Leesfragment: Brood, zout, wijn

18 augustus 2017 , door Vonne van der Meer
|

Nu in de winkel: Vonne van der Meers nieuwe verhalenbundel Brood, zout, wijn. Wij mogen een fragment brengen.

Brood, opdat je in dit huis gezondheid en voorspoed zult kennen. Zout, opdat je leven hier niet eentonig zal zijn. En de wijn heb ik er zelf bij bedacht: dat je hier maar gelukkig mag worden. Geen verandering haalt zoveel overhoop als een verhuizing. Wennen aan een nieuw huis en het afscheid van het oude leven zijn de rode draad in de verhalen in Brood, zout, wijn. Een vrouw heeft zoveel moeite met het vertrek uit haar geliefde huis dat ze er op een nacht terugkeert en inbreekt. Een weduwe begraaft een Jozefbeeld in de tuin - baat het niet dan schaadt het niet - om de verkoop van haar huis te bespoedigen. Een makelaar vindt de jonge vrouw van het stel aan wie hij een appartement probeert te verkopen veel te aardig voor de praatjesmaker naast haar. Moet hij ingrijpen of niet? De personages in Brood, zout, wijn zijn met veel gevoel voor detail getekend, en in al hun tekortkomingen pijnlijk herkenbaar.

N.B. Eerder brachten we fragmenten uit Van der Meers Het smalle pad van de liefde en De vrouw met de sleutel.

 

Zonder Jozef

Pas tijdens het uitpakken van de kerststal, op kerstavond rond halfnegen, herinnerde ze zich dat Jozef nog in de tuin lag. Links van de hibiscus, in de tuin van hun vorige huis. Ze moest hem daar weghalen, vanavond nog. Morgen kwamen de kinderen en kleinkinderen, een kerstfeest zonder Jozef kon niet.
Elf maanden geleden had ze het vijftien centimeter hoge olijfhouten beeldje, in aluminiumfolie gewikkeld en daaromheen een boterhamzakje, in de grond gestopt, twee vuisten diep. Een Jozef in de tuin is gunstig voor de verkoop van een huis, had ze ergens gelezen. Hoewel ze niet bijgelovig was, nog nooit iets had op- of omgehangen om boze krachten af te weren dan wel geluk aan te trekken, had ze geen moment geaarzeld. Met een kwakkelende huizenmarkt mocht je geen middel onbeproefd laten.

Na Baukes dood leek het huis te groot voor haar alleen. Niet door de afmetingen of het aantal kamers, maar omdat zij zich zo iel voelde, een schim van zichzelf. Toen er een halfjaar verstreken was besloot ze het huis in de verkoop te zetten. Weken besteedde ze aan opruimen, sorteren, weggooien, pas daarna durfde ze een makelaar uit te nodigen. De vrouw hield maar niet op te benadrukken dat, hoewel zij het huis erg charmant vond, jonge mensen andere eisen stelden. Die wilden het ‘leeg en strak’.
Als de voormalige, in de jaren zestig gerenoveerde bakkerij in Huizen iets niet was, was het leeg en strak. Op de bovenverdieping had Bauke naast de bestaande slaapkamers nog drie kamertjes getimmerd. Ondanks haar opruimactie leken die kleiner dan ze waren door de kratten met speelgoed, badmintonrackets en schaatsen in alle maten. Op de overloop stonden – strak tegen de muur, dat wel – twee kisten met kampeerspullen. Degelijke tenten van Carl Denig, de scheerlijnen netjes opgerold, de haringen in speciale zakjes. Bij iedere familiebijeenkomst probeerde ze het weer: iemand misschien interesse in een tent? Maar de kinderen hadden zo hun eigen ideeën over wat vakantie was en daar kwam geen tent in voor. Ze keken een beetje vies als ze erover begon, alsof ze hun voorstelde een oude ongewassen jurk af te dragen. Door hun onwil de tenten zelfs maar te bekijken of nog eens door hun oude bezittingen te gaan, werd het huis maar niet leeg en strak. En dat moest volgens de makelaar, anders had het geen zin om een fotograaf langs te sturen.
‘Waar wacht je nog op, Inge,’ had een buurvrouw op een dag gevraagd, ‘waarom staat er nog geen bord in de tuin? Nog niks op Funda?’
‘Omdat het niet… strak is,’ antwoordde Inge. Ze voelde zich net een veel te dikke vrouw die in afzienbare tijd dertig kilo moest zien kwijt te raken. Het was onmogelijk, wat deed ze zichzelf aan. Maar met hulp van haar energieke buren was de klus zo geklaard. Zes keer rijden naar de dichtstbijzijnde kringloopwinkel en het huis oogde zo strak dat het op de foto mocht.

Ondanks Jozef had het nog ruim een halfjaar geduurd. Ze had de beproeving van veertien bezichtigingen doorstaan, en evenzovele appeltaarten in de oven en overal bloemen, alsof ze keer op keer jarig was en niet in de rouw. Begin juli had ze het huis eindelijk verkocht aan twee mannen, een stel dat een groot deel van het jaar op Bali woonde. Voor en tijdens de verhuizing had ze er nog weleens aan gedacht, zelfs een notitie van gemaakt: N.B. niet vergeten Jozef opgraven! Maar de ene keer regende het te hard, dan weer stond het perk net in bloei, daarna had ze het te druk met wennen in het nieuwe appartement. Pas in november, toen haar kinderen over Kerstmis begonnen – ‘eerste kerstdag gewoon bij jou, mama, zoals altijd, dat vind jij toch ook het fijnst?’ –, dacht ze weer aan het beeldje. Ze had de nieuwe bewoners gebeld dat ze nog iets had laten liggen, in de tuin, maar toen ze begin december eindelijk een afspraak gemaakt hadden vroor het een paar dagen.
Daarna had ze wel wat anders aan haar hoofd, zoals een kerstboom in huis halen, het huis versieren, een maaltijd bedenken voor vijftien mensen. Vroeger was dit nooit een probleem. Boodschappen, koken, de boom versieren – Bauke en zij deden het samen, terwijl ze met een schuin oog naar oude kerstfilms keken en herinneringen ophaalden aan vorige kerstfeesten. Maar alles wat in het oude huis zijn vaste plek had leek hier misplaatst. Waar moest de boom staan? Als ze er een kocht die ergens naar leek was de kamer meteen vol. Eindeloos drentelde ze met een dertig jaar oud rood stenen chalet door de kamer, een kersthuisje met een dikke laag sneeuw op het dak, in de deuropening paste precies een waxinelichtje. Ze zette het dan weer hier dan weer daar neer. Wat moest ze ermee? Het was alsof de dingen het wisten voor het tot haar doordrong: het had iets krampachtigs aan al die kersttradities vast te houden nu Bauke er niet meer was.

Misschien, als ik eerlijk ben, zou ik Kerstmis liever een keertje overslaan, dacht ze. Een restje macaroni opwarmen of een ei bakken. Vroeg naar bed, met een boek en een grote pot thee op het nachtkastje. Zo alleen zijn als ik me voel. Maar ze wist niet hoe ze het bij de kinderen ter sprake moest brengen. Dit was hun tweede kerstfeest zonder vader, maar de eerste keer dat het niet in hun ouderlijk huis gevierd werd.
Dus haalde ze de kerststal tevoorschijn, wikkelde de houten beeldjes uit het vloeipapier: drie Wijzen uit het Oosten, twee herders, een os, een paar schapen, Maria en ten slotte het kindeke. Ze betastte het gladde hout, rook er even aan. Het was een eenvoudig beeldje zonder gelaatstrekken, zonder ledematen ook, alsof het ingebakerd was. Het paste precies in haar handpalm. Ze herinnerde zich dat zij het kindje altijd meteen na het opzetten van de kerststal in de kribbe wilde leggen, maar dat Bauke dan ingreep: Maria’s weeën zijn nog niet eens begonnen, Inge, wat ben je toch ongeduldig. Ook dat hoorde bij de traditie: dat hij het beeldje dan weghaalde en ergens verstopte, achter de klok of een plant tot het tijd was. Hoe had ze dat vorig jaar opgelost? Ze stond er een poosje mee in haar hand. Niemand die haar tegenhield als zij het kindje nu vast in het stro legde. Ten slotte liet ze het maar in de zak van haar vest glijden.

Er werd niet opgenomen bij de nieuwe bewoners. Toch haalde ze de schop vast uit de berging en trok een paar rubberlaarzen aan. Toen ze het even later nog eens probeerde kreeg ze weer geen gehoor. Zou ze er maar niet liever van afzien, de kleinkinderen een Jozef laten kleien? Of een herder de plaats van Jozef laten innemen? Herders genoeg, wisten de kinderen veel dat de gebogen figuur met staf niet Jozef was. Maar toen dacht ze weer aan het beeldje in de koude natte grond en aan Baukes graf op Nieuw Valkeveen. Meubels, schilderijen, boeken, huisraad, alles had ze zorgvuldig verpakt hiernaartoe verhuisd, maar Jozef lag daar nog, in een stukje folie met een armzalig boterhamzakje eromheen. Wie weet begon het hout al te rotten. Ze huiverde bij de gedachte. Ze had die kerststal van Bauke gekregen, er zat een verhaal aan vast. Hij had hem gekocht op een kerstmarkt in München, bij een familie van houtsnijders uit Bethlehem. Elk jaar kwamen ze naar die kerstmarkt om hun stallen te verkopen. Ze moest naar haar oude huis, nu meteen. Als de bewoners er over een halfuur nog niet waren klom ze gewoon over de schutting.

[...]

 

© 2017 Vonne van der Meer

pro-mbooks1 : athenaeum