Leesfragment: De ondergrondse spoorweg

05 januari 2017 , door Colson Whitehead
| |

11 januari verschijnt De ondergrondse spoorweg van Colson Whitehead (The Underground Railroad, uit het Engels vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema). Lees bij ons alvast een fragment!

Cora is slavin op een katoenplantage in Georgia. Haar helse leven staat op het punt om nog erger te worden: de wrede eigenaar heeft zijn oog op haar laten vallen. Ze besluit om te vluchten, en met hulp van de Ondergrondse Spoorweg (in Amerika het begrip voor het clandestiene netwerk van antislavernijactivisten) begint ze een lange, huiveringwekkende reis door de zuidelijke staten van Amerika richting het vrije Noorden, met de slavenpatrouille op haar hielen.

N.B. In 2016 werd The Underground Railroad bekroond met de National Book Award.

 

Ajarry

De eerste keer dat Caesar Cora polste over een mogelijke vlucht naar het Noorden, zei ze nee.
Dat was de stem van haar grootmoeder. De grootmoeder van Cora had tot aan die stralende middag in de haven van Ouidah nog nooit de zee gezien en omdat ze in de kerkers van het fort had gezeten, werd ze verblind door de weerkaatsing van het licht op het water. Ze werden in de kerkers vastgehouden totdat de schepen kwamen. Dahomeyaanse rovers hadden eerst de mannen ontvoerd en waren bij de volgende maan naar haar dorp teruggekomen om de vrouwen en kinderen te halen, die ze twee aan twee geketend dwongen naar zee te lopen. Toen ze naar de pikzwarte ingang keek, dacht Ajarry dat ze daarbeneden in het donker herenigd zou worden met haar vader. Overlevenden uit haar dorp vertelden haar echter dat de slavendrijvers haar vader, toen die het tempo van de eindeloze voettocht niet langer had kunnen bijhouden, de hersens hadden ingeslagen en zijn lichaam langs de kant van de weg hadden achtergelaten. Haar moeder was al jaren daarvoor gestorven.
De grootmoeder van Cora was onderweg naar het fort een paar keer verkocht tussen slavenhandelaren onderling, voor schelpengeld en glazen kralen. Het was moeilijk te bepalen hoeveel er in Ouidah voor haar was betaald, omdat ze deel uitmaakte van een aankoop en gros, achtentachtig zielen voor zestig kratten rum en buskruit, een prijs die was overeengekomen na het gebruikelijke loven en bieden in het pidgin-Engels van de kuststreek. Stevig gebouwde mannen en vruchtbare vrouwen brachten meer op dan kinderen, zodat een berekening per individu lastig te maken viel.
De Nanny kwam uit Liverpool en had al twee andere havens aan de Goudkust aangedaan. De kapitein gaf er de voorkeur aan zijn aankopen gespreid te laden, om te voorkomen dat hij opgezadeld zou worden met een vracht met een gelijke cultuur en mentaliteit. Je kon nooit weten of zijn gevangenen niet een of andere muiterij zouden bekokstoven als ze dezelfde taal spraken. Dit was de laatste haven die het schip zou aandoen voordat ze de Atlantische oversteek maakten. Twee matrozen met stroblond haar roeiden Ajarry neuriënd naar het schip. Hun huid was wit als elpenbeen.
De verstikkende lucht in het ruim, de troosteloosheid van het opgesloten zijn en het gegil van degenen die aan haar waren vastgeketend brachten Ajarry tot waanzin. Vanwege haar jeugdige leeftijd vierden haar bewakers hun lusten niet onmiddellijk op haar bot, maar uiteindelijk sleurden enkele van de meer doorgewinterde matrozen haar zes weken na de afvaart het ruim uit. Tweemaal probeerde ze tijdens de overtocht naar Amerika zich van het leven te beroven, één keer door zich van eten te onthouden en later door een poging zich te verdrinken. Beide keren wisten de matrozen, die alle listen en lagen van hun have kenden, haar plannen te dwarsbomen. Ajarry haalde de reling niet eens toen ze probeerde overboord te springen. De deerniswekkende aanblik die ze bood, herkenbaar van duizenden slaven die haar waren voorgegaan, had haar bedoeling verraden. Van top tot teen geketend, van top tot teen, in exponentiële ellende.
Hoewel ze hun best hadden gedaan bij de veiling in Ouidah niet van elkaar gescheiden te raken, werd de rest van haar familie gekocht door Portugese handelaren van het fregat Vivilia, dat vier maanden later tien mijl voor de kust van Bermuda stuurloos ronddobberend was aangetroffen. De pest had de levens van allen aan boord geëist. De bevoegde instanties staken het schip in brand en keken toe hoe het knetterend in de golven verdween. De grootmoeder van Cora wist niets van deze noodlottige afloop. De rest van haar leven stelde ze zich voor hoe haar neven en nichten voor aardige, ruimhartige eigenaren in het Noorden werkten, bezig met heel wat aangenamer taken dan de hare, zoals weven of spinnen, niet iets op het land. In haar verhalen hadden Isay, Sidoo en de anderen zich op de een of andere manier weten vrij te kopen uit de slavernij en leefden ze nu als vrije mensen in de grote stad Pennsylvania, een plek waarover ze twee blanke mannen wel eens had horen praten. Dergelijke fantasieën troostten Ajarry wanneer het werk haar zo zwaar viel dat ze in duizend stukjes uiteen dreigde te vallen.
De tweede keer dat de grootmoeder van Cora werd verkocht was nadat ze een maand in het pesthuis op Sullivan’s Island had verbleven, nadat de artsen haar en de rest van de vracht van de Nanny ziektevrij hadden verklaard. De zoveelste drukke dag op de slavenmarkt. Een grote veiling trok altijd een bonte menigte. Handelaren en koppelbazen uit de hele kuststreek verzamelden zich in Charleston en controleerden de ogen en gewrichten van de koopwaar, beducht als ze waren voor geslachtsziekten en andere aandoeningen. Omstanders deden zich tegoed aan verse oesters en warme maiskolven terwijl de veilingmeesters luidkeels afriepen. De slaven stonden naakt op het schavot. Er werd driftig geboden op een groep uit de kluiten gewassen Ashanti, Afrikanen die befaamd waren om hun werklust en spierkracht, en de voorman van een kalksteengroeve had een verbijsterend koopje aan een stel jonge nikkertjes. De grootmoeder van Cora zag een klein jongetje dat tussen de aapjeskijkers stond een hap nemen van een zuurstok en vroeg zich af wat het toch was dat hij in zijn mond stopte.
Vlak voordat het donker werd, kocht een handelaar haar voor tweehonderdzesentwintig dollar. Als er dat seizoen niet toevallig zo’n toevloed van jonge meisjes was geweest, zou ze meer hebben opgebracht. Zijn pak was gemaakt van het witste laken dat ze ooit had gezien. Aan zijn vingers fonkelden ringen met kleurige edelstenen. Toen hij haar in haar borsten kneep om te zien of ze drachtig was, voelde het goud koud aan op haar huid. Ze werd gebrandmerkt, niet voor de eerste en niet voor de laatste keer, en aan de overige aankopen van die dag vastgeketend. Diezelfde avond nog begonnen de kettinggangers, achter het koetsje van de opkoper aan strompelend, aan de lange mars naar het Zuiden. Inmiddels was de Nanny alweer volgestouwd met suiker en tabak op weg terug naar Liverpool. Vanuit het ruim klonk nu minder gegil.
Men zou haast denken dat er een vloek op de grootmoeder van Cora rustte, zo vaak werd ze in de loop van de daaropvolgende jaren verkocht, geruild en weer doorverkocht. Haar eigenaars gingen met verbijsterende regelmaat failliet. Haar eerste meester werd opgelicht door een man die een apparaat verkocht waarmee je katoen tweemaal zo snel kon schoonmaken als met Whitney’s gin. De tekeningen zagen er overtuigend uit, maar uiteindelijk was Ajarry gewoon deel van de boedel toen de rechter liquidatie beval. Ze ging in een snelle transactie voor tweehonderdachttien dollar van de hand, waarbij haar waardedaling te wijten was aan de gegevenheden van de lokale markt. Een volgende eigenaar bezweek aan waterzucht, waarna zijn weduwe een algehele boedelveiling hield om een terugkeer naar Europa, waar ze vandaan kwam en waar het schoon was, te kunnen bekostigen. Drie maanden lang was Ajarry het eigendom van een Welshman die haar en drie andere slaven, alsmede twee varkens, uiteindelijk verspeelde bij een spelletje whist. Enzovoort.
Haar prijs fluctueerde. Wanneer je zo vaak verkocht wordt, leert de wereld je op je hoede te zijn. Ze leerde zich snel aan te passen aan de nieuwe plantages, leerde de negerbeulen te onderscheiden van degenen die alleen maar wreed waren, de klaplopers van de harde werkers, de verklikkers van degenen die een geheim konden bewaren. Ze leerde dat er meesters en meesteressen waren in gradaties van kwaadaardigheid, plantages met uiteenlopende middelen en doelstellingen. Soms verlangden de plantagehouders niet meer dan een bescheiden bestaan, maar er zaten ook mannen en vrouwen tussen die nooit genoeg hadden, alsof het in het leven louter ging om hectares. Tweehonderdachtenveertig, tweehonderdzestig, tweehonderdzeventig dollar. Waar ze ook kwam, overal was het suiker en indigo wat de klok sloeg, afgezien van de keer dat ze een week lang tabaksbladeren moest vouwen voordat ze weer werd doorverkocht. De handelaar kwam langs op de tabaksplantage op zoek naar slaven van fokleeftijd, bij voorkeur nog in het bezit van al hun tanden en met een meegaand karakter. Ze was nu een vrouw. Dus daar ging ze.
Ze wist dat er blanke wetenschappers waren die achter de dingen keken om te zien hoe ze werkten. De beweging van de sterren door de nacht, het samenspel van de humeuren in het bloed. De vereiste temperaturen voor een flinke katoenoogst. Ajarry bestudeerde haar eigen zwarte lichaam en deed allerlei uiteenlopende observaties. Ieder ding had een bepaalde waarde en naarmate de waarde veranderde, veranderde al het andere mee. Een gebarsten kalebas was minder waard dan eentje die zijn water vasthield, een haakje waaraan de meerval bleef hangen werd hoger ingeschat dan eentje waar het aas vanaf gleed. In Amerika was het rare dat mensen ook dingen waren. In een oude man die de overtocht niet zou overleven kon men maar beter geen cent meer steken. Een jonge dekhengst uit een sterke stam deed klanten watertanden. Een slavenmeisje dat achter elkaar kleintjes wierp was een goudmijn, een investering die loonde. Als je een ding was – een kar, een paard of een slaaf – bepaalde je waarde je mogelijkheden. Zij kende haar plaats.
Ten slotte belandde ze in Georgia. Een vertegenwoordiger van de plantage van de Randalls kocht haar voor tweehonderdtweeënnegentig dollar, ondanks de recente uitdrukkingsloosheid achter haar ogen, waardoor ze eruitzag alsof ze simpel was. De rest van haar leven zou ze nooit meer een voet buiten het land van Randall zetten. Ze was thuis, op dit eiland zonder ander land in zicht.
De grootmoeder van Cora nam drie keer een man. Ze had een voorliefde voor brede schouders en grote handen, net als de Oude Randall overigens, al hadden de meester en diens slavin bij het begrip ‘bevallen’ iets heel anders in gedachten. De beide delen van de plantage waren goed voorzien van negers, met negentig koppen op het noordelijke deel en vijfentachtig op het zuidelijke. Ajarry had het doorgaans voor het uitzoeken. En zo niet, dan wachtte ze geduldig af.
Haar eerste man ontwikkelde een hang naar maiswhiskey en maakte steeds vaker grote vuisten van zijn grote handen. Ajarry was er niet rouwig om toen ze hem zag vertrekken nadat hij aan een suikerrietplantage in Florida was verkocht. Daarna legde ze het aan met een van de leuke jongens van het zuidelijke deel. Voordat hij stierf aan de cholera vertelde hij graag Bijbelverhalen, want zijn vroegere meester was vrijzinnig van opvattingen geweest waar het slaven en godsdienst betrof. Zij genoot van de verhalen en gelijkenissen, en begreep dat er wel iets te zeggen viel voor de gedachte van de blanken dat al dat gepraat over verlossing een Afrikaan maar op allerlei ideeën zou brengen. Arme zonen van Cham. Bij haar laatste man werden de trommelvliezen doorgeprikt omdat hij honing had gestolen. Er bleef etter uit de wonden komen totdat hij wegkwijnde en stierf.
Ajarry kreeg bij die mannen vijf kinderen, stuk voor stuk op dezelfde plek op de plankenvloer van haar hut gebaard, een plek waar ze naar wees als ze zich misdroegen. Dat is waar jullie vandaan komen en daar stop ik jullie ook weer terug als jullie niet luisteren. Als zij ze leerde gehoorzaam te zijn, leerden ze misschien ook gehoorzaam te zijn aan al hun toekomstige meesters, en dan zouden ze het allemaal overleven. Twee stierven ellendig aan koortsen. Een van de jongens haalde zijn voet open toen hij op een verroeste ploeg speelde, waardoor hij een bloedvergiftiging opliep. Haar jongste werd niet meer wakker nadat een slavendrijver hem met een blok hout op het hoofd had geslagen. De een na de ander. Ze zijn tenminste niet verkocht, zei een oude vrouw tegen Ajarry. Wat waar was, want destijds verkocht Randall zelden kleintjes. Je wist waar en hoe je kinderen zouden sterven. Het kind dat de tien jaar haalde was Mabel, de moeder van Cora.
Ajarry stierf op de katoenvelden, terwijl de bollen om haar heen op en neer deinden als schuimkoppen op een wilde zee. Ze was de laatste van haar dorp, en ging tegen de vlakte tussen de plantenrijen vanwege een prop in haar hersens. Het bloed stroomde uit haar neus en witte belletjes borrelden over haar lippen. Alsof het overal elders had kunnen zijn. Vrijheid was iets wat voor anderen was weggelegd, voor de burgers van de grote, drukke stad Pennsylvania, duizend mijl naar het noorden. Sinds de nacht dat ze was ontvoerd, was ze voortdurend getaxeerd en opnieuw getaxeerd, elke dag werd ze wakker op een nieuwe weegschaal. Wie zijn waarde kent, kent zijn plaats in de pikorde. Ontsnappen over de buitengrens van de plantage betekende ontsnappen aan de grondslagen van je bestaan. Een onmogelijkheid.
Het was de stem van haar grootmoeder die ze die zondagavond hoorde toen Caesar Cora polste over de ondergrondse spoorweg en zij nee zei.
Drie weken later zei ze ja.
Ditmaal was het de stem van haar moeder.

 

© 2017 Nederlandse vertaling Harm Damsma en Niek Miedema

pro-mbooks1 : athenaeum