Leesfragment: Nachtwandeling

20 maart 2017 , door Robbert Welagen
|

Op dinsdag 21 maart verschijnt de nieuwe roman van Robbert Welagen, Nachtwandeling. Vandaag brengen wij het eerste hoofdstuk. 

De schrijver Jacob van Herwijnen wint de Sebriko Literatuurprijs en wandelt na de uitreiking het Amstel Hotel uit, een zachte lentenacht in. Het is stil op straat. Hij slaat linksaf en steekt via de Hogesluis de Amstel over. Hij volgt het water in noordelijke richting. De volgende ochtend wordt zijn lichaam drijvend in de Amstel gevonden. 

Inspecteur Mudde buigt zich over deze zaak. Alhoewel hij hoopt dat dit een van zijn laatste zaken is - hij heeft genoeg ellende gezien - is elke moord een vraag waar hij het antwoord op wil vinden. Pas dan mag hij naar huis, naar zijn hond en zijn moestuin. Op zoek naar een dader wandelt Mudde de voor hem onbekende literaire wereld in. Nachtwandeling is een fraaie ontmoeting tussen een grote en een kleine wereld, tussen melancholie en daadkracht, rust en reuring.

 

1

Inspecteur Mudde staat op wanneer het licht wordt. Aan het aanrecht drinkt hij een glas water terwijl hij door het keukenraam uitkijkt over de velden achter zijn huis. De polder, het riet, in de verte koeien. De lente is laat gekomen dit jaar en de koeien staan pas sinds een paar dagen in de wei. Hij loopt naar buiten en snuift in de tuin de ochtendlucht op. Na een kop koffie en het ontbijt stapt Mudde in de auto. Met Jochie – een bruine, acht jaar oude retriever – op de passagiersstoel rijdt hij naar het bos. Alle parkeervakken zijn leeg. Hij stapt uit en maakt het andere portier open, waarna Jochie naar buiten springt en wegrent. Mudde loopt achter hem aan. De zon schijnt door de lichtgroene blaadjes, het roffelen van een specht klinkt van ergens hoog tegen een boomstam en hij heeft zin om een heel eind te gaan wandelen. Hij is nog maar tien minuten op pad als zijn telefoon gaat. Bureau staat er op het schermpje. Hij zucht en neemt op.
‘Ja?’
‘Ook goedemorgen, Mudde,’ zegt de wachtcommandant.
‘Ja ja. Zeg het maar.’
‘We hebben een verdacht overlijden.’
‘Godverde...’
Om hem heen alleen maar bomen en wind, uit de telefoon komen geluiden van het bureau: stemmen, overgaande telefoons, een dichtvallende deur.
‘Die schrijver die gisteravond nog op het nieuws was.’ ‘Welke schrijver?’ zegt Mudde.
‘Je hebt het nieuws niet gevolgd, dat hoor ik al.’
Gisteravond is Mudde naar bed gegaan toen het donker werd. Hij gaat met het lenteritme mee. Als het rustig is op zijn werk kan hij de dagelijkse dingen overlaten aan brigadier Kramer.
‘Kun je Peterse er niet op zetten?’
‘Die is al bezig met die verkrachting.’
‘En Smid?’
‘Hij heeft zijn handen vol aan die grote fraudezaak. Dus jij wordt het. Ga maar naar de Amstel, tussen de Hogesluis en de Amstelsluizen. Kramer en de rest zijn daar al bezig.’
‘Ik kom eraan.’
Hij stopt de telefoon terug in zijn jaszak en fluit op zijn vingers. Jochie komt vanachter een struik aangerend. ‘Kom. We moeten terug.’
Mudde begint richting zijn auto te lopen. Waarom kunnen mensen zich niet eens leren gedragen? moppert hij. Dan kan ik gewoon mijn ochtendwandeling maken. Hij besluit zich niet te haasten.

Nog een paar jaar, dan mag Simon Mudde met pensioen. Hij kijkt ernaar uit. Moord, oplichterij, verkrachting – hij heeft er genoeg van gezien. Soms overweegt hij zijn ontslag in te dienen en naar Texel te verhuizen. Daar woont zijn dochter. Samen met haar man runt ze een biologisch restaurant. Hij kan hen een handje helpen. Mensen zijn dankbaar als je hun eten serveert, dat is wel anders bij de slechtnieuwsgesprekken die hij de afgelopen decennia heeft gevoerd. Maar samenwerken met je dochter betekent misschien vragen om moeilijkheden en hij weet niet eens of ze het wel zou willen.
Tussen de bomen door ziet hij zijn oude donkerblauwe Volvo Amazon staan. De andere parkeervakken zijn nog steeds leeg. Hij opent het bijrijdersportier en Jochie springt met tegenzin op de stoel. Hij klopt het dier op zijn rechterzij. ‘Sorry, jongen. Volgende keer gaan we er langer op uit.’ Hij loopt om de auto heen en stapt in. Een paar minuten later is hij thuis. Hij bewoont de helft van een voormalige boerderij, vijftien kilometer ten noorden van Amsterdam. Tussen het huis en de straat ligt een slootje. Bij de buren staat een miniatuurwindmolen op het gazon. Op mooie zondagen rijden er fietsers en colonnes motoren voorbij.
Dertig jaar geleden heeft hij het huis samen met zijn vrouw gekocht. Net als zijn dochter is ook zijn vrouw naar het noorden vertrokken, maar dan iets verder weg. Ze woont inmiddels al een tijd in Zweden met haar tweede man. Een eenzaam mens vindt Mudde zichzelf niet. Jochie is er, hij heeft een dochter en er zijn trouwe vrienden die hij een paar keer per jaar opzoekt.
Hij maakt de deur van de bijkeuken open en Jochie loopt naar zijn drinkbak. Mudde trekt zijn wandelschoenen en fleecejack uit. De hondenriem legt hij in de vensterbank, naast een blikje Rapide ledercrème. ‘Vrij van waardeloze en schadelijke bestanddelen’, staat er op de rand van de deksel. Gold dat ook maar voor mensen, denkt Mudde.
Op zijn slaapkamer trekt hij andere kleren aan. Een grijs pak, een wit overhemd en bruine veterschoenen. Zelf vindt hij dat hij er netjes uitziet.
Voor de spiegel haalt hij zijn hand door zijn dunnende grijze haar. Hij bekijkt zichzelf. Het voorhoofd met de drie rimpels, en de talloze vertakkingen. De lelijke hangzakken onder zijn ogen. De kaaklijn die zijn scherpte heeft verloren. De plooiende huid. Bij sommige mannen voegt de verstreken tijd iets toe aan het uiterlijk: een zweem van gewichtigheid en wijsheid. Hij vindt zichzelf alleen maar ouder geworden. Een lichaam dat opgebruikt begint te raken.
Weer beneden gooit hij de voederbak vol met brokken. Hij weet niet hoe laat hij vanavond thuis zal zijn. Het kan een lange dag worden.
Van de kapstok pakt hij zijn katoenen groene jas. Een paar lentes geleden gekocht in de enige herenmodezaak in het dorp. De jas zit ruim, dat vindt hij prettig. Niet lang van model, dat zou hem met zijn postuur nog kleiner doen lijken, zei de verkoopster, maar ook niet kort, want hij is geen veertig meer. De grijzende vrouw had naar hem geknipoogd.
Hij draait de deur op slot en stapt in de auto. Wat was de plek ook alweer? Zo’n beetje tegenover Carré. Dat weet hij wel te vinden. Het beduimelde stratenboek laat hij op de achterbank liggen. Hij rijdt achteruit en draait het erf af.
Een bekende schrijver, bedenkt hij terwijl hij over de provinciale weg richting Amsterdam rijdt. Dat is slecht nieuws. Dat betekent pers, en een commissaris die snel resultaat wil zien.

Een klein uur later komt hij aan bij de Amstel. De vindplaats van het lichaam is afgezet met een rood-wit lint. Mudde parkeert zijn auto en loopt tussen de toekijkende mensen door. De politieagent herkent Mudde en houdt het lint voor hem omhoog. Tien meter verderop staan drie witte schermen op de weg. In al die jaren is Mudde nooit aan de lijken gewend geraakt. Maar hij moet kijken. Het slachtoffer ligt doorweekt op zijn rug, in een opengeritste witte zak, op een brancard. Hij draagt een tweedelig zwart pak, een wit overhemd, een zwart strikje, zwarte schoenen en een lange jas. Vluchtig laat Mudde zijn ogen over het gezicht glijden. Het bleke gelaat, de lege ogen, de blauwe lippen. Een grijze haarlok ligt plat over zijn voorhoofd.
Mudde kijkt uit over de weidse Amstel. Hij heeft de man vagelijk herkend. Van televisie, uit de krant. ‘Morgen, Berends,’ zegt Mudde.
De lijkschouwer is bezig zijn spullen op te bergen in zijn aluminium koffertje. ‘Ah, daar is hij dan eindelijk. Zou je niet eens wat dichterbij komen wonen?’
‘Dichter bij wat precies?’
Aan de rand van de kade staat brigadier Kramer te bellen. Zijn oogopslag is fris. Met zijn blonde haar, bleke huid en minieme baard ziet hij eruit als een schooljongen, maar hij is al eenendertig. Hij draagt een leren jack, maar toch oogt hij niet stoer. Te slank en beschaafd, dat jack. Met zijn vriendin woont hij klein en duur in een gehorig appartement in De Baarsjes. Als hij Mudde ziet, beëindigt hij het gesprek en komt toegelopen.
‘Zeg het maar,’ zegt Mudde.
‘Jacob van Herwijnen, drieënzestig jaar,’ begint Kramer. ‘Vanmorgen aangetroffen in de Amstel, om tien over halfzeven door een voorbijganger. Met hulp van twee duikers en de brandweer is het lichaam op de kant getakeld.’
‘Hij heeft maar enkele uren in het water gelegen,’ vult Berends aan. ‘Op zijn rechterslaap heeft hij een wond.’
Mudde loopt om het lichaam heen en met lichte tegenzin bekijkt hij de wond van dichtbij. Gespleten hoofdhuid; een grillige snee te midden van roze opgezet vlees. Zo’n drie bij twee centimeter. Geen geronnen bloed, dat moet het rivierwater hebben weggespoeld.
‘Is hij geslagen, gesneden?’ vraagt Mudde.
‘Deze hoofdwond komt door een val. De technische recherche heeft op de rand van dat bootje huidresten en weefsel gevonden.’
Mudde kijkt naar het aangemeerde bootje waar hij net langs is gelopen. Het ziet er niet vaarwaardig uit. Op de bodem ligt regenwater waarin bladeren drijven. Twee mannen van de technische recherche maken foto’s.
Mudde kijkt weer naar het stoffelijk overschot in de witte zak. ‘Het is geen grachtplasser?’
‘Niets wijst daarop,’ zegt Berends. ‘Zijn gulp is dicht.’
‘Misschien was hij er nog niet aan toegekomen die open te maken,’ reageert Mudde.
‘Ik rook wel heel licht een alcohollucht,’ zegt Berends.
‘Ja, aanvankelijk leek het om een ongeluk te gaan,’ zegt Kramer. ‘Hij is in beschonken toestand met zijn hoofd op de rand van de boot terechtgekomen en in het water gevallen.’
‘Maar het zit anders in elkaar,’ zegt Mudde. ‘Anders was ik niet gebeld.’
‘Kijk hier maar.’ Berends gaat door de knieën en draait Jacob van Herwijnen op zijn zij. Hij sjort het overhemd iets omhoog en wijst met zijn pink naar drie donkerrode plekken op de bovenrug, tussen de schouderbladen. ‘Er is recent geweld gebruikt. Iemand heeft hem geslagen, meerdere keren, met een zwaar voorwerp.’
‘Tussen zijn schouderbladen geslagen, met een zwaar voorwerp. Tja.’ Onder de indruk is Mudde niet. ‘Heb ik hiervoor mijn ochtendwandeling onderbroken?’
‘Het gaat anders wel om een BN’er, hoor. Een intellectueel,’ zegt Kramer.
Mudde slikt in dat zoiets voor de dood niet uitmaakt. Bovendien, kan het samengaan: bn’er en intellectueel zijn? Het ene lijkt een volledige baan die het andere uitsluit. ‘Eerst dus flink te grazen genomen, daarna in het water gevallen,’ concludeert hij.
‘Dat klinkt plausibel, meneer de inspecteur,’ zegt Berends. Uit de openstaande achterbak van een politieauto pakt hij twee doorzichtige, afgesloten plastic zakken. In de ene ligt een mobieltje, in de andere een portemonnee. ‘De inhoud van zijn jaszakken. De telefoon heeft waterschade opgelopen, maar de TR gaat ’m proberen op te lappen. Negentig euro, bankpas en legitimatie: alles zit nog in de portemonnee.’
‘Geen roofoverval dus,’ zegt Kramer.
‘En toen hadden we een verdacht overlijden,’ zegt Mudde. ‘Wat weten we over hem?’
‘Jacob van Herwijnen is schrijver. Geboren in 1954 in Deventer. Hij woont in Bergen.’
‘Wat deed hij hier?’
‘Gisteravond was de uitreiking van de Sebriko Literatuurprijs. Die vindt jaarlijks daar plaats.’ Kramer wijst naar het Amstel Hotel, dat tweehonderd meter verder oprijst aan de andere kant van het water. Een moment kijken ze met z’n drieën naar het gebouw. ‘Aan de bekendmaking van de prijs gaat een uitgebreid diner vooraf, in de Spiegelzaal. Vandaar de alcohollucht, vermoed ik. Veel pers en literaire hotemetoten bij aanwezig. Jacob van Herwijnen was een van de zes genomineerden. Hij heeft de prijs gewonnen. Het was op het late nieuws. Ik heb het zelf gezien. Vijftigduizend euro.’
‘Dat is een hoop geld,’ zegt Mudde. Even fantaseert hij wat hij met zo’n extra bedrag zou doen. Zijn dochter een deel geven. Zelf zou hij met vervroegd pensioen kunnen. Weg van deze ellende. Beetje tuinieren, beetje wandelen met de hond, de natuur in en fietsen op zijn oude Koga.
‘Lang heeft hij er niet van kunnen genieten,’ zegt Kramer.
‘Moment van overlijden?’ vraagt Mudde aan Berends.
‘Ergens tussen twee en vijf uur vannacht.’
‘Is hij door de val op de bootrand of door verdrinking overleden?’
‘Kom op, Mudde. Je weet best dat ik daar op dit moment nog niets over kan zeggen. Dat mag de patholoog gaan bepalen bij de inwendige lijkschouw.’
‘Wat weten we verder over hem?’ vraagt Mudde.
‘Hij is vier jaar geleden gescheiden,’ zegt Kramer. ‘Voor die tijd woonden Jacob van Herwijnen en zijn vrouw in een pand aan de Lauriergracht. Zijn ex-vrouw woont tegenwoordig in de Watergraafsmeer.’
‘Heeft hij een partner?’
‘Niet dat ik weet. Geen kinderen. Zijn ouders leven niet meer. Geen broers of zussen.’
‘En de beste man kon mooi schrijven,’ zegt Berends. ‘Ik heb een roman van hem gelezen.’
‘Het winnende boek van gisteravond?’
‘Nee, een eerder boek. Heb jij iets van hem gelezen?’
‘Nee.’
Mudde is niet zo’n lezer van literatuur. Liever dan over verzonnen mensen in verzonnen werelden leest hij over geschiedenis en populaire wetenschap. Hij behoort tot de groep mensen die hooguit één roman per jaar koopt, voor op vakantie. Als hij het boek uit heeft, geeft hij het weg aan de buren. Waarom zou je iets voor jezelf houden als je er een ander een plezier mee kunt doen?
‘Kramer, wat weet jij over het winnende boek?’
Van zijn smartphone leest Kramer voor: ‘“Iemand in het bijzonder gaat over een vluchteling die droomt van het rijke Westen. Drie vrouwen strijden om zijn gunst, want hij kan maar één vrouw meenemen. Hij staat voor een zware beslissing. Hun lot ligt in zijn handen. De andere verhaallijn gaat over een echtpaar in Nederland. Zij leiden het leven waar de vluchteling van droomt, maar staan op het punt om uit elkaar te gaan.”’
‘Heeft Van Herwijnen veel boeken geschreven?’ vraagt Mudde.
‘Acht romans, twee essaybundels, een poëziebundel, reisverhalen en veel artikelen voor kranten en bladen. Ik lees hier dat hij werd gezien als een van de belangrijke Nederlandse schrijvers van zijn generatie. Zijn werk is vertaald in twaalf landen.’
Berends knikt naar een vrouw en een man die de witte zak dichtritsen en de brancard naar een busje met openstaande achterdeuren rollen. ‘Oké jongens,’ zegt Berends tegen Mudde en Kramer. ‘Mijn werk hier zit erop. De resultaten van de sectie geeft de patholoog zo snel mogelijk aan jullie door.’ Met het koffertje in de hand loopt hij naar zijn auto. Hij stapt in en rijdt weg. Ook het busje met het slachtoffer rijdt de straat uit.

 

pro-mbooks1 : athenaeum