Leesfragment: De middelste dag van het jaar

27 mei 2017 , door Maria Stahlie
| |

Op 30 mei verschijnt De middelste dag van het jaar, de nieuwe roman van Maria Stahlie. Lees bij ons alvast een fragment!

2 juli is de middelste dag van het jaar: honderdtweeëntachtig dagen liggen links van die dag en honderdtweeëntachtig dagen liggen er rechts van. In 2015 zal het er op die centrale dag om spannen of het warmterecord gebroken wordt. De weerman heeft het hele land dispensatie verleend: plichten en taken hoeven niet veel te wegen op die snikhete tweede juli. Maar met Sylvia Cieziersky – moeder van een volwassen tweeling, tweemaal gescheiden, vertaalster en verwoed aanhangster van zelfredzaamheid – heeft de middelste dag van 2015 andere plannen. Zij zal een man ontmoeten die ze twintig jaar daarvoor, op zijn zestiende, voor het laatst heeft gezien. De ontmoeting blijkt beslissend voor de zeggingskracht van haar, en zijn, leven.

N.B. Wij publiceerden eerder voor uit Scheerjongen

 

I

De weerman had het hele land dispensatie verleend: het zou die middag vijfendertig graden Celsius worden, code geel, men deed er goed aan om zich nergens druk om te maken. De hitte en het zonlicht hadden de atmosfeer verzadigd, het asfalt zacht gemaakt, de auto’s onaanraakbaar, de stoepen witheet. De hittegolf was de grote gelijkmaker, iedereen die zich buiten de deur begaf kreeg het domweg erg warm. Zonnebrillen, petten, paraplu’s en natte zakdoeken boden enig soelaas, maar ontsloegen niemand van de bijna komische noodzaak om zo snel mogelijk weer beschutting te zoeken.
Sylvia Ciecierzky zat in haar woonkamer aan de eettafel, die overdag meestal dienstdeed als werktafel. Voor haar stond haar laptop, klaar voor gebruik. Ze was die ochtend met een van haar werkgevers naar een wijnproeverij in Alkmaar geweest, maar de notities die ze daar had gemaakt – ze was zo’n vijftien jaar daarvoor als copywriter de wijnindustrie in gerold – zou ze pas later die week in klinkende taal gaan omzetten. Het was zaak om eerst een begin te maken met de onverwachte vertaalopdracht waarvoor haar uitgever haar had benaderd. Het was een haastklus omdat de Engelse en de Duitse vertalingen al op de markt waren. Sylvia was tweetalig opgevoed, de tweede taal die haar met de paplepel was ingegoten was Pools. Het boek dat als de wiedeweerga ook in het Nederlands beschikbaar moest zijn, was een novelle uit 1953, een kleinood van 128 pagina’s dat door een samenloop van omstandigheden in vergetelheid was geraakt Miêkka broda, dat was de titel van het kleinood, een titel waarvan de vertaling zich als vanzelf wees: Een zachte baard. De naam van de vergeten schrijver was Piotr Przybytek. Het boek lag al langer dan een halfuur bij de eerste bladzijde van het eerste hoofdstuk opengeslagen naast haar computer op tafel.
Het was te warm om te werken. Sylvia maakte zich niet druk over haar onvermogen om zich te concentreren, ook haar was dispensatie verleend. Haar raam stond open, iets wat de weerman het hele volk juist weer had afgeraden. Warme zware buitenlucht was door warme zware buitenlucht de kamer binnengeduwd, het experiment met de ventilator had geen eerlijke kans gekregen. Sylvia’s overbuurvrouw had haar de tip gegeven om twee plastic flessen met bevroren water in een teiltje voor de ventilator te zetten, het zou dan binnen de kortste keren aanvoelen of ze airconditioning in huis had. Met het open raam op nog geen twee meter afstand was de luchtstroom die de ventilator langs de bevroren waterflessen leidde in een oogwenk weer op temperatuur gebracht. Sylvia had op haar werkeloze computer opgezocht wie de uitvinder was geweest van de elektrische ventilator. Schuyler Skaats Wheeler – het was een naam om een moord voor te doen – had in 1882 de vondst op zijn conto mogen schrijven. Schuyler had in de negentiende eeuw niet kunnen voorzien dat zijn uitvinding in de eenentwintigste eeuw niet alleen voorstanders zou hebben maar ook felle tegenstanders: de ventilator belaagde de onschuldige die alleen maar een beetje koelte zocht met een constante stroom aan bacteriën en stofdeeltjes. Sylvia sloot haar ogen even; de opgewarmde bacteriën en stofdeeltjes vlogen haar rond de oren.
De hitte was niet de enige reden waarom ze zich niet naar behoren op de woorden van Piotr Przybytek kon concentreren. Tommy zou later die dag op Schiphol landen. De Amerikaanse jazzband waarvan hij als drummer deel uitmaakte, begon zijn korte Europese zomertournee in Nederland. De band had twee optredens in het Jazzhuis, aan de andere kant van het IJ. Tommy logeerde meestal bij haar als hij in Amsterdam was. Sylvia verheugde zich op zijn komst, ze had hem al langer dan een jaar niet gezien. In een nog veel verder verleden dan 2014 waren ze met elkaar getrouwd geweest. Ze hadden samen twee dochters gekregen, een tweeling, maar hun ongeregelde huwelijk had geen stand gehouden. In 1982 – hun dochters waren toen vijf jaar oud – waren ze als de best denkbare vrienden uit elkaar gegaan. Tommy was teruggekeerd naar Chicago, de stad waar hij was geboren en getogen, de stad waar Mirjam en Nadine naartoe waren gegaan om te studeren en waar ze ook nu nog alle twee woonden en werkten. Sylvia keek uit naar de komst van haar ex-echtgenoot, maar ze wist ook dat hun weerzien niet alleen door blijhartigheid zou worden gekleurd. Haar dochters hadden haar, meer dan eens en los van elkaar, verteld dat Tommy zichzelf niet meer was sinds zijn twintig jaar jongere vriendin, Corinne, hun relatie in januari vanuit het niets had beëindigd. Er had zich, aldus Nadine, een theatrale weemoed aan hem meegedeeld die er in het halve jaar dat sindsdien was verstreken niet minder op was geworden. Toch gokte Sylvia erop dat Tommy, eenmaal overgestoken naar de Oude Wereld, al snel iets van zijn aangeboren zorgeloosheid zou hervinden. De Europese tournee zou zijn zinnen verzetten. De kortstondige logeerpartij – hij bleef drie nachten slapen – zou zijn zinnen verzetten.
Er stroomden stemgeluiden de kamer binnen. Astrid, de overbuurvrouw die haar de ventilatortip had gegeven, had haar huis verlaten en was naar Annie toe gelopen, Sylvia’s achtentachtigjarige benedenbuurvrouw, die zich voor haar voordeur onder een rode parasol met witte stippen had geïnstalleerd. Astrid was in haar jonge jaren omroepster geweest bij de vara, ze had een stem als een klok en een lach als een waterval. Sylvia en haar overbuurvrouw deelden een liefde voor Anna Magnani. Astrid voerde een van haar Magnani- acts op: ze foeterde op de hitte, ze foeterde op de vakantiestilte in de straat, ze foeterde op het handschrift van de glazenwasser die een briefje bij haar in de bus had gedaan omdat hij nog geld van haar kreeg. Sylvia onderdrukte de aandrift om zich vanuit haar raam met het gefoeter te bemoeien. Ze wachtte totdat Astrid afscheid had genomen van Annie, nam een slok water en richtte haar ogen maar weer eens op de eerste zin van de novelle die al in het najaar ook in Nederland verkrijgbaar moest zijn.
Het was een moeilijke eerste zin, vol geestige bijzinnen en vreemde vergelijkingen. Een zachte baard vertelde het verhaal van een Poolse politicus, Jan Coppoolse geheten, die figuurlijk en letterlijk over lijken ging om zo veel mogelijk macht en geld te vergaren. Zijn leven begon in een piepkleine provinciestad – zeg maar gerust een dorp –, waar hij opgroeide, politieagent werd en zich opwerkte tot burgemeester. Met schaamteloosheid, geweld en corruptie wist hij zich de landelijke politiek binnen te ellebogen. Hij schopte het tot minister van Defensie, maakte zijn ondergeschikten en collega’s het leven zuur en ging toen dood. Een auto-ongeluk. Zijn lijk werd door een delegatie naar zijn geboortedorp teruggebracht, het was gebruik dat een dode daar ter aarde werd besteld waar hij was geboren. Er was nog een gebruik: een dode mocht pas onder de zoden als er iemand iets goeds over hem had kunnen zeggen. De verhalen over het bedrog en het ellebogenwerk – over terreur en over machtsmisbruik – dat de politicus op zijn geweten had, regen zich aaneen en na drie dagen stond de kist met Jan Coppoolse erin nog steeds midden op het dorpsplein. De wanhoop steeg: het lukte niemand, werkelijk niemand, om ook maar een sprankje gunstig licht over hun dorpsgenoot te laten vallen, het begon ernaar uit te zien dat de politicus voor altijd bovengronds zou blijven. De redding diende zich aan op dag vier. Men had zich opnieuw rond de kist verzameld toen de jonge barbier van het dorp zijn oude vader naar voren duwde. De oude barbier was niet meer helemaal helder maar had zich de avond ervoor ineens iets herinnerd: hij had in de bloei van zijn kappersbestaan de politieagent die de politicus toen nog was geweest iedere week een gratis scheerbeurt moeten geven en wat hem daarbij steeds opnieuw was opgevallen was dat die klootzak van een Coppoolse zo’n ongelooflijk zachte baard had! Er ging een zucht van verlichting door de kring die zich rond de kist had opgesteld. Er was iets goeds over de politicus verteld, er kon eindelijk een diep, diep graf voor hem gedolven worden.

[...]

 

© 2017 Maria Stahlie

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum