Leesfragment: Mooi lieve schat

27 oktober 2017 , door Joubert Pignon
|

Joubert Pignons nieuwste verhalenbundel Mooie lieve schat verschijnt op 29 oktober. Wij publiceren voor!

N.B. Kom ook naar de boekpresentatie bij onze boekhandel in Haarlem en lees een fragment uit de eerdere verhalenbundel Huil maar, ik wens je uitstel toe.

Vraag je aan de schrijver waar zijn nieuwe bundel over gaat, krijg je het volgende Pignoniaanse antwoord: De verhalen in dit boek vormen een geheel, ook al zijn ze met eigen titels op de pagina’s geplaatst en gescheiden door witregels. De auteur heeft ze in een volgorde gezet die hem logisch leek maar hij verwacht niet van de lezer dat deze zich aan de volgorde houdt. De verhalen horen bij elkaar zoals de kogel + het geweer en de ventilator + de confetti bij elkaar horen. Vast staat dat dit geheel naadloos aansluit bij de eigenzinnige, tragikomische, semi-autobiografische bundels Er gebeurde o.a. niets en Huil maar, ik wens je uitstel toe – zij het dat de tragiek nog tragischer is, en de komiek nog komischer. Pignons hoofdpersoon worstelt nog steeds met de liefde, het literaire bedrijf, de drank, en ondertussen ook met een groeiende drang naar zelfvernietiging die de lezer bezorgd doet afvragen of hierna ooit nog een bundel zal verschijnen. Mooie lieve schat is een boek om te vieren, en koesteren. 

 

Elegie...

Elke keer dat ik mijn oma bezoek, schrijf ik een verhaal over het bezoek. Ik schrijf het verhaal zo dat het als elegie gebruikt kan worden. Mijn oma blijft maar leven. Ik bezoek haar ieder jaar, ongeveer rond haar verjaardag. Ze woont op tien minuten afstand met de trein, of een halfuur met de fiets.
Oma zegt dat ze vijfennegentig is geworden. Ze wijst op een kaart waar het getal vijfennegentig op staat. Ik geef haar een boek cadeau. Gouden jaren van Annegreet van Bergen. Mijn oma vraagt of ik het boek geschreven heb. Ik zeg van niet, omdat ik andere boeken heb geschreven en ook niet Annegreet heet. Ik wou dat ik Gouden jaren had geschreven, dan was ik nu rijk genoeg om me van de rest van de mensen te kunnen afzonderen.
Mijn oma zegt dat ze om haar verjaardag te vieren met mijn oom en mijn ouders naar een Chinees restaurant is geweest. Ze zegt dat ze nooit eerder in een Chinees restaurant was geweest en dat ze het eten vies en veel te luxe vond. Ik zeg dat ze vroeger, toen opa nog leefde, iedere week Chinees aten. ‘Nee hoor,’ zegt oma.
Mijn oom krabt aan zijn oor en veegt zijn vinger af aan zijn broek. Hij komt iedere dag bij oma op bezoek. Van ’s ochtends vroeg tot het eind van de middag zitten ze samen in de kamer. Ze kijken televisie of naar buiten.
Mijn oma zegt dat ze vanuit haar stoel alles kan zien. We kijken naar buiten, door het raam, naar de ingang van het bejaardentehuis. Er staan bejaarden voor de ingang sigaretten te roken. Mensen lopen in en uit. Soms zwaait er iemand. Dan zwaaien mijn oom en oma terug.
Na het zwaaien krabt mijn oom aan zijn oor en veegt zijn vinger af aan zijn broek. Hij zegt dat hij van mijn moeder heeft gehoord dat ik geld heb gekregen om een boek te schrijven. Ik zeg dat ik een bescheiden voorschot heb gekregen, maar dat ik de helft al heb uitgegeven aan vakantie, kleding, een nieuwe bril en het afbetalen van schulden. ‘Als je maar geld verdient,’ zegt oma. Ik vraag of er wijn is. Mijn oom zegt dat er geen wijn is omdat ik de vorige keer dat ik op bezoek kwam, was gestopt met drinken. Ik loop naar de koelkast. Er liggen tien flesjes AAdrink, cupjes koffiemelk, twee plakken komijnekaas en een fles jenever in de koelkast. Ik vraag of ik een glas jenever mag. Mijn oma zegt dat de fles daar voor mijn vader ligt. Ik zeg dat hij het vast niet erg vindt. Mijn oom zegt dat hij gaat. Hij maakt een boterham voor mijn oma en schenkt een glas chocolademelk voor haar in. Het is haar avondeten. Hij gaat terug naar zijn flat, die al twee jaar elk moment verbouwd kan worden. Ik drink jenever. Oma kijkt uit het raam en zwaait soms naar mensen die altijd terugzwaaien. Ze zegt dat ze laatst voor het eerst Chinees heeft gegeten, maar dat ze het niet lekker vond. Gelukkig kon het eten worden ingepakt en meegenomen. Mijn ouders kregen de ene helft van wat over was mee, mijn oom de andere. Mijn oma zegt dat ze het erg lekker vonden. Ze zegt dat ze geen moeilijke eter is, maar dat ze dat Chinese eten niet lustte. Chinese kool lust ze wel, zegt ze.
Er zijn vandaag buien voorspeld maar vooralsnog blijven de buien uit.
Ik neem nog een jenever. Over een halfuur gaat mijn trein.
Ik vertel mijn oma dat mijn vriendin en ik van plan zijn om volgend jaar te trouwen en dat we het jaar daarna dan waarschijnlijk wel een kind zullen krijgen – als ze zevenennegentig is. Oma vraagt of ze op het huwelijk mag komen. Ik zeg dat we het klein willen houden. Mijn oma kijkt naar buiten. Het regent nog steeds niet. Ik zeg tegen oma dat ze welkom is op het feest na afloop, maar dat we wel van plan zijn Chinees buffet te serveren.
‘Als jullie kinderen krijgen, word ik overgrootmoeder,’ zegt oma. Ik zeg dat mijn zusje vier kinderen heeft. Mijn oma zegt dat ze mijn zusje al heel lang niet heeft gezien. Ik zeg dat ik ook geen contact meer heb met mijn zusje.
We kijken naar buiten. Ik schenk nog een jenever in. Ik weet al hoe dit gaat aflopen: op het station koop ik wijn, hoewel ik met mijn vriendin heb afgesproken geen wijn meer op het station te kopen, dus ik zal liegen dat ik de flessen wijn van oma heb gekregen omdat ze bang was dat de houdbaarheidsdatum in zicht kwam; ik zal de flessen thuis achter elkaar leegdrinken en de volgende ochtend met een kater op de bank wakker worden. ‘Het is een dik boek,’ zegt oma terwijl ze door Gouden jaren bladert, ‘maar ik ga proberen het uit te lezen voor ik dood ben.’

 

Kippendief

Een man vertelt zijn bezoek voor de tweede keer dezelfde anekdote. Zijn bezoek vindt het een leuke anekdote en is dan ook blij dat de man dit doet.
Ik, de alwetende verteller, ben ook blij. Ik was er de eerste keer natuurlijk al bij, de man en zijn bezoek zagen me niet – ik zweefde ergens op een onbestemde plek, maar ik had in die periode veel aan mijn hoofd – ook een alwetende verteller laat weleens een steekje vallen. Die eerste keer was ik vergeten het verhaal op te schrijven, maar nu niet. Goed. Genoeg over mijzelf, ik laat de man aan het woord:
‘Om ons seksleven interessant te houden, spelen mijn vriendin en ik vaak een spel. Ik ben dan een kippenboer. Midden in de nacht hoor ik een geluid uit de kippenschuur komen. Het is gewoon de woonkamer hoor, maar we doen alsof het een kippenschuur is. Ik loop naar binnen en betrap haar, de kippendief, met armen vol kippen. Ik druk haar tegen de grond, trek haar broek naar beneden en terwijl ik bij haar binnendring zeg ik: “Ik heb je, vuile kippendief, ik heb je.”’
De man vraagt zijn bezoek wat hij doet om zijn seksleven uitdagend en interessant te houden. De vorige keer deed hij dit niet. De man toont inmiddels interesse in zijn bezoek. Eigenlijk is het best een sociale kerel, die man. Zijn bezoek durft dan ook te zeggen: ‘Mijn vrouw en ik proberen nooit seks te hebben. We verzinnen steeds smoezen en uitvluchten om niet met elkaar naar bed te hoeven gaan. Dit windt ons zo op dat we iedere avond om de beurt in de badkamer masturberen met de deur op slot.’
Als alwetende verteller kan ik u, de lezer, in alle eerlijkheid vertellen dat beide verhalen kloppen. Wat summier verteld misschien – zo zegt de man er niet bij dat hij, om de fantasie nog levendiger te maken, echte kippen in zijn woonkamer heeft rondlopen, en zegt het bezoek niet dat zijn vrouw meestal al slaapt wanneer hij uit bed stapt om in de badkamer te masturberen –, maar in wezen kloppen hun woorden wel. Ik heb de verhalen niet mooier hoeven te maken dan ze zijn, soms is de werkelijkheid al interessant genoeg.

 

Genieën

In de supermarkt lopen bijna alleen maar genieën rond. Het is een eer in hun midden boodschappen te mogen doen. Sommige genieën vegen het kwijl van hun gezicht terwijl ze door de glazen deur van de diepvries naar ingevroren bosbessen kijken. Andere genieën bespreken luid pratend door hun mobiele telefoon tegen iemand aan de andere kant van de lijn ziektes van buurtgenoten. Hier en daar fatsoeneert een genie de joggingbroek. Meerdere genieën dragen een shirt met poezenprint. Wanneer een van de genieën ziet dat je naar de kassa loopt, zet het genie er flink de vaart in en manoeuvreert zijn of haar boodschappenkarretje snel voor je. Dan kijk je naar wat genieën allemaal kopen: witte kadetjes, kattenvoer, ingevroren snacks, halve liters bier, toiletpapier, kip, appelflappen, frisdrank met prik, vlees, zakken rijst, blikvoer, maand- verband, plakken kaas, et cetera. Genieën zijn gretige consumenten. Nadat ze hebben afgerekend en alle zegeltjes kregen waar ze recht op hadden, lopen de genieën met hun karretjes naar hun auto’s, laden de boodschappen in, geven de boodschappenkarretjes een zet en rijden naar huis om de boodschappen op te ruimen en daarna na te denken over van alles en nog wat.

 

Bouwvakkers, bijen, begrafenis

Bouwvakkers knappen de huizen naast het hare op. De leidingen zijn gesloopt en nog niet vervangen. De baas van de bouwvakkers heeft geen mobiel toilet geplaatst. De bouwvakkers bellen bij haar aan en vragen met hun handen tussen hun benen of ze mogen gebruikmaken van haar toilet.
Ze wil eigenlijk nee zeggen, maar omdat ze dat niet durft vlucht ze op een ochtend haar huis uit via de achtertuin.
Haar moestuin is ongeveer twintig minuten fietsen, afhankelijk van de windrichting.
Een imker gebruikt de tuin naast de hare als tijdelijke verblijfplaats voor zijn bijen. De bijen zijn agressief. De eigenaar van de tuin kan niet meer in de tuin komen zonder beschermende kleding. Ze heeft geklaagd over de bijen bij de imker, maar hij zei dat hij zijn bijen niet zomaar weg kan halen omdat hij niet de baas over de tuin is. Ze klaagde bij de eigenaar van de tuin en hij zei dat hij de bijen niet zomaar weg kan halen omdat het zijn bijen niet zijn.
Steeds wanneer een bijensteek bijna genezen is wordt ze opnieuw gestoken.
Gelukkig heeft ze een begrafenis.
Ze wil niet te veel huilen, niet meer dan de familieleden. Ze zit ongeveer in het midden van de zaal, aan het gangpad. Ze mag er ook bij zijn wanneer de kist ter aarde gaat. Ze gooit geen bloem in het gat.
De familie drinkt koffie. Ze staat buiten, met haar rug naar de ontvangstruimte. Staande asbakken naast de deur. Niemand rookt meer. De zomer lijkt te gaan beginnen, het is een warme dag. Mannen hebben hun jasjes uit. Vrouwen staan op blote voeten naast hun pumps. De mensen drinken koffie. Er is koek.
Ze staat buiten, in de schaduw van het gebouw, naast de asbakken, voor de opengeslagen deuren van de ontvangstruimte. Ze kijkt naar het pad waar ze net nog traag overheen liep en ze ziet hoe aan het einde van het pad, naast het graf waar ze net nog naast stond, een tuinman de bloemen die om het graf liggen in een kruiwagen gooit. De tuinman klimt in een kleine graafmachine en begint het zand terug te gooien in het gat in de grond.
Iemand legt een hand op haar schouder.

 

Overlast

De buren hebben de hele dag nog geen overlast veroorzaakt. We beginnen ons zorgen te maken. Aan het begin van de avond bellen we aan. We zeggen dat we de hele dag geen overlast van ze hebben gehad. De buren zeggen dat het ze spijt maar dat ze er door drukte hunnerzijds niet aan waren toegekomen overlast te veroorzaken. Ze vragen ons binnen en zeggen dat ze eventueel nog wel een kwartiertje met bijvoorbeeld een bal tegen de muur kunnen gooien. We bieden aan te helpen. Samen met de buren gooien we ballen, bestek, kussens, etensresten en stoelen tegen de muur die ons huis van het hunne scheidt. Na een tijdje stoppen we en gaan we naar huis. We staan in onze woonkamer en houden onze handen bij onze oren. We horen slechts het suizen van ons bloed en verder hele- maal niets.

Schuld

Als de poes sterft is het mijn schuld. Ze kwam door het kattenluik het huis in gekropen, liep de trap op en ging op het logeerbed liggen. Ze had een doffe blik in haar ogen en een weinig enthousiaste uitstraling. Wanneer ik te dicht in de buurt kwam, blies ze en probeerde ze me te bijten.
Ik keek naar de poes terwijl ik wijn dronk. Het leek me belangrijk de rust te bewaren. Ik stuurde mijn vriendin een bericht waarin ik verslag deed van de situatie. Mijn vriendin was net de deur uit. Ze moest naar een conferentie waar ze een presentatie zou houden over levenskwaliteit gezien vanuit het humanisme. Vanuit de trein stuurde ze me een bericht terug dat ik de dierenarts moest bellen. Ik wist dat dierenartsen bekendstaan als vrijdenkers, dat moet ook wel: dieren zijn grillig en non-conformistisch, maar als er om tien uur ’s ochtends een dronken man met een kapotte poes op de stoep staat, is dat wellicht ook voor hen iets te veel van het goede. Ik stuurde mijn vriendin ’s middags een bericht dat het steeds beter leek te gaan met de poes. Ondertussen hoopte ik dat het steeds beter zou gaan. Het leek steeds slechter te gaan. Maar misschien ging het gewoon heel even slechter zodat het daarna ineens in rap tempo beter zou gaan. Altijd wanneer ik besluit te stoppen met drinken drink ik een dag voordat ik stop extra veel. Nu: twee fles- sen wijn, een halve fles cognac, wat biertjes.
Ik word wakker geschud. Ik kijk naar de gesloten ogen van de poes. Ik lig vlak naast haar. Mijn vriendin staat naast ons. Ik kijk omhoog naar haar. Ze vraagt of ik naar de dierenarts ben geweest. Ze vraagt of ik gedronken heb. Ze vraagt of ik weet wat er is gebeurd. Ze zegt dat ik iets moet zeggen.
Ik zeg: ‘Ikweetnietaangeredenofvaneendakgevallenofgevochtenmisschienvergiftigd.’
Mijn vriendin vraagt wat de dierenarts zei. Ik zeg dat ik niet naar de dierenarts ben gegaan omdat het steeds beter ging. De poes beweegt niet. Ik blaas zachtjes in haar vacht. Ze opent haar ogen en mekkert even. Als mijn vriendin haar hand op haar kop legt blaast ze. Samen liggen we naast de poes die stilligt. Mijn vriendin zegt dat als de poes doodgaat, het mijn schuld is.

 

© Joubert Pignon

pro-mbooks1 : athenaeum