Leesfragment: De twaalfjarige bruiloft en andere verhalen

29 november 2017 , door Maeve Brennan
|

Deze week verschijnt Maeve Brennans De twaalfjarige bruiloft en andere verhalen (vertaling en nawoord Rosalien van Witsen). Wij brengen de eerste pagina's uit het titelverhaal.

‘Ze was niet in staat enig verband te zien tussen haarzelf zoals ze vroeger was en zoals ze nu was, en ze kon niet begrijpen hoe ze eenzaam en bang kon zijn met een man en twee kinderen in huis. Ze stond daar tegen de kinderen te praten over de heerlijke dag die ze morgen zouden hebben, en ze was zich volledig bewust dat ze zich steeds somberder voelde worden.’ (Uit ‘Kerstavond’)

Maeve Brennans belangrijkste onderwerpen zijn eenzaamheid, kwetsbaarheid, wanhoop, spijt en angst. Ze schreef vaak over ongelukkige, liefdeloze huwelijken, en over bekrompen en teleurgestelde mensen met treurige levens. Haar ‘studies’ van hun relaties hebben vaak een navrante ondertoon. Veel van het verdriet wordt veroorzaakt doordat de rigide katholiek-Ierse samenleving het individu restricties oplegt waaraan niet te ontkomen valt.
Toch zijn haar verhalen ook hoopvol, eenvoudigweg omdat zij ze opschrijft, waarmee ze een daad van verzet pleegt tegen de verstikkende wereld waarin haar hoofdpersonen leven.

 

De twaalfjarige bruiloft

Mevrouw Bagot had een extra korte, rechte schaar om alle bloemen behalve de rozen mee af te knippen. Voor de rozen had ze een mesje. De schaar en het mesje lagen bij elkaar op het eind van de smalle plank boven de keukengootsteen naast de deur die uitkwam op de tuin. Het was een dikke, zware deur van geschilderd grenen. Vaak zat hij klem in het kozijn, vooral aan de onderkant, maar vandaag was het lekker juniweer en stond hij open, waardoor er een hoekje van de betonnen binnenplaats te zien was, omsloten door twee grijze muren die loodrecht op elkaar stonden.
Bennie, de witte ruigharige terriër, lag buiten de deuropening met zijn rug stevig aangedrukt tegen het opstapje. Bennie werd oud. Zijn poten lagen stijf uitgestrekt voor hem en zijn ogen waren dicht, maar als mevrouw Bagot over hem heen stapte, van de rode keukentegels op het grijze beton, begon zijn stompe staart zachtjes te kwispelen en op z’n minst ging zijn bovenste oog open en volgde haar totdat ze het gras, een paar passen verder, bereikte. Dan krabbelde hij op en rende achter haar aan. Het gras vormde een keurige rechthoek, aan drie kanten omgeven door bloembedden. Mevrouw Bagot bewoog zich heel langzaam voort langs de grasrand. Ze had alleen de schaar bij zich. Ze wilde wat bloemen om de kamer van Martin een beetje op te vrolijken – een paar anjelieren en margrieten, en wat goudsbloemen om een tegenwicht te vormen voor de anjelieren, geen rozen, geen muurbloemen, misschien een twijgje vergeet-mij-nietjes als het er stevig genoeg uitzag om niet meteen te gaan hangen. Haar nek hield ze gebogen en ze bekeek de bloemen streng en aandachtig, met een frons. Ze droeg een marineblauwe rok, een witte blouse en een schort van vaalblauwe katoen. Hoewel moeder van drie kinderen, van wie één dood, was ze heel slank. Telkens als ze even wachtte of bukte om een bloem te plukken, ging Bennie aan haar voeten zitten.
W aar het beton het gras raakte, zakte de tuinmuur, die mevrouw Bagot scheidde van haar buren, plotseling naar een hoogte van slechts anderhalve meter, en langs dat lage deel had mevrouw Bagot een grenen latwerk aangebracht. Ze had het latwerk ongeveer dertig centimeter boven de muur uit laten steken, en daar leidde ze klimop langs en iets wat ze ‘de wingerd’ noemde, maar uit beleefdheid liet ze een ruimte open waar de roodharige dame van ernaast, mevrouw Finn, doorheen kon gluren en opmerkingen maken. Mevrouw Finn leverde overal commentaar op en ze wachtte nooit af of je het al dan niet met haar eens was. Op haar manier was ze goedhartig, maar ze was te luidruchtig.
Voorbij die muur deelden mevrouw Bagot en mevrouw Finn een rij identieke muren die zich ver uitstrekten. Alle tuinen waren met elkaar verbonden, net zoals alle huizen. Een groepje bomen, veertig lager wordende muren verder, completeerde het uitzicht op de hemel. Het was een smalle doodlopende zijstraat in een voorstad van Dublin. Er waren winkels om de hoek, aan de hoofdweg, maar geen in de straat zelf, waar onderwijzers, winkeliers en lagere ambtenaren woonden, en kortgeleden had een politieagent met zijn gezin zijn intrek genomen in een van de huizen. Omdat de straat doodliep, was het veilig voor de kinderen om er te spelen, hoewel mevrouw Bagot nog niet bereid was haar twee dochters buiten de voortuin te laten, ze waren nog zo klein. Lily was zes en Margaret vier. Ze zaten nu in de voortuin op een kleed dat ze daar op het grasveldje had gelegd. Ze had een stuk ketting om de spijlen van het hek en het poortje heen gedraaid zodat ze het poortje niet konden openen en weglopen.
De achtermuur van de later gebouwde, grote garage die zich uitstrekte langs vijf huizen stak een flink stuk uit boven de gewone muur van de tuin van mevrouw Bagot. Toen die er net stond haatte mevrouw Bagot de garage omdat hij het uitzicht belemmerde op de open velden, maar nu was ze gewend geraakt aan de hoge eindmuur, en de velden waren trouwens veranderd in tennisbanen. Het was bijna onmogelijk om de keurig aangelegde banen niet te bewonderen, en de precieze manier waarop ze gemodelleerd waren en de zorg die eraan besteed werd om ze volmaakt in orde te houden, maar ze miste de rust en eenvoud van de velden. Het gaf haar een opgesloten gevoel. Rechts en links van haar waren de huizen van de buren, en hun tuinen. Achter haar eindmuur waren de garage en de tennisbanen, en aan de voorkant van het huis was de straat, met de rij huizen aan de overkant. ’s Avonds hoorden ze soms muziek – dansmuziek uit het clubhuis van de tennisvereniging, dat iedereen het Paviljoen noemde. Er klonk op dit uur van de middag geen muziek, maar ze kon stemmen horen van de banen, en het geluid van het spel.
Mevrouw Finn in het huis naast haar had één zoon, Willie, van tien. Ze was extreem bezorgd over hem. Haar hele tuin had ze vol laten storten met beton, waardoor er een hard grijs vlak was ontstaan op de plaats waar gras en bloemen hadden kunnen groeien, zodat Willie buiten zou kunnen spelen zonder zijn schoenen te bemodderen. Willie kwam daar in ieder geval nooit. Hij gaf de voorkeur aan studeren boven spelen. Hij bleef in zijn kamer en las zijn boeken en maakte zijn huiswerk. Hij kreeg altijd goede cijfers op school. Mevrouw Bagot had heel wat gehoord over de eeuwige ijver van Willie, en ze had het allemaal voor zoete koek aan kunnen nemen als ze hem niet vaak voor het raam van zijn kamer had zien staan, starend naar de tennisbanen en naar haar tuin. Ze dacht dat hij zichzelf misschien wel in zijn kamer opsloot om aan zijn praatgrage, bazige moeder te ontsnappen. Hij had de grote slaapkamer achter helemaal voor zichzelf, en zijn moeder zei dat hij zijn boeken en zijn bureau en zijn schrijfgerei en zijn mappen allemaal zo keurig opgeruimd hield dat zijn kamer wel op de cel van een kleine monnik leek.
Vandaag was er geen spoor van Willie te bekennen bij zijn raam, en mevrouw Bagot vond dat de dag rustiger was dankzij zijn afwezigheid. Als hij er was, voelde of verbeeldde ze zich dat zijn ogen op haar gericht waren.

[...]

 

Copyright © 1998 The Estate of Maeve Brennan
Copyright © 1969 Maeve Brennan
Copyright vertaling © 2017 Rosalien van Witsen / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Weteringschans 259, 1017 XJ Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum