Leesfragment: Het huis van de namen

20 augustus 2017 , door Colm Tóibín
|

Op 22 augustus verschijnt Het huis van de namen van Colm Tóibín (House of Names, vertaald door Anneke Bok). Lees bij ons alvast een deel van het eerste hoofdstuk.

Klytaimnestra heeft veel moeten doorstaan. Haar man heeft haar kind, haar mooie oudste dochter, geofferd aan de goden, en zij heeft hem niet kunnen tegenhouden. Hoe kan ze dit ooit te boven komen? En hoe zullen haar andere twee kinderen reageren op deze ontwrichtende gebeurtenis? Eén ding neemt ze zich voor: haar man zal dit met de dood moeten bekopen.

N.B. Lees ook Fleur Speets bespreking van Nora, de vorige roman van Tóibín`.

 

Klytaimnestra

Ik ben vertrouwd met de geur van de dood. De walgelijke, weeïge geur die door de wind werd aangevoerd naar de vertrekken van dit paleis. Het valt me nu gemakkelijk om me vredig en voldaan te voelen. Ik heb de hele ochtend naar de lucht en het veranderende licht gekeken. Er klinkt vogelzang op wanneer de wereld volstroomt met haar eigen genoegens en dan, wanneer het daglicht afneemt, neemt ook het geluid af totdat het wegsterft. Ik zie hoe de schaduwen lengen. Er is veel verdwenen, maar de geur van de dood blijft dralen. Misschien is de geur binnengedrongen in mijn lichaam en daar verwelkomd als een oude vriend die een bezoek komt brengen. De geur van angst en paniek. De geur is hier zoals de lucht hier is; hij keert terug zoals ’s ochtends het licht terugkeert. Hij blijft bij me als een trouwe metgezel; hij heeft mijn ogen met leven bezield, ogen die dof waren geworden van het wachten, maar die nu hun dofheid hebben verloren, ogen die nu levenslustig stralen.
Ik had bevolen de lijken een dag of twee buiten in de zon te laten liggen totdat de weeïgheid omsloeg in stank. En ik hield van de vliegen die kwamen, hun kleine lijfj es onthutst maar dapper, zoemend na hun grote feestmaal, ontredderd door de aanhoudende honger die ze in zich voelden knagen, een honger die ook ik had leren kennen en was gaan waarderen.
We zijn nu allemaal hongerig. Voedsel wekt slechts onze eetlust op en scherpt onze tanden; vlees doet ons hunkeren naar meer vlees, zoals de dood hunkert naar meer dood. Moord doet ons hunkeren, vervult de ziel met een voldoening die intens is en daarna zoet genoeg om begeerte naar meer voldoening op te roepen.

Een mes dat met intimiteit en precisie het zachte vlees onder het oor doorboort en dan geluidloos over de keel wordt gehaald, zoals de zon zich langs de hemel beweegt, maar sneller en met meer graagte, en dan zijn donkere bloed dat vloeit met dezelfde onontkoombare stilte als waarmee het nachtelijk duister neerdaalt over de vertrouwde dingen.

Haar haar werd afgesneden voordat ze haar naar de offerplaats sleurden. De handen van mijn dochter vastgebonden op haar rug, de huid van haar polsen geschaafd door de touwen, haar enkels vastgesnoerd. Haar mond was dichtgebonden om te verhinderen dat ze haar vader zou vervloeken, haar laffe, arglistige vader. Toch hoorden we haar gesmoorde kreten toen ze ten slotte besefte dat haar vader werkelijk van plan was haar te doden, dat hij werkelijk van plan was haar leven te offeren voor zijn leger. Ze hadden haar haar snel en slordig afgesneden; in haar haast wist een van de vrouwen met een roestig lemmet de hoofdhuid van mijn dochter te verwonden, en op het moment dat Iphigeneia haar vloek begon uit te spreken, werd haar mond dichtgebonden met een oude lap, zodat haar woorden niet gehoord konden worden. Ik ben er trots op dat ze zich bleef verzetten, en ik ben nog steeds trots op haar omdat ik weet dat ze zich toen, in weerwil van haar eerdere, vleiende toespraak, nooit, nog geen seconde, had neergelegd bij haar lot. Ze bleef proberen zich te ontdoen van het koord rond haar enkels en het touw om haar polsen, zodat ze aan hen kon ontkomen. En ze bleef proberen haar vader te vervloeken om hem haar volle verachting te laten voelen.
Nu is geen mens meer bereid de woorden te herhalen die ze sprak kort voordat haar mond werd dichtgebonden, maar ik weet wat die woorden waren. Ik had ze haar geleerd. Het waren woorden die ik verzon om haar vader en zijn aanhangers met hun absurde plannen te doen ineenkrimpen; het waren woorden die aankondigden wat hem en zijn aanhangers te wachten stond zodra bekend werd hoe ze onze dochter, de trotse, mooie Iphigeneia, daarnaartoe sleurden, hoe ze haar voorttrokken door het zand om haar te offeren opdat zij zouden zegevieren in de strijd. Er is me verteld dat ze het uitschreeuwde, die laatste seconde dat ze leefde, zodat haar stem binnendrong in het hart van iedereen die haar hoorde.
Haar stervenskreten maakten plaats voor stilte en intriges toen Agamemnon, haar vader, terugkeerde en ik hem in de waan bracht dat ik zou afzien van wraak. Ik wachtte en keek uit naar tekenen, ik glimlachte en spreidde mijn armen voor hem, en ik had hier een tafel vol gerechten klaarstaan. Gerechten voor de dwaas! Ik had de speciale geur opgedaan die hem opwond. Geur voor de dwaas!
Ik was voorbereid, in tegenstelling tot hem, de held, teruggekeerd na een glorieuze overwinning, met het bloed van zijn dochter aan zijn handen, maar zijn handen nu gewassen, als ontdaan van elk smetje, zijn handen wit, zijn armen uitgestrekt om zijn vrienden te omhelzen, zijn gezicht een en al glimlach, de grote strijder, die dadelijk, zo dacht hij, feestelijk een beker zou heffen en heerlijk voedsel in zijn mond zou stoppen. Zijn wijdopen mond! Opgelucht dat hij thuis was!
Ik zag zijn handen verkrampen door plotselinge pijn, verkrampen door het wrede, schokkende besef dat zijn laatste uur ten langen leste had geslagen, en nog wel in zijn eigen paleis, net toen hij zich ontspande en zou gaan genieten van de geneugten van de oude stenen badkuip.
Dat was wat hem inspireerde om door te gaan, vertelde hij, de gedachte dat dit op hem wachtte, heilzaam water met kruiden, zachte, schone kleren en de vertrouwde geuren en geluiden. Hij was als een leeuw die zijn snuit liet rusten, al het gebrul gedaan, zijn lichaam ontspannen, en elke mogelijkheid van gevaar ver uit zijn gedachten.
Ik zei glimlachend dat ook ik had gedacht aan het welkom dat ik hem zou bereiden. Mijn dagen en mijn dromen waren van hem vervuld geweest, vertelde ik hem. Ik had ervan gedroomd dat hij schoon en verfrist opstond uit het geparfumeerde badwater. Ik zei tegen hem dat het eten werd klaargemaakt, de tafel werd gedekt en zijn vrienden zich verzamelden terwijl de bedienden een bad voor hem aan het vullen waren. En daar moest hij nu naartoe gaan, zei ik, hij moest gaan baden. Hij moest gaan baden, baden in de verademing van het thuis zijn. Ja, thuis. Daar was de leeuw – hij was thuis. Ik wist wat ik met de leeuw moest doen zodra hij was thuisgekomen.

[...]

 

Oorspronkelijke tekst © The Heather Blazing
Nederlandse vertaling © Anneke Bok en De Geus

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum