er waren zojuist in de wis- en natuurkunde grote stappen gezet: verzamelingenleer, niet-euclidische meetkunde, relativiteitstheorie, quantummechanica. Het had gestormd, maar kijk eens hoe sindsdien de zon was gaan schijnen. De Wiener Kreis was optimistisch dat dezelfde progressie geboekt kon worden in de filosofie, mits op dezelfde leest geschoeid.

Rudolf Carnap, een van de exponenten van dit gedachtegoed, schreef: ‹Philosophie sei durch Wissenschaftslogik zu ersetzen.› En hij had het over de ‹Überwindung der Metaphysik durch logische Analyse der Sprache›. Metafysica zag hij als maskerade van zinnen die alleen maar doen alsof ze betekenis hebben: ‹Scheinsätze›.

Deze aanpak van filosofie leefde ook in Engeland en maakte tevens de oversteek naar Amerika, niet in het laatst vanwege de Tweede Wereldoorlog. Briljante wetenschappers uit Europa zetten hun carrière voort in Amerika, denk aan Albert Einstein, maar bijvoorbeeld ook Rudolf Carnap. En net als in andere wetenschappen verdween het Duits naar de achtergrond. Engels werd de voertaal en er ontstond iets van een Angelsaksische traditie, ook vaak analytisch genoemd. Dit boek volgt de taalfilosofie in deze traditie, niet als historische verkenning maar als inhoudelijke terreinverkenning, en presenteert die, min of meer, als een geheel.

1.4 Filosofie over filosofie

Taalfilosofie in Angelsaksische stijl ziet zichzelf als een soort natuurwetenschap. Het fijne is: er is geen grote telescoop of deeltjesversneller voor nodig. Het onderwerp van onderzoek is voor iedereen vrijelijk beschikbaar. Taal staat altijd paraat met voorbeelden en levert zich zonder tegen te stribbelen over aan gedachte-experimenten. Misverstanden vormen een dankbaar onderwerp, en als ze er niet zijn, dan creëren we ze wel.

Filosofie is ook taal. Filosofie treedt echter buiten het dagelijks taalgebruik. Ze vervormt, versleutelt en verdraait. Wat moeten we hiervan denken? Is filosofie één groot misverstand, zoals Carnap dacht? Filosofie haalt de taal uit zijn verband – geen wonder dat er dan problemen ontstaan. We kunnen prima zonder.

Maar is de betekenis van taal, in het alledaagse verband gelaten, wel zo onproblematisch? Iets mag nog zo vanzelfsprekend zijn, daarom is het nog niet in orde. Dat iets is zoals het is, betekent nog niet dat het ook goed is zo. Dus je kunt ook zeggen: ja, filosofie problematiseert, maar misschien wel terecht. Of het dat ook is, daar kom je pas achter als je het probeert.

En het gaat niet alleen om proberen, blind aftasten net zolang tot het naar je zin is, maar ook om begrijpen. Daarvoor moet je erbuiten gaan staan. Als je nieuwe dingen ziet, of bekende dingen op een nieuwe manier bekijkt, dan moet je nieuwe taal uitvinden om dat nieuwe mee uit te drukken. Dat is wat filosofie doet – en niet alleen de metafysica, ook de taalfilosofie en niet in het laatst Carnap, die met enkele concepten plus logica de taal probeerde na te bouwen.

Hoe dan ook, de taalfilosofie bijt zichzelf in de staart. Een taalfilosofie die een voorstelling geeft van hoe taal betekenis krijgt, hoe het dagelijkse verband die betekenis voortzet, wat het is om iets uit zijn verband te halen, en hoe nieuwe inzichten en nieuwe taal elkaar opstuwen, is uiteindelijk ook een voorstelling van de filosofie zelf.

1.5 Twee opgaves en twee benaderingen

Filosofie levert vaak meer vragen op dan antwoorden. Dat is nu eenmaal de consequentie van het problematiseren van vanzelfsprekendheden. Punten worden vraagtekens. Toch zijn er wel degelijk antwoorden te vinden, op stukjes en beetjes, op deelvragen.

De taalfilosofie laat zich tweemaal in tweeën hakken. Ten eerste knippen we de opgave van de taalfilosofie in twee stukken. Zoek eerst een beginnetje in de taal, waarmee je verklaart wat er allemaal gebeurt in de taal. Probeer daarna dat beginnetje zelf te verklaren, vanuit iets buiten de taal, een externe bron. De eerste opgave noemen we de semantische, en de tweede de fundamentele.

Ten tweede hebben we twee benaderingen van deze opgaven. De ene zet woorden centraal. Woorden geven betekenis aan zinnen, en woorden krijgen betekenis vanuit hun relatie tot de wereld. Woorden zijn de bouwstenen van de taal en geven weer wat er zoal te vinden is in de wereld. Taal is een doos lego waarmee we de wereld naspelen.

De andere benadering zet zinnen centraal. Dit lijkt misschien tegen de richting in te rijden, maar dat laat onverlet dat het wel degelijk vooruitkomt: zinnen geven betekenis aan alles wat we doen met taal, inclusief woorden, en zinnen krijgen betekenis vanuit de context waarin we ze gebruiken. Meer dan om de wereld, gaat het hier om ons handelen. Zinnen helpen ons verder. Taal is een taxi: je had misschien ook best kunnen lopen, maar dit gaat sneller.

[...]

Copyright © 2017 Sjoerd van der Niet 

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum