Leesfragment: Het leven in tijden van vrede

10 september 2017 , door Francesco Pecoraro
|

Op 12 september verschijnt Het leven in tijden van vrede van Francesco Pecoraro (La vita in tempo di pace, vertaald door Els van der Pluijm en Hilda Schraa). Wij publiceren voor!

Op een dag in mei 2015 reist de 69-jarige Ivo Brandani ziek van Caïro terug naar Rome. In Egypte heeft hij in het diepste geheim gewerkt aan een opdracht van een multinational: het koraalrif in de Rode Zee, dat door vervuiling en uitputting aan het afsterven is, vervangen door een rif van synthetisch materiaal. Op zijn terugreis trekt zijn leven aan zijn koortsige geestesoog voorbij: de decadentie van de jaren 2000, de hypocrisie van de jaren negentig, en verder terug in de tijd de studentenprotesten in de jaren zestig, de ontdekking van liefde en seks, de harde jaren van zijn kindertijd onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog.

Wanneer hij de balans opmaakt, moet hij gedesillusioneerd constateren dat in die bijna zeventig jaar van vrede Europa volop kansen heeft gehad om de wereld een betere plaats te maken, maar dat er niets van terecht is gekomen. En de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij hem, en mensen als hij. Zij waren onverschilligen, conformisten, zij kozen de makkelijkste weg. Messcherp en genadeloos vertelt deze roman het verhaal van een land, van het westerse continent, van ons. Het is het verhaal van de middenklasse met haar zwaktes en ambities, haar enthousiasme en verveling, haar goede bedoelingen en gemakzucht, het verhaal van wat we ooit wilden en wat we uiteindelijk zijn geworden.

 

Ivo Brandani werd achtervolgd door een gevoel van naderend onheil. Hij zag het in elk initiatief om de werkelijkheid te veranderen, in elk gebouw (dat kan instorten), in een vliegtuig in de lucht (dat kan neerstorten), in een rijdende auto (die in een slip kan raken), in een stopcontact (dat kortsluiting kan veroorzaken), in een pan op het fornuis (brandgevaar), in een glas water (dat kan omvallen), in een vers ei (dat kan breken): alles wat overeind staat kan bezwijken, alles wat functioneert kan daarmee ophouden. Sterker nog, vroeg of laat zou het daarmee ophouden, dat stond vast. Maar hoe had díé ramp voorkomen kunnen worden? Het was een gebeurtenis uit een ver en grijs verleden, waar hij zich niet druk over zou moeten maken. Maar dat deed hij wel.
Wie die volkeren waren is nooit helemaal duidelijk geworden, noch waar ze vandaan kwamen, noch wanneer precies, noch waarom. Het was alleen duidelijk dat het om een etnische afscheiding uit Centraal- Azië ging. Iemand had zelfs beweerd dat het gewoon Grieken waren die een andere godsdienst en andere gebruiken hadden aangenomen. Zeker was dat ze een paar eeuwen na hun eerste verschijning aan de oevers van de Middellandse Zee Constantinopel hadden ingenomen. En dat was voor hem onacceptabel. Sinds 29 mei 1453 waren er overigens in elke generatie mensen geweest die zich niet bij de val van Byzantium konden neerleggen. Ingenieur Ivo Brandani was een van hen.
Allemaal verwachten we van technici niets anders dan het gezonde pragmatisme en positivisme dat ongeletterden evengoed als echte intellectuelen in staat stelt een vliegtuig te nemen, met een auto over een brug te rijden, in een trein te stappen, op een boot, met een redelijke kans het er heelhuids af te brengen. Dankzij technici bestaan er objecten met namen als huis, brug, vliegtuig, trein, tunnel, raket, satelliet en ruimtestation, auto, computer enzovoort, en wij willen dat ze op hun uitvindingen lijken, overeenkomen met het object van hun aandacht. We willen dat ze nuchter en oplettend zijn, neutraal ten opzichte van politieke kwesties, al laten ze zich naar ons idee niet makkelijk misleiden, omdat ze geneigd zijn alles te verifiëren en niet snel meer belang zullen hechten aan woorden dan aan feiten. Technici moeten wat ons betreft niet al te verfijnd zijn, liever wat onnozel. Kortom, we vertrouwen ze meer wanneer ze afstandelijk en ietwat dommig overkomen, we zien ze liever met een detective in de hand dan met een dichtbundel. Van een ingenieur verwachten we geen obsessies en wraakgevoelens van de soort die de geest van Ivo Brandani bevolkten.
Toen hij voor het eerst voor zijn werk in Istanboel was, liep hij toevallig een kleine moskee binnen in de schaduw van de stadsmuur aan de kant van de Zee van Marmara. Op de plattegrond stond ze aangegeven als Küçük Ayasofya Camii, vertaald in het Engels als Small Ayasofya Mosque, maar in zijn reisgids stond ze ook vermeld als de Kerk van de Heiligen Sergius en Bacchus. Het ging om een Byzantijnse kerk die later was getransformeerd tot moskee en ondanks haar vijftienhonderd jaar, de verschillende in het witte pleisterwerk aangebrachte Koraninscripties en een waarschijnlijk grondige iconoclastische schoonmaakbeurt om alle vroegere beeltenissen en mozaïeken te verwijderen toch goed bewaard leek. <Vijftienhonderd jaar oud! Vijftienhonderd!> herhaalde Ivo bij zichzelf, in een poging dat tot zich door te laten dringen. Zo deed hij dat altijd wanneer hij was gebiologeerd door een niet-voorstelbare grootheid: honderdduizend ton, vierhonderd kubieke kilometer, driehonderdduizend kilometer per seconde… ‘De plattegrond,’ stond in de gids, ‘en de structuur van het gebouw in het algemeen zijn geïnspireerd door de Hagia Sofia.’ Brandani kreeg onmiddellijk het gevoel dat er iets niet klopte en toen hij even later de trap op liep naar het matroneum en op de galerij stond, voelde hij een soort fysieke weerzin, pijn, alsof iemand zijn vingers achter je oren drukt: daar, voor zijn ogen, zag hij de Overgave, de Overweldiging, de Onderwerping, de Onteigening, de Uitwissing, de Vervanging… Van bovenaf zag je duidelijk de verdraaiing van de symmetrieassen waaraan het gebouw was blootgesteld, de culturele ontwrichting die de kerk en de hele stad hadden ondergaan. De lijnen voor de opstelling voor het gebed, verweven in het blauwe tapijt dat de vloer volledig bedekte, wezen naar Mekka, een richting die werd aangegeven door de nis van de mihrab, met een volstrekt autonome koers ten opzichte van de bilaterale symmetrie van de kerk, die werd bevestigd door de onlogische positie van de minbar, de preekstoel. Het gebouw eromheen telde niet, was louter aangepast toeval; alleen de Kaäba telde, het verre centrum van waaruit de islam zich verspreidt. Dat had allemaal een zekere poëzie, maar deze kerk was er niet op gebouwd om die te huisvesten.
Dat gevoel van onherstelbaar verlies, op dat moment zo heftig, was Brandani ook terstond weer vergeten, totdat het jaren later de kop weer opstak bij het lezen over de val van Byzantium in een boek van Stefan Zweig, een Oostenrijks schrijver die hij nauwelijks kende, of eigenlijk helemaal niet. Een vriend had hem Lotswendingen cadeau gedaan: op pagina 7 begon het verhaal ‘De Verovering van Byzantium’ als volgt:

Op 5 februari 1451 brengt een geheime bode aan de oudste zoon van sultan Moerad, de eenentwintigjarige Mohammed, in Klein- Azië het bericht dat zijn vader gestorven is.

Zweig had die gebeurtenis, de dood van Moerad, gekozen als begin van de kettingreactie die iets meer dan twee jaar later zou leiden tot een onvoorstelbare culturele transplantatie.
Met dit verhaal als uitgangspunt had Ivo Brandani onderzoek gedaan en de dichterlijke vrijheid in Zweigs versie ontdekt, plus het bestaan van talloze uiteenlopende vertellingen en kronieken uit die tijd over de inname van Constantinopel, waarvan sommige legendarisch, bijvoorbeeld het verhaal over die deur die er nooit was geweest maar plotseling in de muur zou zijn opengegaan om de verslagen Imperator van Byzantium binnen te laten en van de dood te redden. Hij was wel gecharmeerd van het idee dat Constantijn xi Paleologus nog steeds als een mummie opgesloten zat in een nis, of minstens tijdelijk een bestanddeel had gevormd van de resten van de vestingwerken, in afwachting van de bevrijding van zijn stad, om dan weer voor de dag en aan het licht te komen. De gastvrije houding van het metselwerk van de stad openbaarde zich op de dag des onheils ook aan de aartsbisschop van Constantinopel, die volgens zeggen op het moment dat de Turk de Hagia Sofia binnendrong was verdwenen, opgeslokt door de dikke, wankele muur die de kerk nog steeds ondersteunt.
Sindsdien, dus nadat hij dit had gelezen, moest hij, als hij in het holst van de nacht versuft en badend in het zweet wakker werd en eruit moest om zijn kletsnatte T-shirt te verwisselen en te pissen, eenmaal terug in bed vaak aan de Val van Constantinopel denken, en kon dan van pure ontsteltenis en woede de slaap niet meer vatten.
Waar maakte hij zich na al die eeuwen nog druk over? Daar kwam ook hijzelf nooit achter. Waarschijnlijk was de inname van Byzantium slechts een beeld van dat besef van onherstelbare verwoesting dat hem af en toe overviel, stond het symbool voor iets anders. Misschien voor het ultieme gevoel van naderend onheil dat hij had opgelopen doordat hij te vaak had gezien hoe zaken werden afgeschaft die hem ooit onaantastbaar en eeuwigdurend hadden geleken. Wat hem kwelde was misschien het besef van de onherroepelijkheid van dat feit, in zijn ogen de consequentie van verkeerde berekeningen en beslissingen, van besluiteloosheid en verraad, van de voorrang van persoonlijke en – gezien de ernst van de gevolgen – volstrekt onbeduidende belangen.
Als hij de Inname van Constantinopel ’s nachts de kans gaf hem te belagen, was het gedaan met de slaap: dan moest hij eruit, theedrinken en koekjes eten, voor de tv gaan zitten, afstemmen op een zender met documentaires en wachten tot de slaap terugkwam. Als hij vervolgens tenminste niet werd lastiggevallen door zorgen over zijn werk, zaken waarvoor híj verantwoordelijk was en die zijn Innerlijke Vijand konden oproepen, die voortdurend op de loer lag, klaar om hem het bloed onder de nagels vandaan te halen met zijn verwijten, zijn bezwaren.
Zweig vermeldt dat de troepen van Mohammed II Fatih, de Veroveraar, op 29 mei 1453 Constantinopel innamen door de stad binnen te dringen via een sluippoortje in de tweede binnenmuur, dat om onverklaarbare redenen openstond. Het werd de Kerkoporta, de Poort van Circe, genoemd en was nauwelijks meer dan een gat. Van daaruit verspreidden de Turken zich en ondermijnden ze van binnenuit de verdedigingstroepen, die die dag hadden kunnen winnen als ze niet in paniek waren geraakt toen ze de vijand in eigen huis zagen opduiken, als een parasiet die zwart afsteekt tegen de smetteloos witte lakens van je bed… Maar het verhaal zoals Zweig het weergeeft klopt niet, althans niet helemaal. Veel schrijvers melden dat het verschrikkelijke, reusachtige, speciaal voor dit beleg vervaardigde kanon van Mohammed een bres had geslagen in de stadsmuren ter hoogte van de Poort van de Heilige Romanus en dat de Turk door dat gat was binnengedrongen.
<Voor dat type vestingmuren vormde het kanon een groot probleem: er zouden ad hoc echte, speciaal voor vuurwapens ontworpen bolwerken nodig zijn geweest,> dacht Ivo al jaren, <ze hadden zich kunnen redden met muren van enkele meters dik, en meer verdedigingskanonnen: de Middeleeuwen waren voorbij, dit type vestingwerken had geen nut meer,
ze hadden moeten doen zoals op Rhodos, daar hielden de muren het de hele belegering lang vol, de stad werd ingenomen omdat de hospitaalridders zich uiteindelijk overgaven… Aan de Turken viel niet te ontkomen, het was hun wereld, die wilden ze helemaal voor zichzelf, en ze waren onoverwinnelijk, of bijna…> Soms identificeerde hij zich zozeer met de belegerden dat hij in paniek raakte bij de gedachte dat hij plotseling de duivelse, schuimbekkende, onreine, met bloed besmeurde vijand de hoek om zou zien komen waar hij al van kinds af aan met zijn vrienden rondhing, terwijl Byzantium zichzelf nog wijsmaakte dat het ergens over heerste en haar bewoners zich veilig waanden binnen de onneembare stadsmuren.
Teruggaan tot de bron van ook het armzaligste causale stroompje, de keten van gebeurtenissen deconstrueren, ze stuk voor stuk reduceren tot hun eigen constitutieve eenheid: dat had Ivo Brandani willen doen, als hij had gekund, om het exacte point of no return vast te stellen, mocht dat al bestaan, dus het moment waarna Constantinopel hoe dan ook zou zijn gevallen. Kortom, zou het mogelijk zijn op wetenschappelijke gronden de drempel van de onontkoombaarheid van die gebeurtenis te achterhalen?

[...]

 

© 2013 Adriano Salani Editore
© Nederlandse vertaling Els van der Pluijm en Hilda Schraa /Uitgeverij Wereldbibliotheek

 

[...]

 

© 2013 Adriano Salani Editore
© Nederlandse vertaling Els van der Pluijm en Hilda Schraa /Uitgeverij Wereldbibliotheek

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum