Leesfragment: Fout in de Koude Oorlog

08 augustus 2017 , door Martin Bossenbroek
| |

Martin Bossenbroeks Fout in de Koude Oorlog is genomineerd voor de Libris Geschiedenisprijs 2017. Lees bij ons een fragment!

Wie was er eigenlijk niet fout in de Koude Oorlog? Dwepen met linkse dictators, met Stalin, Mao en Fidel Castro - ja, dat was natuurlijk ongelooflijk fout. Maar de Amerikanen aanmoedigen in Vietnam en rechtse dictaturen als die van Franco en Salazar verdedigen - was dat niet net zo fout? Ook de vredesbeweging met al haar goede bedoelingen - die speelde alleen maar Moskou in de kaart.

De Koude Oorlog, het allesoverheersende conflict tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie (1945-1989), plaatste alle Nederlanders voor existentiële dilemma's. Vrijwel niemand ontsnapte aan bedenkelijke keuzes. Zeker de tegenpolen Joris Ivens en Joseph Luns niet. Zij waren zo fout als maar kon. Ivens in de ogen van rechts, Luns in die van links. De cineast en de staatsman. Verstokt communistisch partijganger tegenover aartsconservatief minister en NAVO-chef. In Fout in de Koude Oorlog vormen hun tegengestelde keuzes de leidraad. Beiden van internationale allure, in direct contact met de groten der aarde, in Oost en in West. Totaal verschillend in ideologie, karakter, levensstijl en in publieke waardering. Toen het communisme eind jaren tachtig ineenstortte, werd 'paria' Ivens curieus genoeg in de armen gesloten en superpatriot Luns juist van zijn voetstuk gestoten.

Martin Bossenbroek verweeft deze twee bijzondere levenslijnen met een indringende en verhelderende analyse van het hele panorama aan foute keuzes die de Koude Oorlog aan Nederland opdrong. Van de Derde Weg tot atoomspionage, van het Oud-Strijders Legioen tot de Rode Jeugd, van het militair-industrieel complex tot de vredesdemonstraties. Martin Bossenbroek is de auteur van historische klassiekers als Holland op zijn breedst, De Meelstreep en het in 2013 met de Libris Geschiedenisprijs bekroonde De Boerenoorlog. Hij is namens de Koninklijke Bibliotheek als Research Fellow Publieksgeschiedenis verbonden aan het departement Geschiedenis van de Universiteit Utrecht en doceert aan University College Utrecht.

 

'Stalin! Stalin! Stalin! Stalin!'

De Waarheid wist al meteen uit welke hoek de wind waaide. ‘Drees-Luns, een nieuwe bedreiging van Vrede, Vrijheid en Brood,’ luidde de kop op 4 september 1952 op de voorpagina. Met als ondertitel ‘Oproep van het Dagelijks Bestuur der CPN tot strijd tegen de door Amerika opgedrongen regering’. Want dat waren de nieuwe ministers: marionetten. ‘De feitelijke uitlevering van de sleutelpositie in het kabinet, het ministerie van Buitenlandse Zaken, aan de KVP-er Luns’ was bewijs genoeg. Die was immers ‘in Amerikaanse kringen op zijn taak voorbereid en aan de Amerikaanse politiek verknocht … en tot dusver zelf in Amerika gevestigd’. Er kon ‘geen twijfel over bestaan, dat naast de eveneens uit Amerika overgekomen trustmagnaat Beyen, deze heer Luns de politiek van Washington en het Vaticaan in het kabinet op veel directer wijze zal vertegenwoordigen dan dit ooit het geval is geweest’. Met andere woorden: ‘het kabinet-Drees-Luns zal pogen ons land nog meer dienstbaar te maken … aan de uitbreiding van de Amerikaanse agressieoorlog in Korea, aan de ontketening van een dergelijke oorlog in Duitsland, een onbeperkte bewapening en militarisering. Dat is een vooruitzicht van dood en verderf voor Nederland, op welks grondgebied zulk een oorlog mede zou worden uitgevochten.’
Bij al dit onheil uit het Westen gloorde er gelukkig licht in het Oosten. Wat een verschil! Daar werd gewerkt aan vrede, heerste vrijheid, was er brood in overvloed. Dat werd nog eens bevestigd door Joris Ivens, ‘Nederlands grootste cineast’, die nu alweer vijf jaar in de Sovjet- Unie en de Volksdemocratieën leefde en werkte. Kort tevoren – begin augustus – had ‘onze speciale verslaggever’ hem opgezocht in Berlijn. Ivens maakte de lezers van De Waarheid maar al te graag deelgenoot van zijn enthousiasme. Het leven was daar zoveel positiever. Arbeiders, boeren en kunstenaars trokken er samen op. Alles stond in het teken van opbouw en verbroedering. Hij had er inmiddels al drie films voltooid, de laatste was net in première gegaan. Freundschaft siegt, een verslag van de derde Weltfestspielen der Jugend und Studenten für den Frieden, die in augustus 1951 waren gehouden in Oost-Berlijn. Hij was er zelf nog steeds van onder de indruk. Dertigduizend jeugdige deelnemers uit meer dan honderd landen, één grote manifestatie van vriendschap en vredeswil. Een spektakelstuk, voor een groot deel ook nog in kleur. Of de film ook naar Nederland zou komen? Dat wist Ivens niet. Hij hoopte van wel, net zoals hij ook wel weer eens in eigen land zou willen filmen.
Hij wist wel beter. De verhoudingen met het moederland waren in de loop der jaren flink verstoord. Niet eens zozeer door Indonesia Calling!, althans niet in eerste instantie. Na zijn lange Australische herstelperiode was hem bij terugkeer in Nederland, in februari 1947, zelfs een warm welkom bereid, zowel door de filmwereld als door de kameraden van de CPN. De Waarheid had maar liefst vier artikelen gewijd aan ‘de cineast van de vrijheid’. Hij had de opdrachten voor het uitkiezen gehad, ook van overheidswege. Maar hij had ze allemaal afgeslagen. Hij was maar een paar weken gebleven, had zijn moeder opgezocht in het bejaardenhuis in Hees, zijn jongere broer Hans gesproken, en vrienden en kennissen. Toen was hij met Marion Michelle via Parijs doorgereisd naar Praag, op uitnodiging van Lubomír Linhart, directeur van het staatsfilmbedrijf aldaar.
Het idee was dat hij een film zou maken over de wederopbouw van Tsjecho-Slowakije, maar eenmaal ter plekke bedacht Ivens met Linhart een veel ambitieuzer project. Een documentaire met als werktitel Vier nieuwe democratieën. Vier verschillende invalshoeken en verhaallijnen. Boeren in Bulgarije, arbeiders in Polen, jeugd in Joegoslavië en de geschiedenis van Tsjecho-Slowakije, alles vanuit hetzelfde historisch-materialistische perspectief. Een kunstzinnige bijdrage aan de realisering van de communistische idealen. Een partijfilm, ja, met volle overtuiging, want Ivens geloofde met hart en ziel in de door de Sovjet-Unie geïnspireerde veranderingen in Oost-Europa. Hij putte er hoop uit voor een betere wereld.
Die instelling maakte hem ook immuun voor tegenslagen. Productieproblemen, partijbonzen die zich met de regie bemoeiden, sabotageacties van politieke tegenstanders, hij liet zich er niet door uit het veld slaan. Ook de uitstoting van Joegoslavië uit de communistische gemeenschap in juni 1948 – het land voer onder Josip Tito een te eigenzinnige koers naar de zin van Stalin – deerde hem niet. Jammer van de fraaie opnamen die hij had gemaakt van de spoorbrug in aanbouw over de Bosna, maar onvermijdelijk, liet hij aan De Waarheid weten: ‘Indien Joegoslavië … werkelijk de kant van de Marshall-landen zou uitgaan, ja dan zou een van mijn vier muurschilderingen moeten uitvallen, want dan zou het niet meer met de werkelijkheid overeenstemmen.’ Zodoende werd het vierluik een drieluik, en veranderde de werktitel in De eerste jaren.
Het zat ook wel eens mee. Toen Ivens in de zomer van 1948 toe was aan het draaien van het Tsjecho-Slowaakse deel, hadden de communisten daar enkele maanden eerder – om precies te zijn, in februari – hun niet-communistische coalitiegenoten uit de regering gezet en alle macht naar zich toe getrokken. Met het volste recht, vond Ivens, die de recente machtsgreep in zijn documentaire verwerkte en van ondubbelzinnig commentaar voorzag. De weggewerkte burgerlijke politici hadden plannen gesmeed ‘voor ouderwets verraad’, heette het, en toen zij ‘een politieke crisis provoceerden, wisten we dat het hun laatste poging was de oude orde te herstellen’. Die poging was verhinderd door de heldhaftige arbeidersmilities: ‘Onze mensen kwamen uit de fabrieken, van de velden en uit de werkplaatsen … om de republiek te verdedigen.’
Scènes als deze maakten het eindresultaat volgens De Waarheid tot ‘een bewonderenswaardige prestatie’. Bij de première van De eerste jaren, in december 1949 in de Tsjecho-Slowaakse hoofdstad, waren de ‘vertegenwoordigers van de Praagse pers’ dan ook ‘unaniem van mening dat dit beeld van vredelievende volkeren “die gezamenlijk hun omstandigheden veranderen en door dat proces zelf veranderen” een van de sterkste artistieke wapens is om de Goebbels-Churchill-legende van het “IJzeren gordijn” te ontmaskeren’.
In Nederland bleef het bij deze ene lofzang. Dat zou niet veel anders zijn geweest als De eerste jaren er ook in omloop zou zijn gebracht, want sinds Ivens’ korte tussenstop in februari 1947 was de stemming in eigen land omgeslagen. De afstand tussen communisten en niet-communisten was in de tussentijd een diepe kloof geworden. De cpn had zich door haar afwijkende standpunten over de drie grote buitenlands-politieke kwesties – de samenwerking met het ‘revanchistische’ West-Duitsland, de ‘onderwerping’ aan het ‘imperialistische’ Amerika en de ‘fascistische’ oorlog in Indië – in een isolement gemanoeuvreerd. Luidruchtige steun aan Stalins hardhandige optreden in Oost-Europa – na de machtsgreep in Tsjecho-Slowakije een maandenlange blokkade van West-Berlijn – had de verhoudingen helemaal op scherp gezet. In de ogen van de overgrote meerderheid hadden de communisten nu echt afgedaan, golden ze als een gevaar voor de staatsveiligheid, moesten ze voortaan scherp in de gaten worden gehouden. Oftewel, Nederland was in de greep geraakt van de Koude Oorlog.
Dat ondervond ook Joris Ivens. Indonesia Calling! was hem aanvankelijk nauwelijks nagedragen, maar zijn propagandistische filmwerk in het Oostblok maakte er een optelsom van. Eerst partij kiezen voor ‘de verrader Soekarno’ en dan voor ‘de dictator Stalin’, dat was meer dan de officiële instanties, in het bijzonder het ministerie van Buitenlandse Zaken, konden verdragen. Niet toevallig dateerde de eerste welbewuste tegenwerking van juli 1948, enkele maanden na de coup in Praag. Onder Nederlandse druk haalde het filmfestival van Locarno toen Indonesia Calling! van het programma. Weer een paar maanden later, in oktober, merkte Ivens ook persoonlijk dat hij ‘vijanden in Den Haag’ had. Het Nederlandse gezantschap in Praag verlengde zijn paspoort met slechts drie maanden, in plaats van de destijds gebruikelijke twee jaar. Om hem beter in de gaten te kunnen houden, kreeg hij te verstaan.
Het beperkte zijn bewegingsvrijheid niet wezenlijk, maar het krenkte zijn trots. Beledigd als staatsburger, zo voelde Ivens het, en miskend als kunstenaar. Vooral omdat het ‘paspoortgedoe’ de hele jaren vijftig bleef voortduren. Lang genoeg om een diepe wrok te cultiveren tegen de vaderlandse autoriteiten. Met terugwerkende kracht ook voor zaken die hun in redelijkheid niet aan te rekenen waren, zoals na het overlijden van zijn moeder, in mei 1948. Hij was op dat moment aan het filmen geweest, ergens in Zuid-Polen, niemand wist precies waar. Ook zijn zus Thea niet, die het telegrafische doodsbericht naar zijn Praagse adres had gestuurd. Pas tien dagen later kreeg hij het onder ogen. Zijn eigen, levenslang volgehouden, conclusie was stellig: grove nalatigheid van de Nederlandse overheid, die hem de mogelijkheid had ontzegd de begrafenis van zijn moeder bij te wonen.
Waar hij niemand de schuld voor gaf, ook zichzelf niet, was het stuklopen van zijn relatie met Marion Michelle. Hun start in Amerika was hartstochtelijk geweest, maar in Australië was het vuur al getemperd, en eenmaal in Europa doofde de vlam. Althans van zijn kant. Tot verdriet van Marion. Wat restte, was vriendschap en een hartelijke werkrelatie. Partners, geen minnaars meer. Daar veranderde ook een maandenlang verblijf in la capitale de l’amour, in de zomer van 1950, niets aan. In de herfst keerde Joris terug naar Oost-Europa, waar een nieuwe filmklus wachtte. Marion geloofde er niet meer in, en bleef achter in Parijs.
Het moet Ivens bekend zijn voorgekomen. Opnieuw een wereldstad met een achtergebleven geliefde. Vóór de oorlog Germaine ook al in Parijs en Anneke in Moskou. Tijdens de oorlog Helene in New York. En nu Marion weer in Parijs. Lang treurde hij niet. Amper was hij aangekomen in Warschau, de plaats van handeling van zijn nieuwe film, of hij ontmoette een nieuwe liefde. Ewa Fiszer, vierentwintig jaar, dichteres en vertaalster. Zo jong als ze was, droeg ze een traumatisch oorlogsverleden met zich mee. Als meisje had ze meegedaan aan de opstand van Warschau, eind 1944, en die herinneringen bleven in haar hoofd rondspoken. Hij ging haar beschermen, voor haar zorgen. Het leeftijdsverschil – Ivens werd die maand tweeënvijftig – deerde hem niet. Wie weet wel trouwen.
Maar eerst moest er gewerkt worden. Een verslag van het Tweede Wereldvredescongres dat in november 1950 in Warschau werd gehouden, samen met zijn Poolse collega Jerzy Bossak, dat was de opdracht. Filmisch niet heel interessant, met voornamelijk toespraken van communistische afgevaardigden van heinde en verre, maar als politiek statement wel belangrijk. Centraal stond de verderfelijke Amerikaanse inmenging in Korea, die door de aanwezigen algemeen werd veroordeeld. Dramatisch hoogtepunt was de luid bejubelde bijdrage van de Noord-Koreaanse Pak Den Ai. Haar toespraak werd door Ivens en Bossak in de montage doorsneden met indringende oorlogsbeelden, met daaronder de opzwepende klanken van de Vijfde van Beethoven. Puur effectbejag, Ivens gaf het zelf grif toe, maar het ging om de boodschap. Niet voor niets heette het eindresultaat De vrede overwint de oorlog. Maar inderdaad, als filmer viel er voor hem veel meer eer te behalen aan zijn volgende project: een reportage over het tweejaarlijkse Wereldfestival voor Jeugd en Studenten, dat na Praag en Boedapest van 5 tot 19 augustus 1951 Oost-Berlijn aandeed. Een monsterproductie was het, met twee hoofdregisseurs: Ivan Pyrjev – tevens artistiek leider – namens het Moskouse Mosfilm en Joris Ivens namens de Oost-Duitse DEFA (Deutsche Film-Aktiengesellschaft). Bijgestaan door nog eens negen ‘gewone’ regisseurs en assistent-regisseurs plus zesentwintig cameralieden. Hun gezamenlijke inspanningen leverden alles bij elkaar liefst vijfenvijftig uur aan ruw filmmateriaal op, waaruit een documentaire werd samengesteld van ruim anderhalf uur, onder de titel Freundschaft siegt.
Een toepasselijke titel, want de beelden getuigden van één eindeloze manifestatie van vriendschap en vredeswil. Jonge, blije mensen, uit alle windstreken, van alle rassen, vol overgave defilerend, sportend, volksdansend en feestvierend. Engelsen die zich verbroederden met Noord-Koreanen, Nederlanders en Indonesiërs samen aan de polonaise. Ook op de tribunes overal lachende mensen, en op de ereterrassen ontspannen partijleiders. Heel Oost-Berlijn bruisend van vrede en vrijheid.
Dat kwam des te idyllischer over door de contrastwerking met donkere beelden van buiten, voorzien van bars commentaar. Van het Koreaanse oorlogsterrein, om te beginnen, waar ‘die amerikanischen Imperialisten … einen verbrecherischen Krieg’ voerden tegen de Noord-Koreaanse ‘Friedenskämpfer’. Uit West-Europa, waar nieuwe lichtingen Engelse en Franse soldaten werden getraind om als ‘Kanonenfutter’ samen op te trekken met ‘die Feinde von gestern … Hitler’s ss-Banditen’. Uit West-Berlijn, op een steenworp afstand van het vredesfeest, ‘das Reich … des amerikanischen Dollars … der Gängster’. Daar was ‘kein Platz für die groflen menschlichen Ideale wie die fried - liche Jugend begeistern’. Bevolkt door ‘kläglichen Figure’, veroordeeld tot armoede, werkloosheid en cultureel verval. In het gareel gehouden door politieagenten die er meteen op los sloegen. Dat bleek wel uit hun gewelddadige optreden tegen een vreedzame optocht van festivalgangers naar het westelijk stadsdeel. Daar wachtte ‘die Knuppelgarde’ hen op. 413 jongeren liepen ‘schwere Verletzungen’ op. Uit protest trokken ‘die Massen’ op naar de sectorgrens. Met teksten als ‘Berlin ist unsere Hauptstad … Ami Go Home!’ Maar gelukkig werd deze ‘blutige Provokation’ meer dan gecompenseerd door het besef er niet alleen voor te staan. Iedereen voelde het. Twee weken lang. De vertrouwenwekkende steun vanuit ‘Moskau, die Hauptstadt der friedliebenden, mächtigen Sowiet-Union … das Herz des Kampfes für den Frieden, für die Demokratie, für das Glück aller schaffenden Menschen’. Daar, in Moskou, zetelde ‘der beste Freund der Jugend …der beste Freund des deutschen Volkes … der große Führer und Lehrer der gesammten vortschrittlichen Menschheit … Genosse Stalin’. Hij was er zelf niet, maar zijn portretten waren alom aanwezig, zijn naam was op aller lippen, zijn heldendaden kroonden ieders dromen. Was het een wonder dat de laatste festivaldag – en daarmee ook Freundschaft siegt – uitliep op een magisch eerbetoon? Een euforische climax. Eén miljoen mensen, ’s avonds bijeen op het Marx-Engels-Platz, die spontaan zijn naam scandeerden. Minutenlang koude rillingen: ‘Stalin, Stalin, Stalin, Stalin!

 

© 2016 Martin Bossenbroek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum