Leesfragment: Lied der revolutie

16 november 2017 , door Russell Shorto
| |

Op 21 november verschijnt bij ons Lied der revolutie. Geschiedenis van de Amerikaanse vrijheid, het nieuwe boek van de Amerikaanse historicus Russell Shorto. Lees bij ons alvast de proloog.

In Lied der revolutie toont Russell Shorto op prachtige wijze waarom de vrijheid vandaag de dag nog steeds moet worden bevochten en dat de idealen van de Amerikaanse Revolutie dat waard zijn. Eerder verschenen van Russell Shorto in vertaling Nieuw-Amsterdam en De botten van Descartes. In 2013 verscheen Amsterdam. Geschiedenis van de meest vrijzinnige stad ter wereld [leesfragment] dat lovend werd ontvangen. In een tijdperk waarin de grondbeginselen van de Verenigde Staten meer dan ooit onder druk staan, kijkt historicus Russell Shorto terug op de periode waarin deze beginselen werden gevormd. Op basis van bronnen die onlangs werden ontdekt, verweeft hij de levens van zes Amerikanen tot een prachtig verhaal dat een nieuwe blik werpt op de Amerikaanse Revolutie (1765-1783). De lezer maakt kennis met een Native American, een Britse aristocraat en de eerste president, George Washington, die alle drie een belangrijke rol speelden in de strijd, maar ook met drie gewone burgers - een vrouw, een slaaf en een ongeschoolde arbeider - die even heldhaftig streden om vrijheid voor zichzelf op te eisen.

N.B. Op 23 januari 2018 vertelt Russell Shorto bij het John Adams Institute over zijn nieuwe boek, u kunt hierbij aanwezig zijn

 

Proloog

Hij was een wijs man, een familieman met een vriendelijk gezicht en gevoelvolle ogen, en hij stond op het punt om te gaan moorden. De mensen die hij wilde doden noemden zichzelf Amerikanen. Dat woord had niets met hem te maken, hoewel dat etiket zonder dat hij het wilde later wel op zijn identiteit en die van zijn volk geplakt zou worden. Hij behoorde tot het Seneca-volk en was een leider van de Haudenosaunee, de confederatie die door de blanken de Iroquois of Irokezen genoemd werd en waartoe zijn volk behoorde. Zijn naam was Kayéthwahkeh. De betekenis in de Seneca-taal had met het planten te maken. Dat, en het feit dat het maisveld de meest aanwezige aanplant was in de Seneca-dorpen, zorgde ervoor dat de Amerikanen hem Cornplanter noemden: ‘Maisplanter’.
Cornplanter was een jonge man, nog in de bloei van zijn leven, met brede schouders en een sportieve bouw. Deze nacht, op 27 juli 1779, leidde hij in het donker honderdtwintig met musketten en tomahawks gewapende mannen langs een beek die in de Susquehanna uitkwam, in Midden-Pennsylvania. Ze slopen om een met ruwe palissaden omheind terrein heen, waarop zich eenentwintig Amerikaanse militiemannen en ongeveer vijftig vrouwen en kinderen bevonden. Bij zonsopkomst verscheen een van de mannen in de ingang van het primitieve fort; de kogel raakte hem in zijn voorhoofd, waardoor hij achteroverviel. In plaats van de waarschuwing te aanvaarden, begonnen de militieleden terug te schieten. Ze waren in de minderheid en onervaren, en ze hadden geen idee wat hun te wachten stond. Het geknal van musketvuur verstoorde de ochtendstilte.
Cornplanter had hiertoe niet gedwongen willen worden: hij had geen Amerikanen willen doden. Maar er waren anderen die inspraak hadden en als politiek leider begreep hij wat een compromis was en wat een meerderheidsbeginsel was. Een tijdje daarvoor hadden vertegenwoordigers van de koning van Engeland – vreemde wezens in hun rood-witte kleding die naar varkensvlees en azijn roken – in het Britse fort in Oswego, aan Lake Ontario, in Seneca-land een officiële vergadering belegd met leiders van de Iroquois-confederatie, onder wie Cornplanter. Ze hadden een wampum laten zien, een gordel met snoeren van gekleurde schelpenkralen die het bewijs vormde van het oude verbond tussen Groot-Brittannië en het Iroquois-volk. Ze spraken over de oorlog die aan de gang was tussen hun land en de Amerikaanse kolonisten, vertelden over de glorie en macht van Groot-Brittannië en haar koning, en over de ondergeschiktheid van de Amerikanen. Ze wilden dat de Iroquois aan hun kant kwamen meevechten. Ze deelden geschenken uit: koperen ketels, musketten met hun prachtige lange, koude lopen, buskruit, scherpe messen van het soort dat de Iroquois het liefst gebruikten voor het scalperen.
De Iroquois-leiders pleegden vervolgens overleg met elkaar. In de loop van de jaren had hun volk oprechte zakelijke deals en zelfs vriendschappen gesloten met de Amerikaanse kolonisten. Maar die kolonisten hadden ook Iroquois-dorpen platgebrand, hun families vermoord en hun hun land afgepakt. Thayendanegea, die tot de Mohawks behoorde, was een wereldwijs, dominant krijgsopperhoofd, die ook de Engelse naam Joseph Brant had gekregen. Hij voerde krachtig aan dat het ‘landjepik’ door zou gaan als de Amerikanen de Britten zouden verslaan en dat de Iroquois daarom aan de zijde van de Britten moesten strijden. Bovendien waren de Britten sterker en was het beter om je aan de kant van de waarschijnlijke winnaar te scharen.
Toen was Cornplanter opgestaan om iets te zeggen. Dat moet voor wat beroering hebben gezorgd want hij was een bijzondere man en dat beseften de anderen. Hoewel hij een ervaren krijger was, in feite een moordmachine, had hij ook het karakter van een filosoof. Hij dacht over de dingen na en was een rustige, langzame denker die aforistische uitspraken deed en wiens woorden, ondanks zijn relatief jonge leeftijd, vaak de pijn en de droefheid van het leven weerspiegelden. Hij had zich niet laten overhalen door de argumenten of geschenken van de Britten. Cornplanter noemde de oorlog tussen de Britten en Amerikanen een ‘familieruzie’. Hij stelde voor dat het verstandiger was om van een afstand toe te kijken hoe de twee blanke stammen het samen uitvochten. ‘Oorlog is oorlog, dood is dood, een gevecht is een serieuze zaak,’ zei hij.
Joseph Brant had zoiets kennelijk wel verwacht van Cornplanter. Hij sprong overeind, gebood Cornplanter ‘zijn mond te houden’ en noemde hem ‘neef ’, een term die ondergeschiktheid uitdrukte, ook al waren ze elkaars gelijken. Hij noemde Cornplanter een ‘lafaard’ en drong er bij de anderen op aan om aan de kant van de Britten mee te vechten.
Er werd gestemd en Cornplanter delfde het onderspit. De Iroquois zouden deelnemen aan de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en voerden een reeks moorddadige aanvallen uit op Amerikaanse dorpen en forten. Cornplanter, de filosoof, ging voorop en liet een spoor van angst achter.

Bijna vijfduizend kilometer daarvandaan, aan de overkant van de Atlantische Oceaan, zat de man die Cornplanter hiertoe gedwongen had. Lord George Germain was de minister van de Amerikaanse kolonies en dus ook Engelands minister van Oorlog, de persoon die een strategie moest bedenken om de opstand de kop in te drukken.
In tegenstelling tot de wereld van Cornplanter, die bestond uit bospaden en dorpen met langhuizen, was die van Germain er een van de Londense herenclubs en landgoederen, van diamanten broches voor de dames en tot de rand gevulde glazen rode wijn voor de heren, van nieuwe afleidingen als Samuel Johnsons woordenboek en symfonieën van Herr Mozart. Germain was een lange man, ‘nogal vrouwelijk’ in de manier waarop zijn lichaam rond zijn middel uitdijde, zoals een kennis het zei, maar ondanks dat met de uitstraling van de geharde militair die hij ooit geweest was.Hij was joviaal in de omgang, al was hij zo fel dat zelfs vrienden hem op afstand probeerden te houden.
Germain was ervan uitgegaan dat ze de Amerikanen heel snel onder de duim zouden kunnen krijgen. Het oorspronkelijke plan dat hij begon uit te voeren was, zoals hij het zelf zei, ‘beslissend, direct en vastberaden’. De Britse legers zouden de Hudson innemen en een wig drijven tussen New England en de rest van de kolonies. Door deze tweedeling zou Amerika een einde maken aan de opstand. Maar in december 1777 kwamen er in Londen berichten binnen dat generaal John Burgoyne zo onmiskenbaar verslagen was bij Saratoga, dat hij zich met zijn hele leger van zesduizend man had moeten over - geven aan de Amerikaanse troepen aan de oevers van de Hudson. De verontwaardiging in het parlement was groot en George Germain werd aangewezen als de schuldige. Het woord waarmee zijn vijanden hem uitscholden was precies hetzelfde woord dat het Mohawk-opperhoofd naar Cornplanters hoofd had geslingerd: lafaard. Het was vreemd om die beschrijving, laf, toe te passen op een plan dat een volledige, rechtstreekse militaire aanval inhield. Maar Germains belangrijkste vijanden doelden niet zozeer op zijn strategie bij de Hudson; ze verwezen naar zijn verleden, naar een spectaculaire vergissing die hij als jonge man op het slagveld had begaan. Ze haalden een oude wond open. Germains gedrag tijdens de oorlog tegen de Amerikaanse revolutionairen had inderdaad ook een heel persoonlijke kant. Hij gebruikte feitelijk het grote, wereldhistorische conflict om met een persoonlijke demon af te rekenen.
Diep geraakt door de aanvallen van zijn politieke vijanden bedacht Germain een nieuwe strategie om de Amerikanen te verslaan. Voortaan zou de Engelse aanval complexer zijn en op grotere schaal uitgevochten worden met minder scrupules. Zo vaardigde hij onder andere exacte instructies uit om de Iroquois-indianen aan Britse zijde bij het conflict te betrekken.

Niet alleen Cornplanter werd er door George Germain toe gedwongen om mee te vechten, maar door de aanvallen die Cornplanter en de andere Iroquois uitvoerden – een schrikbewind in heel Pennsylvania en New York dat in stukken gehakte lichamen en getraumatiseerde overlevenden achterliet – werd ook de koloniale legerleider tot deelname aan de strijd gedwongen. Generaal George Washington nam, in zijn militaire kampement in Middlebrook, New Jersey, het moeilijke besluit om vierduizend militairen – bijna een kwart van zijn hele legermacht – bij de strijd tegen de Britten weg te halen en in te zetten tegen de Iroquois.
Op dit moment, na drie jaren van oorlog, stond Washington voor heel veel problemen. De Britten hadden twee forten aan de Hudson veroverd en het leek erop dat ze hun doel om de kolonies in tweeën te delen zouden bereiken. De Amerikaanse militairen liepen praktisch blootsvoets: ze zaten erg om schoeisel verlegen. En nu moest Washington zijn leger ook nog opdelen om tegen de indianen te gaan vechten. Het nieuws dat hem van huis bereikte, van Mount Vernon, was ook niet goed: de gewassen waren niet ingezaaid en er was geen geld voor het onderhoud.
Washington was zevenenveertig jaar, een plantagehouder uit Virginia die, met zijn bevordering tot bevelvoerder van het Amerikaanse leger, alles bereikt had waar hij zijn hele leven al naar had gestreefd: aandacht, eer en status. Hij was heel precies wat betreft zijn kleding en schonk daar grote aandacht aan als hij in het openbaar moest verschijnen; zo zorgde hij er bijvoorbeeld voor dat zijn manschappen hem altijd, zelfs te midden van alle modder en vuiligheid, gekleed in zijn schitterendste uniform boven op het allermooiste paard zagen zitten. Hij was, net als George Germain, zeer ambitieus, maar daar waar Germains hele wezen zijn gedrevenheid uitstraalde, hield Washington zijn zucht naar succes verborgen onder een koele gereserveerdheid.
En net als bij Germain speelden er bij Washington ook persoonlijke drijfveren mee in het aanvoeren van zijn leger. Vanaf zijn tienerjaren tot aan zijn dertigste had hij naar een plaats in het Britse leger gestreefd. Steeds weer werd hij door het Britse stelsel afgewezen als iemand die slechts een kolonist was en hij werd steeds verbitterder. Door de revolutie veranderde hij geleidelijk aan. Hij was opgegroeid met een bijna kruiperige bewondering voor alles wat Brits was, maar nu was hij de leider van de allergrootste opstand ooit tegen Groot-Brittannië. Hij was een Anglo-Amerikaan die zichzelf steeds meer als een Amerikaan ging zien.

Terwijl de oorlog voortduurde, werden de Seneca-krijger Cornplanter, de Britse aristocraat George Germain (die bij zijn geboorte George Sackville heette) en de Amerikaanse generaal George Washington voortgestuwd door een gemeenschappelijke drijfveer. Ze waren alle drie een leider van hun volk. Het idee van politieke vrijheid, dat in de achttiende eeuw met ongekende drang opgang maakte, bracht hen bij elkaar in de strijd.
Maar politieke vrijheid en een representatieve regering, de ideeën die wij het meest in verband brengen met de Amerikaanse Revolutie, maakten, hoe wereldschokkend ze ook waren, onderdeel uit van een veel grotere kracht die in die tijd een rol speelde. Die grotere verandering in hoe mensen naar zichzelf keken was al ruim een eeuw aan de gang toen Washington, Germain en Cornplanter in actie kwamen. Die verandering viel me voor het eerst op toen ik research deed voor mijn boek Nieuw-Amsterdam uit 2004, over de stichting van New York door de Nederlanders in de zeventiende eeuw. In die eeuw verloor men het vertrouwen in de oude manieren van kennisvergaring en ontwikkelde men een nieuwe waardering voor het menselijk denken en wat dat allemaal kon ontdekken. Rond 1650 kwam René Descartes, de zogeheten vader van de moderne filosofie, met het radicale idee dat kennis niet gebaseerd moest zijn op ‘ontvangen wijsheid’ – op iets wat volgens de kerk en de koning waar was – maar op het menselijk denken en ‘gezond verstand’. Ieder mens bezat gereedschap dat de rede genoemd werd en dat op een mysterieuze en diepe manier in contact stond met de wereld en het universum.
Hieruit kwam een verheffing van het individu voort: een nieuw ontdekte fascinatie met het individu, of liever gezegd, een nieuwe betekenis van wat het ‘individu’ was. Voor die tijd was de beschrijving van wie je was onlosmakelijk verbonden met je relaties en netwerken: je familie, gilde, dorp, landgoed, parochie. ‘Jij’ was een draadje in een web. Maar ineens was je… ‘jij’. En ‘jij’ was uniek, speciaal en belangrijk. De stromingen die de gewone levens een eeuw of meer voor de revolutie beïnvloedden, leken alles op zijn kop te zetten vergeleken bij hoe het voorheen was. Mensen vertoonden plotseling een vreemd, nieuw gedrag. Ze tuurden door lenzen om alles te zien wat microscopisch klein was, of juist astronomisch ver weg. Ze stonden in overvolle zalen toe te kijken hoe menselijke lichamen minutieus in stukken gesneden werden, liepen vervolgens naar huis en prevelden onderweg de Latijnse namen van de organen terwijl ze in hun buik prikten om te voelen waar die organen bij henzelf zaten. Schilders maakten niet langer schilderijen van religieuze onderwerpen maar van taferelen uit het dagelijks leven, terwijl hun klanten opdrachten gaven voor portretten, afbeeldingen van henzelf en hun familieleden, die ze mee naar huis namen om er urenlang naar te zitten kijken. Al in de jaren 1640 stonden mensen erop dat vrouwen dezelfde rechten moesten hebben als mannen. Er waren dwaze pogingen (die gedoemd waren te mislukken) om kolonies te stichten in verre landen waar iedereen gelijke zeggenschap had over het bestuur.
Naarmate de achttiende eeuw verstreek, leidde de gerichtheid op het individu tot nieuwe inzichten, nieuwe proclamaties en een opeising van rechten. In heel Europa werd één bepaald woord steeds weer, in elke mogelijke context, naar voren gebracht. Freedom. Liberdade. Liberté. Svoboda. Saoirse. Vrijheid. Koningen, legers en kerken, of je aan hun kant stond of niet, oefenden allemaal macht uit over individuele personen. En allemaal legden ze, op grond van hun bestaan, deze nieuwe, assertieve individuele personen beperkingen op. In het ene land na het andere begonnen mensen voor vrijheid, op wat voor gebied ook, op te komen. De woede nam in de loop van de decennia toe, tot de leiders in Amerika het briljante idee kregen om deze drijvende kracht in een kader te plaatsen. Ze gaven het streven naar vrijheid een sterk politiek kader en zetten het in tegen de Engelsen, die zelf voorop hadden gelopen bij de vrijheidsbeweging. De Amerikanen verklaarden dat het ‘vanzelfsprekend’ was dat alle mensen gelijk geschapen waren en dat allen recht op ‘vrijheid’ hadden.
De mensen die in dit boek voorkomen, leefden ten tijde van deze enorme verandering. Ze zagen zichzelf, net als wij, als individuele personen, die leefden in een tijd van beloften en mogelijkheden die vorige generaties nooit gekend hadden. Maar de nieuwe waarde die men aan het individu hechtte, had ook zijn grenzen. ‘Vrijheid’ kende binnen de vroege Amerikaanse republiek strikte beperkingen. Uiteindelijk zou vrijheid natuurlijk meer omvatten, van de afschaffing van de slavernij, via het vrouwenkiesrecht tot burgerrechten en vrouwenrechten en meer. De uitbreiding van de vrijheid gaat door, en wordt tot vandaag de dag nog steeds tegengewerkt.
Toch streefden de mensen die in de periode van de grondlegging van Amerika uitgesloten waren van de ‘alle-mensen-zijn-gelijkstrijd’ ieder op hun eigen manier naar vrijheid. De drie andere hoofdpersonen van dit boek, wier levens zich afspeelden naast die van Washington, Germain en Cornplanter, waren geen aanvoerders van legers, maar zij personifieerden de ‘revolutie’ evenzeer als de man die de eerste president werd.
Venture Smith, die in Afrika was geboren (en oorspronkelijk Broteer Furro heette), was als slaaf naar Amerika gebracht. Hij was een beter voorbeeld van de complicaties die de vrijheidsstrijd met zich meebracht dan welke patriottische militair ook. Hoewel de Amerikaanse leiders de macht van de individuele vrijheid benadrukten en met grootse, idealistische woorden naar voren brachten, zette dat hen er niet toe aan om de slavernij af te schaffen. Die nalatigheid leidde tot iets wat waarschijnlijk de grootste bron van spanningen vormt in het Amerikaanse leven. Velen blijven op grond daarvan voelen dat er iets ontbreekt aan het project van de Amerikaanse geschiedenis. Maar Venture Smith koos zijn eigen weg: hij wist zichzelf en zijn gezin vrij te kopen, kocht land en slaagde er ondanks alle tegenslagen in een gemeenschap van vrije zwarten te stichten.
De gelijkstelling van slaven was in ieder geval een onderwerp waarover in de achttiende eeuw gediscussieerd werd. De vrijheid van de vrouw, het idee dat vrouwen zelfstandig beslissingen konden nemen en hun eigen leven in konden richten, was iets wat men zich over het algemeen niet kon voorstellen. Margaret Moncrieffe was de dochter van een officier die besloot om aan Britse zijde mee te vechten en dat besluit was bepalend voor hoe haar hele leven zou verlopen. Een jonge vrouw kon haar leven niet zelfstandig inrichten op de manier waarop mannen dat wel konden. Maar ze klampte zich vast aan de ene hoopvolle verandering waar vrouwen steeds meer in slaagden toen zij volwassen werd: het afwijzen van een gedwongen huwelijk. Er moest echter wel een prijs betaald worden toen ze aan zowel haar vader als haar geweld - dadige man het hoofd bood. Het grootste deel van haar leven speelde zich af in Londen en Parijs, afwisselend levend binnen de high society en dan weer in grote armoede. Als we er nu op terugkijken, zien we dat ze probeerde om op eigen benen te staan. Dat was in die tijd vrijwel onmogelijk voor een vrouw, maar ze had middelen tot haar beschikking, waaronder haar vrouwelijkheid en een opmerkelijk moderne handigheid om zichzelf naar voren te schuiven, iets wat ze heel kundig uitbuitte.
We zijn eraan gewend om door de ogen van de elite van die tijd naar de Amerikaanse Revolutie te kijken: mannen met gepoederde pruiken die wijze woorden op geschept papier krasten. Zoals veel van de grondleggers van de Verenigde Staten maakte Abraham Yates jr. uit Albany, New York, de vrijheid tot zijn levenswerk, maar hij bleef resoluut steken op straatniveau. Hij was de zoon van een smid die tot de nederigste loopbaan veroordeeld was: die van schoenmaker. Hij was echter geboren met een duidelijk gevoel van rechtvaardigheid, een gevoel dat de ‘betere klassen’ over het gewone volk heen wals ten. Dus hij bestudeerde zelfstandig de wet en maakte via een reeks lokale politieke functies carrière. Yates was een van de eerste Amerikanen die hun geduld verloren met de Britse overheersing, een van de eersten die het werk van John Locke toepaste op de Amerikaanse situatie, en een van de eersten die zich aansloot bij de patriotische strijd. Maar de dikke boeken die hij schreef, bevatten niet de verheven taal van de documenten van de grondleggers van de Verenigde Staten. Ze zijn daarentegen pragmatisch en achterdochtig, geven altijd zijn visie als middenstander weer en zijn wantrouwen van de elite, de Britse zowel als de Amerikaanse.
Deze drie mensen van de achttiende eeuw staan in een bepaald opzicht symbool voor anderen, voor mensen wier vrijheid beperkt was. Maar om hen in termen van kwesties te definiëren – slavernij, de vrijheid van de vrouw, de strijd van de gewone man tegen de elite – lijkt te beperkt. Ze waren geen vertegenwoordigers van sociale groepen. Ze waren ronduit zichzelf. Toen ik onderzoek deed naar hun levens leken ze niet in hokjes ingedeeld te willen worden en net als ieder van ons wilden ze als unieke personen behandeld worden.
Dit boek probeert daarom abstracte etiketten te vermijden en blijft dicht bij de levens van de zes hoofdpersonen. Het volgt de hele gang van hun levens, van geboorte tot dood. Ik wil niet slechts een verslag geven van het tijdperk waarin de Amerikaanse natie gesticht werd, maar ook weergeven hoe dat ervaren werd. Filosofen zeggen dat de menselijke subjectiviteit de enige muur is die de wetenschap nooit weet te slechten: we zullen nooit op wetenschappelijke wijze weten hoe het is om in andermans schoenen te staan. Maar de schrijfkunst slaagt hier wel in en ik geloof dat de geschiedenis een element van kunst bevat.
Chronologisch gezien begint het boek rond 1700 en eindigt het in de jaren 1830, toen de stoommachines voor een stroomversnelling in de groei van het land zorgden. En hoewel het zich voornamelijk in Amerika afspeelt, begint het verhaal in Engeland: het landelijke, groene Engeland, het land van Wereldrijk zowel als van Verlichting, dat in zoveel opzichten de wieg van Amerika vormde.

 

© 2017 Russell Shorto
© 2017 Nederlandse vertaling Ambo|Anthos uitgevers,

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum