Leesfragment: De Nederlandse Boekengids 2017-3

22 juni 2017 , door Lodewijk Verduin
| | | | | |

26 juni verschijnt het nieuwe nummer van De Nederlandse Boekengids. Wij publiceren Lodewijk Verduins in samenwerking met De Fusie geschreven essay voor, over biografie, essay en autobiografie.

Het toonaangevendste tijdschrift over boeken en ideeën in de Lage Landen, zes keer per jaar tientallen pagina's essays, boekbesprekingen, interviews en signalementen, op papier en digitaal, vanaf € 30, inclusief toegang tot ons hele archief van op papier en online verschenen stukken. 'The Dutch Review of Books' - lees meer van wat er echt toe doet! Met in dit nummer, 'De toekomst tegemoet':

  • Merlijn Olnon — Silvers, Buruma en The New York Review
  • Niek Pas — Waarheen met de Franse identiteit?
  • David Rijser — La La Land en Marlowe, LA en Venetië
  • Lisa Doeland — Rouwen in het Antropoceen
  • Matei Iagher — James Strick over Wilhelm Reich
  • Alfred Schaffer — Bestekopname (poëzie)
  • Rob Hartmans — Het oeuvre van Hitler-biograaf Ian Kershaw
  • Diederik Burgersdijk — Beelden van Egypte in Huis Marseille
  • Marjolein Corjanus — Némirovsky tussen feit en fictie
  • Luuc Kooijmans — Ulysses vandaag: Bloomsday
  • Lodewijk Verduin — Levensechtheid bij Alberts, Goudsblom en Pruis

en signalementen van recente en nieuwe boeken

N.B. We publiceerden eerder al voor uit de Nederlandse Boekengids. Abonnee worden kan hier.

 

Een verdediging van het kleine leven

Boeken over het leven van een kunstenaar of anderszins bekend persoon zijn erg in trek: ze zouden een inkijkje geven in ‘het echte leven’. Vaak zijn uitgegeven dagboeken echter aaneenschakelingen van escapades, en gaan ze minder over het leven dan over het escapisme van de persoon in kwestie. Lodewijk Verduin bespreekt drie recente, weinig sensationele maar daarom juist levensechte (auto)biografieën.

Literatuur over kunstenaarslevens heeft een mysterieus allure. Egodocumenten en autobiografieën worden anders en steevast gretiger gelezen dan romans en dichtbundels. Het is alsof ze een uniek geheim bevatten, ons meer kunnen vertellen over kunst en leven dan de kunst zelf. Niet voor niets vormen literaire egodocumenten een uiterst populair genre op zich, dat uitnodigt tot een voyeurisme dat in dienst staat van het achterhalen van dit geheim. Wat zoeken mensen in de levens van kunstenaars dat ze in hun werk kennelijk niet vinden?
Een blik op de ontstaansgeschiedenis van de Privé- Domeinreeks van De Arbeiderspers, ontegenzeggelijk de meest prestigieuze serie egodocumenten in Nederland, biedt het begin van een antwoord. Zoals Lisa Kuitert het in de studie Het uiterlijk behang: reeksen in de Nederlandse literatuur beschrijft, legde Martin Ros waarschijnlijk de grondbeginselen voor deze serie. Hij stelde voor om enkele titels uit te geven, samenhangend wat betreft onderwerp en stijl: persoonlijke, veelal niet voor publicatie geschreven teksten over de privélevens van kunstenaars. De reeks werd qua vormgeving en bezorging, maar vooral wat betreft insteek gebaseerd op een specifiek voorbeeld: de Franse uitgave van Journal particulier, het persoonlijke, intiemere deel van de dagboeken van dichter en theatercriticus Paul Léautaud. Deze dagboeken, die vooral bekendheid genoten vanwege hun expliciete beschrijvingen van de erotische escapades van de auteur, zouden een uniek inkijkje geven in de persoon die eerder achter het werk verborgen bleef.

Het kleine van het leven

De vraag is wat dit deel van het dagboek van een inmiddels totaal vergeten dichter een lezer werkelijk zou kunnen bieden, wanneer de aandacht zo nadrukkelijk op het scabreuze wordt gevestigd. Het Journal particulier is, in tegenstelling tot andere boeken van Léautauds hand, niet op intellectuele pretenties gebouwd en legt vooral de opstootjes vast van een man die door de uitgevers zelf als ‘asociaal en egoïstisch’ wordt getypeerd. Natuurlijk weet ik dat de Privé-Domeinreeks niet uitsluitend uit dit soort boeken bestaat, en dat zij een complexere invulling met vele hoogtepunten heeft gekregen, maar deze initiële drijfveer spreekt toch boekdelen. Bij het opzetten van de reeks voerde de aandacht voor het schrijversleven niet terug op intellectuele nieuwsgierigheid, maar op sensatiezucht. Dat specifieke egodocument hoefde geen artistieke diepgang of filosofische inzichten te bieden; liever liet zij de sappige uitspattingen van een bekendheid zien.
Volgens mij is dit exemplarisch voor de grotere interesse voor (auto)biografische boeken: er is vraag naar heftige bekentenissen en excessief hedonisme, de rest van het leven kan daarbij buiten beschouwing blijven. De verheerlijking van sensatie leidt de aandacht af van wat een beschrijving van een leven werkelijk waardevol kan maken: een inzicht in de complexiteit van het menselijk bestaan via een persoonlijke blik en belevingswereld. Het uitvergroten van het buitensporige verdringt de intensiteit en gelaagdheid van het kleinere, minder uitzonderlijke van het leven: het vinden van een plaats in de wereld, met en tussen andere mensen – een ontwikkeling die ieder mens moet doormaken. Drie recent verschenen boeken illustreren uitstekend dat het niet de excessen, maar de alledaagsere uitdagingen van het leven zijn die ons als lezer meer over het menselijk bestaan zeggen.

Leven op de rand

Weinig schrijvers hebben een minder opzienbarend leven geleid dan A. Alberts. De auteur, die een verfijnd maar klein oeuvre van proza voortbracht, heeft meer dan tachtig jaar geleefd zonder veel mee te maken. Alberts verbleef weliswaar in het koloniale Nederlands- Indië en bracht tijdens de Tweede Wereldoorlog tijd door in een interneringskamp, maar heeft deze gebeurtenissen bij leven altijd gerelativeerd. Slechts in zijn journalistieke stukken over Indonesië in De Groene Amsterdammer was hij fel: politieke kwesties werden door hem helder uitgelicht, zijn eigen werk en leven liet hij liever in het duister. Graa Boomsma’s poging om Alberts’ leven te beschrijven is daarom moedig: de schrijver leefde immers, zoals de titel suggereert, altijd op afstand van de rest. In Leven op de rand neemt Boomsma het oeuvre van Alberts als leidraad voor het verhaal; zijn missie is Alberts’ leven te lezen aan de hand van zijn werk.
De summiere beschikbare documentatie buigt hij op literaire wijze om naar een lopend narratief. Boomsma laat daarin één gebeurtenis in Alberts’ levensloop centraal staan. Wanneer de schrijver als twintiger voor het eerst verliefd is, wordt hij genadeloos teleurgesteld: niet alleen wijst zijn objet d’amour hem af, ze blijkt tijdens zijn poging tot hofmakerij ook nog zwanger te zijn geraakt van een kennis van Alberts, die haar vervolgens in de steek laat. In weerwil van dat alles biedt hij aan haar te trouwen om haar zodoende in bescherming te kunnen nemen. Wanneer zij ook dit weigert, vertrekt Alberts gedesillusioneerd en gebroken naar het toenmalige Nederlands-Indië. Deze afwijzing slaat neer in een levenslange schuwheid en een leven op de rand; Alberts bleef psychologisch instabiel, wat volgens Boomsma soms aan gekte grensde. [Op Athenaeum.nl kunt u deze passage uit de biografie teruglezen - Red.]
Wanneer Alberts uiteindelijk terugkeert in Amsterdam vindt hij op latere leeftijd, na een lange periode van eenzaamheid, toch de liefde: op éénenveertigjarige leeftijd trouwt hij de zeventien jaar jongere Fientje, met wie hij tot zijn dood harmonieus samenleeft. In de kieren tussen de beschrijvingen van Alberts’ weinig turbulente maatschappelijke en literaire bestaan laat Boomsma af en toe een overweldigende menselijkheid blaken. De biograaf toont Alberts als een zachtaardig persoon, bereid om offers te brengen voor de liefde, die onder zijn verlegenheid een warm innerlijk koesterde. Uit de liefdevolle beschrijvingen van zijn huwelijk, waarin twee gevoelige mensen elkaar tegen de wereld in bescherming namen, en de schitterende briefwisseling met uitgever en vriend Geert van Oorschot, eveneens opgenomen, spreekt een uiterst gevoelig mens, schuw maar allesbehalve afstandelijk. Leven op de rand is onmiskenbaar een portret van een excentriekeling: iemand die eens twintig jaar aan een novelle van zeventig pagina’s werkte, geteisterd werd door twijfels en angst, maar ondanks alles in trouwe liefde en vriendschap een plaats in de wereld wist te veroveren – misschien niet in het middelpunt, maar tenminste op een zelfverkozen rand.

Het intieme ‘ik’

De essaybundel Genoeg nu over mij: confessies van een ervaren schamer [leesfragment] begint met een persoonlijk, anekdotisch essay, het handelsmerk van Marja Pruis. Ze beschrijft hoe een vriend haar adviseert bij het maken van een persfoto: ‘Maak het niet te klein,’ wordt Pruis gezegd, even later opgevolgd met ‘Je moet het niet te groot maken’ – precies de polen waartussen Pruis het beste werkt. In Genoeg nu over mij weet zij grote thema’s als identiteit, liefde en vrouwelijkheid uit te lichten in kleine, alledaagse scenario’s. De persoonlijke essays nemen bijvoorbeeld het ochtendlijke kijken in de spiegel als beginpunt, maar komen via reminiscenties en uitweidingen uit bij verrassende stellingen over het schrijven over het ‘ik’. En dat zonder ook maar een moment banaal te worden.
In de essays blijft Pruis sierlijk wisselen tussen ontboezemingen en een afkeer van exhibitionisme, tussen het formuleren van standpunten en het bescheiden lezen en citeren van literatuur die ze bewondert. Steeds duiken vragen op over de verhouding tussen het individu en de anderen, over schaamte, en over vrouwelijkheid en feminisme. Zo vertelt Pruis over een ongemakkelijk optreden als panellid tijdens een feministisch programma: ze wordt aangezien voor een andere journaliste en wordt publiekelijk gevraagd naar het aantal mensen waarmee zij naar bed is geweest. Pruis beschrijft hoe ze dichtklapt en verzinkt in herinneringen aan ongemak en kwetsbaarheid, voordat ze uiteindelijk vertelt hoe ze met haar eerste geliefde eigenlijk niet zo met seks, maar meer met politiek en kernenergie bezig was.
In een lieflijke beschrijving openbaart zich een generatiekloof in microvorm. De panelleider denkt met seks over ‘het echte leven’ te kunnen praten, maar voor Pruis ligt dat elders. Genoeg nu over mij is een boek dat dit ‘andere’ tot thema neemt. Het onderzoekt ongemak, het gevoel vreemd te zijn. Het geeft een portret van een schrijver die zich niet altijd thuisvoelt in haar omgeving, en zich al lezend en denkend van een eigen ruimte voorziet – het proces van identiteitsvorming dat voor Marja Pruis wel het ‘echte leven’ behelst. In haar essays durft Pruis kwetsbaar te zijn, zonder koket te worden: het resultaat is een geweldige bundel die gevoeligheid en bedachtzaamheid boven vanzelfsprekendheid verkiest, en daarmee een blik in een gevoelig bewustzijn geeft.

Het publieke ‘ik’

Een laatste voorbeeld van het soort werkelijk ‘levensechte’ (auto)biografie waarom het mij te doen is, is Geleerd. Memoires 1932-1968 [leesfragment], het eerste deel van de memoires van socioloog J. Goudsblom. Dit bijzondere boek, dat uit honderden paginalange aantekeningen bestaat, legt de herinneringen van de auteur vast tussen zijn geboorte en zijn benoeming tot hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam.
Goudsblom heeft een mooie, lucide stijl, die hij inzet om zijn herinneringen precies en soms zakelijk te beschrijven. Zo geeft hij een beeld van een jeugd in Krommenie, die traag en, ondanks de Tweede Wereldoorlog, haast idyllisch voorbijtrekt. Ook zijn adolescentie en vroege volwassenheid zijn naar moderne maatstaven verre van spannend: tijdens zijn studie in Amsterdam besteedt hij meer tijd aan lezen en schrijven dan aan kroeglopen, ‘de eerste keer dat [hij] een vrouw naakt zag’ was hij vijfentwintig, en hij stelt zijn leven van jongs af aan in dienst van de wetenschap.
Toch, of misschien juist daarom, is Geleerd een prachtig document. Goudsblom hoeft het niet van generieke avontuurtjes te hebben, maar behandelt complexere onderwerpen. Zo is, net zoals bij Pruis, schaamte een belangrijk motief in dit boek. Van jongs af aan voelt Goudsblom zich een vreemde eend in de bijt, wat hem erg zelfbewust maakt. Hij schetst in zijn zelfanalyses treffend hoe hij worstelt met zijn verhouding tot anderen. De schrijver schept het beeld van een gevoelige jongen, die gebiologeerd naar de wereld en de mensen om zich heen kijkt, maar wel steeds op afstand blijft. Goudsbloms leven is te lezen als een reeks pogingen om relaties met anderen aan te knopen, waarin hij uiteindelijk met zijn persoonlijkheid leert omgaan: via literatuur, polemiek, onderzoek en liefde overkomt hij zijn sociale isolatie als gevolg van schaamte en vindt hij een geheel eigen levensritme in de internationale wetenschap.
Zijn aantekeningen over zijn redacteurschap bij studentenblad Propria Cures en het ontstaan van zijn grote voorliefde voor Menno ter Braak zijn daarom treffend: ze laten zien hoe Goudsblom inzicht krijgt in geesten die hem niet vreemd, maar juist verbazingwekkend verwant voorkomen. De ingetogen, maar ontegenzeggelijk enthousiaste beschrijving van een uitwisseling naar het Amerikaanse Wesleyan College in 1950 laat zien dat verheffing voor Goudsblom niet in het exces, maar elders ligt. Wanneer hij voor het eerst aan de academische praktijk buiten Nederland wordt blootgesteld, gaat de schoonheid van het wetenschappelijke leven voor hem open. In het kritische onderzoeken van zijn omgeving vindt hij dan uiteindelijk een domein dat hij zich werkelijk eigen kan maken: in de academie en literatuur openbaart zich de gemeenschap die de schaamte hem altijd had ontzegd.

Het leven in veelvormigheid

Deze drie boeken laten de stille kracht van levensbeschrijvingen zien. Niet door een excentriek leven sensationeel te beschrijven: de boeken zijn niet interessant omdat ze verslag doen van onderdompeling in narcotica, geweld of lichtzinnigheid; ze bevatten geen goedkoop schandaal. In plaats daarvan stellen zij zelfonderzoek centraal, en het is precies die kritische kijk naar het zelf, naar identiteit en naar verhoudingen tot anderen, die ze uitzonderlijk maakt. In plaats van een beeld te geven van een buitensporig leven, dat – denk aan een popster of acteur, zoals Jamal Ouariachi dat in dNBg 2016#6 toelichtte – uiteindelijk ver van het echte leven verwijderd staat, geven deze auteurs inzicht in de worsteling die het leven is.

Lodewijk Verduin (1994) studeert Nederlands en schrijft recensies en besprekingen voor onder meer De Reactor, De Groene Amsterdammer, deFusie en De Internet Gids.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum