Leesfragment: De ballade van het treurige café

26 februari 2017 , door Carson McCullers
|

7 maart verschijnt Carson McCullers' De ballade van het treurige café in een nieuwe vertaling door Molly van Gelder. Wij publiceren voor!

De ballade van het treurige café is een klassieke geschiedenis van liefde, verraad en wraak. Het vormt een hoogtepunt in het kleine maar magistrale oeuvre van Carson McCullers, een van de grote schrijvers uit het zuiden van de Verenigde Staten.

Miss Amelia, sterk en onafhankelijk, beheert een winkel. Afgezien van een huwelijk dat niet langer dan tien dagen standhield, is ze altijd alleen geweest. Dan verschijnt haar neef Lymon ten tonele. Deze gebochelde dwerg weet slapende gevoelens van tederheid in Miss Amelia wakker te maken. Samen maken ze van de winkel een café, tot groot genoegen van de omwonenden. Maar de idylle duurt niet lang…

N.B. Eerder publiceerden we voor uit McCullers' beroemdste roman, Het hart is een eenzame jager, we bespraken het én we lieten vertaalster Molly van Gelder erover aan het woord.  

De ballade van het treurige café

Het plaatsje zelf is saai. Het heeft niet veel te bieden, afgezien van een katoenfabriek, de huisjes waar de arbeiders wonen, wat perzikbomen, een kerk met twee gebrandschilderde ramen en een troosteloze hoofdstraat van nog geen honderd meter lang. Op zaterdag komen de pachters van de nabijgelegen boerderijen een dagje buurten voor zaken en een praatje. Voor de rest is het een godverlaten oord, ver weg en vervreemd van alle andere plaatsen op de wereld. Het dichtstbijzijnde treinstation is in Society City en de Greyhound en White Bus Lines rijden over de Forks Falls Road, vijf kilometer verderop. De winters hier zijn kort en guur, de zomers verblindend wit en verstikkend heet.
Als je op een middag in augustus door de hoofdstraat loopt, valt er helemaal niets te beleven. Het grootste huis, pal in het midden, is dichtgetimmerd en helt zo ver over naar rechts dat het elk moment lijkt te kunnen instorten. Het is een heel oud pand. Het biedt een vreemde, gebroken aanblik, die je pas kunt verklaren als je weet dat in een ver verleden de veranda en een stuk muur aan de rechterkant zijn geschilderd, maar dat het schilderwerk niet is afgemaakt, zodat het ene deel van het huis donkerder en valer is dan het andere. Het huis oogt volkomen verlaten. Toch is op de eerste verdieping één raam niet dichtgespijkerd. Aan het eind van de middag, op het heetst van de dag, doet een hand soms langzaam het luik open en kijkt er een gezicht naar buiten. Het lijkt op zo’n angstaanjagend, schimmig gezicht dat je wel ziet in dromen: geslachtloos en bleek, met twee grijze, schele ogen, die zo schuin naar binnen staan dat het lijkt of ze heimelijk een lange, droeve blik met elkaar wisselen. Het gezicht blijft daar een uur of wat en dan gaan de luiken weer dicht en zul je in de hele hoofdstraat hoogstwaarschijnlijk geen sterveling meer zien. Op zulke middagen in augustus, als het werk erop zit, is er helemaal niets te doen. Je kunt net zo goed naar de Forks Falls Road lopen om te luisteren naar de dwangarbeiders.
Maar ooit was er in ditzelfde plaatsje een café. En was dat oude dichtgetimmerde pand met niets in de wijde omtrek te vergelijken. Er stonden tafels met kleedjes en papieren servetjes, aan de ventilatoren hingen gekleurde serpentines, op zaterdagavond zat het er stampvol. Het café werd uitgebaat door Miss Amelia Evans. Maar degene die het meest had bijgedragen aan het succes en vertier was een gebochelde man die neef Lymon werd genoemd. En dan was er nóg iemand die een rol speelde in de geschiedenis van het café: de voormalige echtgenoot van Miss Amelia, een verschrikkelijke bruut die na een lange gevangenisstraf naar het plaatsje terugkeerde, een ravage aanrichtte en daarna weer zijns weegs ging. Het café is al een hele tijd gesloten, maar het leeft voort in de herinnering.

Het huis was niet altijd een café. Miss Amelia had het pand van haar vader geërfd, een winkel waar voornamelijk veevoer, guano en producten als meel en snuiftabak werden verkocht. Miss Amelia was rijk. Behalve de winkel had ze een stokerij in het moeras vijf kilometer verderop, waar ze de beste whisky maakte van de hele streek. Ze was lang en donker, met de botten en spieren van een man. Ze had kort, achterovergekamd haar en een gespannen, wilde uitdrukking op haar gebruinde gezicht. Ook toen loensde ze al een beetje, anders had ze een aantrekkelijke vrouw kunnen zijn. Er waren wel mannen die iets met haar wilden, maar Miss Amelia gaf niet om de liefde van mannen en was erg op zichzelf. Haar huwelijk was totaal anders geweest dan elk ander huwelijk dat ooit in deze contreien gesloten was – het was een vreemd en gevaarlijk huwelijk dat maar tien dagen had geduurd en alom tot onbegrip en verbijstering had geleid. Afgezien van dat bizarre huwelijk had Miss Amelia haar hele leven alleen gewoond. Vaak zat ze ’s nachts in tuinbroek en rubberlaarzen in haar stokerij in het moeras en waakte zwijgend over het lage vuur.
Van alles wat je met de hand kon maken werd Miss Amelia rijk. Ze verkocht varkens. en runderworst in het naburige stadje. Op mooie herfstdagen maalde ze gierst, en de stroop in haar vaten had een diepe goudgele kleur en een verfijnde smaak. Het bakstenen privaat achter de winkel had ze binnen twee weken gebouwd en ze kon goed timmeren. Maar met mensen voelde Miss Amelia zich niet op haar gemak. Mensen laten zich niet zomaar tot iets nuttigs en rendabels omvormen, of ze moeten halfgaar of doodziek zijn. Dus had Miss Amelia alleen maar wat aan mensen als ze geld aan hen kon verdienen. En dat lukte haar aardig. Leningen op de oogst en onroerend goed, een houtzagerij, geld op de bank — ze was de rijkste vrouw in de wijde omtrek. Ze had zo rijk kunnen zijn als een Congreslid als ze niet die ene grote tekortkoming had gehad, namelijk haar zwak voor processen en rechtbanken. Om elk kleinigheidje voerde ze lange, bittere rechtszaken. Als Miss Amelia ook maar over een steen op de weg struikelde, werd er gezegd, keek ze instinctief om zich heen of ze dat niet op iemand zou kunnen verhalen. Afgezien van dat geprocedeer leidde ze een regelmatig leven, en leek elke dag in grote lijnen op de dag ervoor. Met uitzondering van haar tiendaagse huwelijk gebeurde er niets wat daar verandering in bracht, tot de lente van het jaar waarin Miss Amelia dertig werd.
Het was tegen middernacht op een zachte, kalme avond in april. De hemel had de kleur van blauwe moerasiris, er stond een heldere maan. Het beloofde een goede katoenoogst te worden dat voorjaar en de fabriek had in de afgelopen weken ook ’s nachts gedraaid. Het vierkante bakstenen gebouw bij de beek was geelverlicht en je hoorde het zachte, gelijkmatige klappen van de weefgetouwen. Het was zo’n avond waarop je tevreden luistert naar het lome zingen, dwars over de donkere velden, van een landarbeider op weg naar zijn liefje. Zo’n avond waarop je lekker ontspannen op je gitaar zit te tokkelen, of gewoon in je eentje zit uit te rusten en helemaal nergens aan denkt. De straat was die avond uitgestorven, maar in de winkel van Miss Amelia brandde licht en er zaten vijf mensen buiten op de veranda. Een van hen was Stumpy MacPhail, een ploegbaas met een rood gezicht en slanke, paars geaderde handen. Op de bovenste trede zaten twee jongens in overall, de Raineys, een tweeling, slome slungels met witblond haar en lodderige groene ogen. Helemaal aan de zijkant van de onderste trede zat Henry Macy, een schuwe, schuchtere man, beminnelijk in de omgang maar met een nerveuze manier van doen. Miss Amelia stond in haar grote werklaarzen, haar benen gekruist bij de enkels, tegen de stijl van de openstaande deur geleund en haalde geduldig knopen uit een touw dat ze ergens had gevonden. Ze hadden al een hele tijd niets gezegd.

[...]

 

Oorspronkelijke titel The Ballad of the Sad Café
Copyright vertaling © 2017 Molly van Gelder / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Spui 10, 1012 wz Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum