Leesfragment: Billie & Seb

13 januari 2017 , door Ivo Victoria
| |

Vandaag verschijnt Billie & Seb van Ivo Victoria. Lees bij ons een hoofdstuk uit de roman.

De zeventienjarige Seb treurt om zijn zielsverwant Billie, die in coma in het ziekenhuis ligt. Het is hem verboden haar te bezoeken want 'jongens als Seb hebben rust en evenwicht nodig'. Hij stopt met school, sluit zich op in zijn kamer, en in zichzelf. Dan, met kerstavond, krijgt hij van zijn radeloze ouders een levensecht airsoftgeweer cadeau.In de weken en maanden die volgen verliest hij zich in de gevechten die hij met zijn vrienden levert op het terrein van een afgelegen boerderij, tevens het decor van een vergeten oorlogsgeschiedenis. Ondertussen bespreken de ouders de situatie met een oom, in lange, machteloze gesprekken die Sebs belevenissen doorkruisen.

Tijdens de genadeloos warme zomer wordt hun spel steeds grimmiger, en realistischer. Regels vervagen, en in het hoofd van Seb zijn droom en werkelijkheid nog nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Wanneer een van Sebs vrienden het dienstwapen van zijn vader meebrengt naar de boerderij, verandert de inzet van het spel definitief. Billie & Seb is een verhaal over zielsverwantschap, over spel en ernst, maar bovenal over de vraag of we nog wel in staat zijn werkelijk te voelen in een wereld die al lang niet meer bevochten hoeft te worden.

 

Het ziekenhuis lag een heel eind uit de kust, waar de landtong op zijn breedst was. De snelweg die vanuit het binnenland naar deze uithoek voerde hield precies ter hoogte van de vijf donkere torens waaruit het gebouw bestond op te bestaan en ging over in een magere asfaltbaan die zich verder door het ijzingwekkend vlakke landschap sleepte en uiteindelijk in Gaspel aankwam.
Vier van de vijf torens stonden twee bij twee, als de punten van een vierkant, en de vijfde stond daar pal voor, alsof hij de formatie aanvoerde. Billie, een veertienjarig meisje van Aziatische oorsprong, lag op de zevende verdieping van die vijfde toren, in een kamer aan de westkant. Het licht schemerde rustgevend. Regelmatige curves in groen, rood en blauw liepen over een monitor die naast haar bed op een roltafel stond, tevens de uitvalbasis van een wirwar aan plastic slangetjes die waren verbonden met een infuus of een zuurstofmasker, of zich anderszins vertakten en haar lichaam binnendrongen. Haar huid, die in betere tijden gloeiend bruin kon glanzen in de zon, leek van een vaalgele, gestolde olie te zijn gemaakt. Haar neusvleugels trilden onmerkbaar, haar oogleden waren roerloos.

‘Hoi, ik ben Billie, een geest.’ Dat waren de eerste woorden die ze tegen Seb had gezegd. Ze zag hem op een ochtend, op het schoolplein. Hij stond alleen, en zijn ogen volgden iets in de lucht wat voor andere leerlingen verborgen bleef. Een magere jongen die ziek oogde maar niet op een zielige manier. Een zieke uit overtuiging. Een dikke bos zwart haar lag wanordelijk over zijn hoofd gedrapeerd, alsof hij net uit bed kwam na een lange, droomloze slaap, en zijn huid was van een intense bleekheid die Billie deed vermoeden dat alle bloed en energie zich diep in hem hadden teruggetrokken en daar vol vuur om zijn hart heen dansten en klotsten omdat ze het nut er niet van inzagen zich op andere plekken in zijn lichaam op te houden, laat staan zijn vel te kleuren.
De wolken snelden voorbij, de zon ging uit en aan en deed zijn gezicht oplichten en uitdoven en Billie liep naar hem toe en zei: ‘Hoi, ik ben Billie, een geest. Wat ben jij?’
‘Ik ben Seb,’ zei Seb.
‘Maar wát ben je?’ vroeg ze.
‘Seb,’ had hij opnieuw gezegd. ‘Gewoon Seb.’
Daarna hadden ze samen een paar volstrekt vanzelfsprekende weken doorgebracht. Vaak trokken ze naar Billies huis, en spendeerden uren stuiterend op de trampoline in de tuin. Of ze sprongen op de fiets en zwierven door de wijde omgeving, zoals jongelingen in Gaspel van oudsher deden. Ze banjerden door de eindeloze weiden, hingen rond bij de leegstaande boerderij van Urbain of ze zwierven door de goud bloeiende gaspeldoornvelden, tot aan de rotsen en de zee. Billie meende iets in Seb te herkennen; als vierjarige was ze in Gaspel gearriveerd, geadopteerd door mensen die jarenlang vruchteloos hadden geprobeerd kinderen te krijgen. Hoewel ze zich niets van haar prille jeugd in Azië kon herinneren, had ze altijd het idee gehad dat ze in een onbreekbare cocon rondliep dat haar verhinderde echt tot de wereld te behoren. Ook Seb leek altijd elders te vertoeven. Sprak in korte, wankele zinnetjes, woorden die op handen en voeten naar buiten kwamen gekropen en hun ogen dichtknepen tegen het zonlicht. Behalve wanneer hij iets hoorde waaraan anderen een betekenis gaven die verschilde van de exacte waarde die de woorden zelf bezaten. Bijvoorbeeld. Wanneer iemand zei dat hij niet bij de pakken neer moest blijven zitten. Terwijl hij gewoon stond en er geen pak in de wijde omgeving te zien was. Op zulke momenten konden die stille wankele zinnetjes ontploffen als splinterbommen en schreeuwde hij zijn broze stembanden aan flarden in korte, explosieve uithalen waarna zijn woorden zich snel terug naar binnen haastten. Ook die woede herkende Billie. Maar samen waren ze onkwetsbaar. Iedereen vond er wat van: raar, lief, voor elkaar bestemd. Ze gingen met elkaar om alsof ze een geheim deelden. Vroeger, wanneer Seb alleen over de speelplaats slenterde, in zichzelf gekeerd, was hij vreemd en onheilspellend geweest, en zelfs zijn beste vrienden wisten niet wat ze moesten doen wanneer hij in zo’n bui verkeerde. Zodra Billie met hem mee liep, viel het iedereen op hoe zorgvuldig en traag hij de ene voet voor de andere zette, alsof hij over een strakgespannen kabel liep die boven een honderd meter diepe kloof gespannen was. Op die momenten had hij de ongenaakbare houding van iemand die iets ongelofelijks ten uitvoer bracht met een verbijsterende vanzelfsprekendheid terwijl er een glimlach op zijn lippen speelde als een kind, en het was voor iedereen zonneklaar dat het Billie was die iets in hem naar boven bracht wat hem in de werkelijkheid verankerde.
‘Is Seb gek?’ vroegen andere leerlingen.
‘Dat weet alleen Seb,’ zei Billie, en ze giechelde.
En zo, tijdens die hemelse dagen en weken, bevonden ze zich samen in een bel van zuivere lucht en ideeën en elke vorm van achterdocht kwam hun belachelijk voor. Het mooiste van die twee was dat ze nooit de kans hadden gekregen om aan elkaar te wennen – zo lang hebben ze elkaar niet gekend. Misschien daarom dat ze elkaar zo misten, omdat ze precies wisten hoe de ander was. Immers, het enige moment waarop de mensen elkaar echt konden kennen was het moment waarop ze elkaar voor het eerst zagen. Al de rest was gewenning, en zodra die was ingezet konden ze van alle duizenden mogelijkheden die het leven in zich droeg, slechts één iemand zijn en dat was wie de anderen dachten dat ze waren.

Die zaterdag eind september, door andere mensen noodlottig genoemd alsof die dág er iets aan kon doen, was een uitzonderlijke nazomerdag geweest. Zo eentje die zich in de herinneringen van de mensen placht te nestelen, en waarop de lome warmte en de afwezigheid van wind de tijd vertraagden. Billie stond op de trampoline bij haar thuis in de tuin. Seb lag naast haar op de springmat. Alles om hen heen trilde van de hitte. Billie wipte wat op en neer, hopend dat de wrijving van haar lichaam met de lucht een verkoelende bries zou vormen. Het was een groot formaat trampoline met een vangnet eromheen.
‘Kijk, Seb! Zo hoog als de lucht!’ riep Billie. Seb keek op en toen was er iets gebeurd wat Billie al vaker was opgevallen: hij bleef hangen in zijn eigen waarneming. Andere mensen zouden het verwondering of verbazing noemen. Dat was het niet. Het was simpelweg een beeld of handeling die hem trof en verlamde. Ook voor wie Seb zo zag, stond de wereld even stil. Het hoefde niks spectaculairs te zijn. Een bal die over straat rolde. Een simpele meeuw op een rots, aan zee. Kon hij minutenlang roerloos naar blijven staren. Billie moest er altijd vreselijk om lachen en wanneer hij weer op aarde was teruggekeerd, wilde ze precies weten wat hij had gezien. Dan vertelde Seb hoe die meeuw steeds groter was geworden, telkens wanneer hij met zijn ogen knipperde of zijn hoofd lichtjes draaide, en dat haar kop expressies had gekregen en haar snavel lippen en ze hem dingen had toegesnauwd waar hij niks van had begrepen en zo zat hij minutenlang opgesloten in het moment, als in één enkele seconde die eindeloos uitdijde in de ruimte zonder dat er een nieuwe tel volgde. Pas wanneer hij naar die meeuw toe wilde lopen, of op het punt stond een actie te ondernemen waarvoor hij in beweging moest komen, hield alles op.
Die zaterdag was Billie het zelf geweest, hangend in de lucht, met opengesperde ogen, de armen en benen gespreid. Ze sprong en ze lachte en zag in Sebs ogen dat hij in zichzelf verdween.
Plots leek het alsof iemand haar een duw gaf, net op het moment dat ze met haar voeten loskwam van het springoppervlak. Haar lichaam kantelde in de lucht, gleed langs het vangnet naar beneden en Billie landde met haar hoofd op de rand van het stalen frame. Een harde, droge klap. Voor een fractie van een seconde lichtte alles in haar op, zo fel en plots dat de lucht van glas was – Billie kon haar aanraken. Er was iets hards dat in haar luchtpijp bleef steken waardoor ze niet meer kon ademen en ze voelde hoe er iets uit haar lichaam wegdreef en zich van haar losmaakte. Ze kon niet zien wat het was. Het fladderde in de lucht terwijl ze zelf langzaam naar beneden viel, in een diepe, donkere vlucht en ze wist dat ze dood was. Of tenminste, dat dacht ze te weten. Het was niet zo erg. Best een gelukzalige vorm van verdwijnen, vederlicht wiegend op onzichtbare golven, een blad in een windstille najaarsnacht. Ze kwam nergens terecht, ze bleef zweven en in plaats van steeds verder naar beneden te gaan en uiteindelijk te landen in het absolute niets, bleef ze na een tijdje simpelweg hangen, ergens, boven of onder iets, zonder verder of terug te gaan, en ze zuchtte, en ze was er weer, op een bepaalde manier.
Sindsdien lag ze daar, in die kamer, op de zevende verdieping van de vijfde toren, in een toestand die niemand officieel levend of dood wilde noemen. Ze had het eindelijk met recht kunnen zeggen: ik ben een geest.

 

© Ivo Victoria, 2017
© Lebowski Publishers, Amsterdam 2017

pro-mbooks1 : athenaeum