Leesfragment: De familie Golden

20 augustus 2017 , door Salman Rushdie
|

Nu in de winkel: de nieuwe Salman Rushdie, De familie Golden. Een roman (The Golden House, vertaald door Karina van Santen en Martine Vosmaer). Wij brengen een fragment.

Nero Golden, een mysterieuze, puissant rijke weduwnaar uit Mumbai, strijkt vlak na de inauguratie van Barack Obama met zijn drie zonen neer in een villa naast een weelderige tuin in New York. Ze zijn Mumbai ontvlucht nadat de vrouw van Golden omkwam bij de beruchte aanslagen op het luxe hotel – maar ook omdat de weduwnaar zijn leven er niet meer zeker was. Van begin af aan is buurman René, een documentairemaker op zoek naar zijn volgende onderwerp, gefascineerd door het luxe leven van de familie Golden. De komst van een bevallige Russische gymnaste, en de geboorte van een vierde zoon, doet de dynastie wankelen. Tegelijkertijd roeren zich duistere krachten in het land en komt er aan een ander gouden tijdperk abrupt een einde met de opkomst van een roekeloze, mediageile schurk met een onmogelijke haarkleur en make-up.

 

Deel 1

1

Op de dag van de inauguratie van de nieuwe president, toen we bang waren dat hij vermoord zou worden terwijl hij hand in hand met zijn bijzondere vrouw door de juichende menigte liep, en toen velen van ons op de rand van de economische ondergang stonden in de nasleep van het uiteenspatten van de hypotheekbubbel, en toen Isis nog een Egyptische moedergodin was, kwam een ongekroonde koning van een jaar of zeventig uit een land hier ver vandaan met zijn drie moederloze zoons naar New York, waar hij het paleis van zijn ballingschap betrok en zich gedroeg of er niets mis was met het land of de wereld of zijn eigen geschiedenis. Hij begon over zijn buurt te heersen als een goedertieren keizer, hoewel hij, ondanks zijn charmante glimlach en vaardige spel op zijn Guadagnini-viool uit 1745, iets zwaars en goedkoops ademde, het onmiskenbare luchtje van grof, despotisch gevaar, de geur die ons waarschuwde: pas op voor deze man, want hij kan je elk moment laten executeren, als je een hem onwelgevallig overhemd draagt, bijvoorbeeld, of als hij met je vrouw naar bed wil. De volgende acht jaar, de jaren van de vierenveertigste president, waren voor ons ook de jaren van het steeds grilliger en verontrustender bewind van de man die zich Nero Golden noemde en die niet echt een koning was, en aan het eind van zijn tijdperk was er een grote – en in metaforische zin apocalyptische – brand.
De oude man was klein, gedrongen zou je zelfs kunnen zeggen, en droeg zijn haar, dat ondanks zijn gevorderde leeftijd nog overwegend donker was, glad naar achteren gekamd zodat de duivelse v-lijn werd geaccentueerd. Zijn ogen waren zwart en priemend, maar wat als eerste opviel – hij rolde vaak zijn hemdsmouwen op om te zorgen dat het opviel – waren zijn onderarmen, dik en sterk als van een worstelaar, en eindigend in grote, gevaarlijke handen met knotsen van gouden ringen vol smaragden. Weinig mensen hadden hem ooit zijn stem horen verheffen, maar toch twijfelde je er geen moment aan dat er een grote vocale kracht in hem huisde die je maar beter niet kon uitlokken. Hij kleedde zich duur, maar straalde iets opzichtigs, iets dierlijks uit, dat deed denken aan het Beest uit volksverhalen, niet op zijn gemak in menselijke opsmuk. Wij, zijn buren, waren allemaal behoorlijk bang voor hem, hoewel hij enorme, onhandige pogingen deed om een goede, sociale buurman te zijn, door woest met zijn stok naar ons te zwaaien, en op de raarste momenten mensen bijna te dwingen op de borrel te komen. Wanneer hij stond of liep, leunde hij voorover, alsof hij voortdurend tegen een harde wind in tornde die alleen hij kon voelen, licht gebogen vanuit de heupen, maar niet al te veel. Dit was een machtig man; nee, meer dan dat – een man die zwaar verliefd was op het idee van hemzelf als machtig man. Het doel van de wandelstok leek eerder decoratief en expressief dan functioneel. Wanneer hij door de Gardens wandelde, deed hij zijn best om vriendelijk op ons over te komen. Hij stak vaak een hand uit om onze honden te aaien of door het haar van onze kinderen te woelen. Maar kinderen en honden deinsden terug voor zijn aanraking. Als ik hem zo zag, moest ik soms aan het monster van Frankenstein denken, een menselijk schijnbeeld dat er absoluut niet in slaagde echte menselijkheid tot uitdrukking te brengen. Zijn huid was getaand en zijn glimlach blikkerde van de gouden vullingen. Hij was een ruige en niet geheel beschaafde persoonlijkheid, maar hij was puissant rijk en dus werd hij natuurlijk geaccepteerd, al was hij in onze stedelijke gemeenschap van kunstenaars, musici en schrijvers over het geheel genomen niet populair.
We hadden kunnen weten dat een man die zich naar de laatste van de Julisch-Claudische vorsten van Rome noem - de en vervolgens zijn intrek nam in een domus aurea, openlijk zijn eigen gekte, wangedrag, megalomanie en ophanden zijnde doem onder ogen zag, en er gewoon om lachte; dat zo’n man de handschoen aan de voeten van het lot wierp en zijn vingers onder de naderende neus van de Dood knipte onder het roepen van: ‘Ja! Vergelijk me maar met het monster dat christenen met olie overgoot en in brand stak om ’s avonds verlichting in zijn tuin te hebben! Dat de lier bespeelde terwijl Rome brandde (er waren in die tijd nog helemaal geen violen)! Ja: ik doop mezelf Nero, van het huis van Caesar, de laatste van die bloeddorstige lijn, en denk ervan wat je wilt. Ik vind het persoonlijk gewoon een mooie naam.’ Hij wreef ons zijn verdorvenheid onder de neus, zwolg erin, daagde ons uit die te zien, al ging het ons begripsvermogen te boven, en was ervan overtuigd met gemak iedereen te kunnen verslaan die tegen hem in opstand kwam.
Hij kwam naar de stad als een van die gevallen Europese vorsten, ontkroonde hoofden van opgeheven huizen die nog steeds de grootse eretitels als achternaam gebruikten, van- Griekenland, van-Joegoslavië of van-Italië, en deden alsof de treurige toevoeging ‘voormalig’ niet bestond. Hij was in niets voormalig, zei zijn houding; hij was in alles vorstelijk, in zijn overhemden met stijve boord, zijn manchetknopen, zijn Engelse maatschoenen, de manier waarop hij naar gesloten deuren liep zonder de pas in te houden, omdat hij wist dat ze voor hem open zouden gaan; en in zijn wantrouwende aard, die hem dwong tot dagelijkse besprekingen met ieder van zijn zoons afzonderlijk om te vragen wat hun broers over hem zeiden; en in zijn auto’s, zijn liefde voor de speeltafel, zijn onhoudbare pingpong-service, zijn voorliefde voor prostituees, whisky en gevulde eieren, en zijn vaak herhaalde uitspraak – favoriet bij absolute heersers van Caesar tot Haile Selassie – dat de enige deugd die ertoe deed loyaliteit was. Hij wisselde vaak van mobiele telefoon, gaf het nummer aan bijna niemand en nam niet op als hij gebeld werd. Hij weigerde journalisten en fotografen in zijn huis toe te laten, maar in zijn vaste pokerkring zaten twee mannen die er vaak waren, zilverharige losbollen die meestal een bruin leren jasje met een kleurig gestreept sjaaltje droegen, en er in brede kring van verdacht werden hun rijke vrouw te hebben vermoord, hoewel in het ene geval geen aanklacht was ingediend en in het andere geval de aanklacht niet hard gemaakt kon worden.
Over zijn eigen ontbrekende vrouw zweeg hij. In zijn huis vol foto’s, waar de wanden en schoorsteenmantels bevolkt waren met popsterren, Nobelprijswinnaars en aristocraten, was geen afbeelding te vinden van mevrouw Golden, of hoe ze zich ook had genoemd. Ze was kennelijk in ongenade gevallen, en tot onze schande roddelden we over wat er gebeurd kon zijn, en stelden we ons voor hoe groot en schaamteloos haar ontrouw was geweest en vormden ons een beeld van haar als een hoogwelgeboren nymfomane met een seksleven waar geen filmster tegenop kon, wier misstappen bij iedereen bekend waren behalve bij haar man, die met door liefde verblinde ogen in aanbidding naar haar bleef kijken omdat hij haar nog steeds zag als de liefhebbende kuise vrouw uit zijn dromen, tot de verschrikkelijke dag dat zijn vrienden hem de waarheid vertelden, in groten getale kwamen ze hem de waarheid vertellen, en de razernij waarin hij ontstak! hoe hij hen uitschold! hoe hij hen leugenaars en verraders noemde, met zeven man moesten ze hem vasthouden en hem ervan weerhouden degenen die hem hadden gedwongen de werkelijkheid onder ogen te zien aan te vallen, en uiteindelijk zag hij het onder ogen, accepteerde hij het, verbande hij haar uit zijn leven en verbood hij haar ooit nog haar zoons te zien. Slechte vrouw, zeiden we tegen elkaar, met een gevoel van wereldwijsheid, en het verhaal bevredigde ons, we lieten het erbij, omdat we eigenlijk meer belangstelling hadden voor ons eigen gedoe, en slechts tot op zekere hoogte geïnteresseerd waren in de zaken van N.J. Golden. We keerden ons af en gingen door met ons leven.
Hoe konden we ons zo vergissen.

 

© 2017 Salman Rushdie
© 2017 Nederlandse vertaling Karina van Santen en Martine Vosmaer

pro-mbooks1 : athenaeum