Leesfragment: Hoe alles moest beginnen

09 december 2017 , door Thomas Verbogt
|

We kijken terug: Hoe alles moest beginnen, de nieuwe roman van Thomas Verbogt, is een van de sterke boeken van het najaar. Lees bij ons een fragment!

Thomas en Licia gaan als kinderen met elkaar het verzonnen leven aan, want het echte leven vertrouwen ze niet. Aan hun tijd samen komt abrupt een einde. Ze moeten elkaar loslaten, maar kunnen dat niet. We volgen Thomas en Licia daarna als twintigers, veertigers en zestigers. Zij blijven verbonden, ook als zij elkaar jaren niet zien. Toch zal het bijna een leven lang duren voordat Thomas begrijpt wat haar voorgoed veranderde. Hoe alles moest beginnen is een indrukwekkende roman over de liefde, de tijd, en de kracht van het verzinnen.

N.B. Wij publiceerder eerder voor uit Perfecte stilte, Kleur van geluk en Als de winter voorbij is . Ook publiceerden we een recensie van Wat heeft de Sint voor jou gekocht?

 

Onze lach

Het park ruik ik al voordat ik het zie, een geur waarvan ik houd, het is de geur van de dag die nog maar kort geleden begonnen is, er zit licht in en beloftes. Alleen al daarom loop ik er elke dag doorheen. Het is de lente van 1992, ik ben naar de supermarkt geweest en nu op weg naar huis. Op een bank bij de ingang van het park zit een zware Oost- Europese man die op zijn klarinet swingend ‘Zie de maan schijnt door de bomen’ speelt. Waarschijnlijk is hij net hier en hebben zijn musicerende landgenoten hem een loer willen draaien: ‘Speel dat maar. Daar zijn die Hollanders dol op.’ Een moeder duwt haar jonge dochter haastig voor zich uit, bang iets te moeten uitleggen.
Als ik al veel verder ben, hoor ik het lied nog, een nieuwe variatie, nog steeds swingend. Ik ga op een bank bij de vijver zitten, en dan is het ineens een zondagnamiddag in december, ik ben bijna acht. Ik loop naar het huis van Licia. Ze komt al naar buiten. We gaan naar het wijkgebouw, vier straten verder, waar die middag een paar films van Laurel en Hardy worden vertoond. Daar zijn we gek op, zo kijken we graag naar de wereld van volwassenen.
In een zijstraat in de buurt van het wijkgebouw stopt een bestelbusje waarop in grote rode letters staat kwaliteit is onze reclame, en ook een naam, maar die naam zegt ons niets. Over zo’n slogan kunnen we lang praten, maar daar komen we nu niet toe, want uit het busje stappen Sinterklaas en een Zwarte Piet. Ze hebben ruzie, en niet zo’n beetje ook. We horen dat het over geld gaat, maar snappen er verder niet veel van. En als Zwarte Piet Sinterklaas nijdig een duw geeft, krijgen we de slappe lach. Zwarte Piet beent op ons af en briest: ‘Wat valt er te lachen?’
We maken ons uit de voeten.
In het wijkgebouw lachen we even later harder dan de andere kinderen, opgelucht dat we onze lach alle ruimte mogen geven. Een van de films was die waarin Oliver Hardy met een gebroken been in het ziekenhuis ligt en Stan Laurel hem met een zak noten en hardgekookte eieren komt opzoeken. Die film zie ik nog regelmatig en telkens voel ik onze lach.
Ik geloof dat veel van ons intens was, onze vrolijkheid, onze ernst, onze nieuwsgierigheid en vooral onze vriendschap
Er zijn niet veel mensen in het park. De klarinettist hoor ik niet meer. Misschien heeft iemand hem gewezen op de ongelukkige muziekkeuze.
Het komt natuurlijk door de herinnering van zojuist dat ik Licia het park in zie lopen, door de ingang recht tegenover me. Het is net alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Ze ziet me zitten, ze zwaait en terwijl ze dat doet, buigt ze even haar hoofd. Het is zo vreemd, ik wéét dat het niet waar is, maar tegelijkertijd weet ik het ook niet zeker. Waarom komt Licia er niet aan? Waarom komt ze niet uit onze gelukkige tijd door al die jaren heen opnieuw naar me toe, alsof we het leven opnieuw gaan veroveren? En dat we opnieuw zeggen dat we niet zonder elkaar kunnen, natuurlijk niet, dat we onszelf alsjeblieft niets moeten wijsmaken. De gedachte, het beeld, het vooruitzicht beneemt me bijna de adem, ik voel tranen in mijn ogen, ik wil opstaan, ik wil ook zwaaien, maar het is net alsof er iets is wat me zo zwaar maakt dat ik me niet kan bewegen. Ik kijk om me heen om te zien of er iemand is die me misschien kan helpen, maar er is niemand en het park ziet eruit alsof het een wazige foto is.
En dan komt er weer lucht in mijn longen en licht in mijn hoofd, de plastic tas vol boodschappen is omgevallen, de vrouw die Licia was is een vrouw die haar hond roept, maar die hond komt niet.
Ik hoor me haar naam uitspreken, Licia. Misschien alleen maar omdat ik het nodig vind van haar naam een woord te maken dat past bij deze prachtige ochtend, het begin van een dag die veel verandert, want als het avond is, hoor ik ineens haar stem. Uit het niets, lijkt het wel. En met die stem is iets vreemds aan de hand.

 

© Thomas Verbogt 2017

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum