Leesfragment: De dood van Murat Idrissi

03 maart 2017 , door Tommy Wieringa
| |

Vandaag verschijnt De dood van Murat Idrissi van Tommy Wieringa. Lees bij ons een fragment!

De veerboot van Tanger naar Algeciras, een felle wind jaagt door de Straat van Gibraltar. In het ruim van het schip, verscholen in de kofferbak van een auto, sterft een jongeman. Met de dode verstekeling in hun auto rijden twee jonge Marokkaans-Nederlandse vrouwen even later Spanje binnen. Groot en leeg strekt het land zich voor ze uit. Aan weerszijden van het asfalt de woestijn. Wat begon als lichtzinnig avontuur, is hun noodlot geworden.

In 2004 bezocht Tommy Wieringa een rechtszaak waar hij het feitenrelaas optekenende dat de basis vormt voor De dood van Murat Idrissi. Langs de Spaanse snelwegen naar het noorden worden jaarlijks honderden anonieme doden gevonden die de overtocht niet overleefden. De dood van Murat Idrissi beschrijft het lot van een van hen, maar ook dat van twee migrantendochters, die zich zowel in het land van hun ouders als in Nederland vreemdeling wanen. Na Dit zijn de namen vertelt Wieringa opnieuw een migratiegeschiedenis; een verhaal van verlangen en opportunisme, overmoed en dood.

N.B. Wieringa komt 26 maart naar Athenaeum Boekhandel (Spui) en 12 april naar Athenaeum Haarlem.

 

Hoofdstuk 1

De meisjes op het bovendek vegen hun haren uit hun gezicht. Aan weerszijden van de zeestraat de nevelige blauwe bergketens. De plaatsen waar je nooit zult komen, het leven daar. Ilhams ogen dwalen over het Rifgebergte, het land dat ze achter zich laten. Waarom zijn ze zo lang in Rabat gebleven? Ze hadden de auto, ze hadden naar het zuiden kunnen gaan, naar de woestijn, maar in plaats daarvan hebben ze al die tijd in de stad rondgehangen. Het terras van café Maure; het uitzicht over de monding van de Bouregreg en de Atlantische Oceaan daarachter. De jongens. Het verbodene bij de boten.
Het voelt als een verlies dat ze niet naar de woestijn zijn gegaan, alsof ze een kans hebben gemist. Ze hadden Saleh mee kunnen vragen, vrouwen in Marokko reizen zelden alleen. De blikken, het commentaar – als het daarbij blijft.
Zes weken zijn ze weg geweest, twee weken langer dan de bedoeling was. Er waren problemen. Omstandigheden. Die zijn achter de rug, het meeste is opgelost.
Saleh komt hun kant op, hij houdt zich aan de banken vast om niet te vallen door het stampen van het schip en de harde wind.
De andere passagiers zitten beneden in de salons. Mannen slapen met hun benen op de versleten banken, kinderen rumoeren, gadegeslagen door de vrouwen, afgrondelijk moe. De vage pisgeur overal.
De vrijheid op het bovendek is beter, zo veel mogelijk in de luwte van de stuurhut.
‘Hola chica’s,’ zegt Saleh.
‘Heb je bij hem gekeken?’ vraagt Ilham.
Hij knikt. ‘Maak je niet druk.’
Ze is op onbekend terrein, ze moet hem vertrouwen. Zijn amandelvormige ogen, zijn heerszuchtig krullende mond; je wilt hem geloven.
Ook Fahd duikt op. Hij stommelt over het dek naar ze toe, een onbekende jongen in zijn kielzog. Hij schuift zelf naast Saleh, de onbekende jongen gaat naast Thouraya zitten. Een lang, vervelend gezicht, gele tanden waar zijn lippen niet helemaal omheen sluiten. Hij schenkt whisky uit een heupflesje in de opening van een colablik.
‘Wie ben jij?’ vraagt Ilham. Ze buigt zich voorover. De wind trekt aan de woorden in haar mond.
‘Mo,’ zegt Saleh. ‘Hij is lachen.’
‘Kan hij zelf niet praten?’ Ze ziet Mo’s adamsappel op en neer gaan terwijl hij drinkt.
Het colablikje gaat rond, de meisjes slaan af.
‘Hij rijdt met mij mee,’ zegt Fahd.
‘O?’ zegt Ilham.
‘Goedkoper dan alleen.’
Fahd krijgt zijn sigaret niet aan, niet in de kom van zijn hand en niet in de beschutting van zijn jasje.
Ilham draait haar hoofd en kijkt naar de kammen op de golven, het zandkleurige Spaanse land daarachter. Haar stemming is omgeslagen. Er lijkt iets verstoord. Een orde. Ze begonnen de dag met z’n drieën, Thouraya, Saleh en zijzelf, verenigd in een complot om Murat naar de overkant te krijgen. Eerst hadden ze hem opgehaald in Témara, in de haven van Tanger was nummer vijf, Fahd, erbij gekomen – hij zou het reservewiel mee terug nemen naar Nederland. Murat was weggekropen in de diepe uitsparing voor het reservewiel, waar hij in het donker, met bagage bedekt, de overtocht zou maken.
En nu zijn ze ineens met zes. Het is niet goed. Ze is op 5 januari geboren. Ze zijn thuis met vijf. De ster in de Marokkaanse vlag heeft vijf punten. Vijf is beter dan zes. De Israëlische vlag heeft zes punten, en haar vader haat de Joden.
Ze steken sigaretten aan met de ene die Fahd heeft aangekregen. Thouraya knipt met haar vingers.
‘Woef,’ zegt Fahd, en geeft haar een sigaret. Ilham vraagt er ook een.
Ze zuigt rook in haar longen. Ze denkt aan kanker. Haar oom is gestorven aan kanker. Van de Hoogovens, zegt haar vader, maar feit is dat hij op geen enkele foto staat zonder sigaret.
Het is de schuld van haar oom dat ze in Nederland geboren is. Haar vader belandde in 1975 vanuit Targuist in Frankrijk, toen dat nog gemakkelijk ging allemaal; zijn broer haalde hem over om verder te reizen naar Nederland. Ze werkten in ploegendienst bij Hoogovens en deelden een kamer in Beverwijk. Ze trouwden en werden ontslagen in de staalcrisis begin jaren tachtig. Het leven sloeg ze neer. Haar oom stond weer op, haar vader bleef liggen, hij was de zwakke van de twee. Maar haar oom was dood en haar vader leefde nog.
Ze denkt soms aan een leven als Française. Hoe het geweest zou zijn. Een groot land, meer lucht. Zoals ze aan dek zit, de hemel hoog en ruim boven zich.
Ze hoort Thouraya zeggen: ‘Schuif ’s op, hé…’
Mo grijnst en slaat zijn arm om Thouraya heen. Een mond gemaakt voor het zeggen van kleine, vieze dingen.
‘Met jou willen ze trouwen,’ had haar vriendin ergens in de afgelopen weken tegen Ilham gezegd, ‘met mij willen ze alleen maar vieze shit.’
Ilham had opzijgekeken. Ze bedoelt het vast goed, dacht ze, en zei: ‘Ze trouwen zelfs een hond met een Nederlands paspoort.’
Thouraya duwt de arm van de jongen weg. ‘Donder nou ’s op man.’
Ilham kijkt naar Saleh. Niks van te verwachten. Ze schuift een halve meter opzij, Thouraya schuift mee.
De jongens lachen erom. Zo werkt het, denkt Ilham, hun ernstige spel; ze moeten wel. Hun begeerte, hun roofzucht, ze moeten het de hele tijd laten zien, het bepaalt hun plaats in de groep. Ze willen wel, de meisjes, ze weten alleen nog niet dat ze het willen. Zij moeten hun vertellen dat ze het willen.
Als hij opnieuw tegen haar aan schuift, staat Thouraya resoluut op en zegt tegen Ilham: ‘Yallah.’
De andere jongens halen haar over om weer te gaan zitten, hij zal z’n gemak houden nu, echt.
Er waait een vlokje as in Ilhams oog. Ze dept het met het puntje van haar mouw.
Saleh zit schuin op de bank en kijkt naar het land dat ze verlaten. Ze weet dat hij plannen heeft om terug te gaan, iets opzetten, in Marokko maakt een jongen als hij misschien meer kans. De woorden ‘jeugddetentie’ en ‘draaideurcrimineel’ hangen er niet in een baan rond zijn leven. Teruggaan, dat was de droom van hun ouders. Alles wat ze deden en nalieten stond in het teken van de terugkeer op een dag. De dag die nooit zou komen.
Uit de naad van zijn Gucci-pet vist Saleh een jointje. De rook blijft lang in hem, en waait ten slotte dun en blauw zijn neusgaten uit.
Hij heeft gezegd dat ze zich geen zorgen hoeven te maken. Personenauto’s controleren ze niet. Geen beginnen aan. Busjes, campers, geen personenauto’s.
Hij heeft dit vaker gedaan, zegt hij. Hij zal tijdens de overtocht checken of alles goed is met hem. Een flesje water brengen en zo.

[...]

 

© Tommy Wieringa, 2017
© Hollands Diep, Amsterdam 2017

pro-mbooks1 : athenaeum