Leesfragment: Plaatsvervangers

16 augustus 2017 , door Thomas Heerma van Voss
| | |

17 augustus verschijnt Thomas Heerma van Voss bundel muziekessays Plaatsvervangers. Wij mogen voorpubliceren.

Muziek is een grote liefde van Thomas Heerma van Voss. Op zevenjarige leeftijd bezoekt hij samen met zijn vader zijn allereerste liveconcert. Ineens staat hij oog in oog met muzikanten tegen wie hij tot dan toe alleen op veilige afstand, in zijn jongenskamer, opkeek. Hij beschrijft hoe de virtuele popgroep Gorillaz een middelbareschoolliefde vormt en maakt de lezer op ontroerende wijze deelgenoot van een vriendschap, die via een hiphopsite ontstaat en buiten het scherm opbloeit. Zijn bewondering en nieuwsgierigheid leiden hem jaren later naar New Orleans, waar hij op zoek gaat naar een ondoorgrondelijke gangsterrapper die zichzelf The Ghetto Bill Gates noemt. 

De persoonlijke verhalen in Plaatsvervangers draaien steeds om de relatie tussen artiest en toeschouwer, tussen bewonderde en bewonderaar, en telkens beschouwt Heerma van Voss ook zichzelf. Vol sprekende details en persoonlijke overdenkingen schrijft hij over muzikanten die iets kunnen wat hij niet kan, iets durven wat hij niet durft, die leven zoals hij niet leeft. 

N.B. Eerder publiceerden we voor uit zijn roman Stern en uit de verhalenbundel De derde persoon.

 

4
Mijn roman over Golden Boy

[...]

Rhythm & Poetry.
Onder dat alias verscheen Rob in mijn leven, zo noemde hij zichzelf op MusicMeter – een muzieksite waar duizenden Nederlandse muziekliefhebbers zich dagelijks verzamelen om te discussiëren over artiesten en albums, over opkomende subgenres, over ontwikkelingen in de zogeheten underground, over alles wat er op muziekgebied maar te bespreken valt. Ik deed daar graag aan mee. Hier vond ik mensen die zich met eenzelfde bezetenheid op muziek stortten als ikzelf, die wilden weten wie welk nummer precies had geproduceerd en zich uren konden verliezen in minieme feitjes en geruchten.
Soortgenoten, ja, zo kon je ons wel omschrijven, al beperkten de gesprekken zich tot muziek en kwamen we van elkaar niets te weten behalve ons alias, en in een enkel geval een geboortestad, een leeftijd, een wazige profielfoto. Het profiel van Rhythm & Poetry toonde niets behalve zijn geboortejaar (1989) en de onvoorstelbare hoeveelheid hiphopmuziek die hij beluisterde; minstens drie nieuwe albums per dag, soms wel zes of zeven. Het leek voor hem niet zomaar een tijdverdrijf of hobbyisme, hij luisterde als een onderzoeker. Hij verdiepte zich in oeuvres en substromingen, en wilde elke dag meer ontdekken, net zoals ik.
Daarom vroeg ik hem – evenals talloze andere MusicMeterleden – om voor Hiphopleeft te gaan schrijven. Het was januari 2008. Ik had niets te bieden: geen vergoeding, geen ervaring, geen naamsbekendheid, alleen een onbeholpen site met nauwelijks bezoekers en een paar onopgemerkte artikelen. De meesten reageerden dan ook afwijzend op mijn verzoek. En degenen die wel meededen stopten vrijwel allemaal meteen. Sommigen hadden meer van de site verwacht, anderen vonden mijn redactie te kritisch. Wat de reden ook was, stuk voor stuk verdwenen ze uit mijn leven zonder dat ik ze ooit had ontmoet, vaak zelfs zonder dat ik wist welke naam er schuilging achter hun online - pseudoniem.
Ik was ervan overtuigd dat het bij Rhythm & Poetry hetzelfde zou gaan. Voor ik hem aanschreef had hij nog nooit iets geschreven en direct werd zijn gebrek aan ervaring zichtbaar. Zijn eerste recensie (van een obscure Amerikaanse undergroundrapper) moest in totaal negentien keer heen en weer worden gestuurd voor ze online kon verschijnen. En alsnog stond de bespreking vol slordigheden en stilistische oneffenheden.
Hier blijft het bij, dacht ik. Hij gaat ook afhaken. Maar Rob zette door. Hij nam ieder commentaar dankbaar in ontvangst, ook bij nieuwe recensies, en schreef in een angstaanjagend hoog tempo verder. Verrassende teksten werden het niet, de opbouw en woordkeuze waren in ieder stuk vrijwel identiek. Maar hij kreeg wel een zekere behendigheid. De spelfouten verdwenen, de zinnen liepen soepeler. En Robs liefde voor de muziek was in alle stukken voelbaar. Wanneer hij iemand bekritiseerde, noemde hij vooral verbeterpunten. Maar meestal bewonderde hij ongeremd: duizenden welwillende of waarderende woorden wijdde hij aan marginale Amerikaanse rappers. Luister hiernaar, was bijna dagelijks de strekking. Luister hiernaar en uw leven zal verrijkt worden.
Naast recensies schreef Rob algauw nieuwtjes, en naast nieuwtjes ook achtergrondstukken. Hij was de bedrijvigste werknemer van de site, actiever dan ikzelf, alleen aan interviews waagde hij zich niet. Met een vreemde hardnekkigheid weigerde hij het welke muzikant dan ook te spreken. En toen ik na een jaar – waarin op de site ruim tweehonderd stukken verschenen en Hiphopleeft zowaar enige naam opbouwde binnen de rapwereld – de pakweg tien sitemedewerkers wilde laten samenkomen voor een etentje en een rapconcert, reageerde Rob als eerste.
Het lijkt me geen goed idee.
Ik herinner me zijn antwoord nog woordelijk, want ik dacht: wat is geen goed idee? Dat ik voorstel gezamenlijk te gaan eten? Dat ik van plan ben een concert van het Amerikaanse duo Atmosphere te bezoeken? Dat ik het magische verbond ophef van al deze mensen die dagelijks berichten uitwisselen vanachter hun scherm, uitsluitend over hiphop, en elkaar nog nooit ontmoet hebben?
Berichten gingen over en weer, het duurde lang voor Rob uitleg gaf. Hij had een gele huidskleur als gevolg van een zeer zeldzame vorm van bloedarmoede. Zijn hele leven werd hij daar al mee geconfronteerd, vaak op onaangename wijze. Met zo’n stel vreemden in de grote stad wilde hij zich niet inlaten. Er waren nog veel meer berichten nodig voor hij zich liet overhalen.

In mijn fictieverhaal wilde ik het hiermee laten beginnen: de ene hiphopliefhebber stuurtmails naar de andere omhemnaar een concert in Amsterdamte laten komen. Ik schreef zelfs allerlei tekortschietende aanzetjes van die scène. In sommige versies draaide het vooral om het groepsgebeuren. Hoe het team vrijwilligers van een hiphopsite samenkomt en hoe een jongenmet bloedarmoede zich daar geleidelijk van afzondert. In andere versies richtte ik me juist op hem, vanaf zijn treinreis uit Sint-Michielsgestel, hij raakte verdwaald in het centrum van Amsterdam en wilde vervolgens nooit meer weg – of, weer een andere versie: dat hij na die eerste avond zijn geloof in hiphop verloor.
Welke toon ik ook aansloeg, wat ik ook verzon, in elke aanzet bleven bepaalde gedeeltes hetzelfde. Kennelijk was de realiteit zo overtuigend dat ik geen toereikend alternatief kon verzinnen. Bijvoorbeeld dat Rob veel te vroeg arriveerde, wat later een gewoonte van hem bleek. En dat hij, hoewel het hartje zomer was, een dikke jas droeg, een pet en een capuchon. Hij stond tegen een muurtje op het Leidseplein, iets voorovergeleund, waardoor slechts een klein stukje huid zichtbaar was.
Geel inderdaad. Niet het felle Pikachu-geel dat ik had verwacht, het was een vale kleur, de tint van een vrucht die te lang in de zon heeft gelegen. Bloeddoorlopen ogen, magere puberarmen. Zijn lichte stemgeluid maakte zijn verschijning nauwelijks vrolijker. Toen de Hiphopleeft-auteurs een voor een verschenen en onze internetanonimiteit stukje bij beetje werd opgeheven, bleef Rob op afstand. Het eerste wat ik hem tegen bijna iedereen afzonderlijk hoorde fluisteren: ‘Thomas heeft je wel verteld dat ik geel ben, hè?’
Het bleek de eerste keer dat hij in Amsterdam was, en ook de eerste keer dat hij een concert bezocht. Uit angst dat hij bespot zou worden, bleef hij de hele maaltijd zwijgzaam, ook toen het gesprek op gang kwam.
Daar zaten we, aan een lange houten eettafel in een willekeurige toeristenpizzeria, de sporadische schrijvers die na mijn eerste mails niet waren afgehaakt. Negen waren het er in totaal. Negen tieners uit verschillende provincies, uit steden en dorpen, uit religieuze, atheïstische en gebroken gezinnen. De meesten zouden in het dagelijks leven nooit vrienden zijn geworden, toch heb ik zelden zo’n homogeen gezelschap meegemaakt. We werden verenigd door onze overgave aan hiphop, door een bewondering die we met ons meedroegen als een ongeneeslijke ziekte.
Wie ons van een afstandje zou hebben gezien, in onze iets te wijde T-shirts en spijkerbroeken, omgeven door de lucht van een voetbalkleedkamer, zou ons vermoedelijk hebben uitgelachen: een stel bleke, brave Hollandse jochies dat zich online verschool achter namen als Capo Regime, mj_daman en xxl, maar in het echt gewoon Gijs, Bert of Peter-Jan heette. En samen gingen we even een genre uit de Amerikaanse achterbuurten duiden.
Toentertijd zou ik dat nooit hebben toegegeven, maar natuurlijk speelde geldingsdrang mee. En ijdelheid. We dachten dat onze mening ertoe deed. Dat anderen wilden lezen wat wij schreven. Het was onmiskenbaar ook uit ijdelheid dat ik die site in eerste instantie had opgericht.
Door Hiphopleeft werden we iemand. Eindelijk. Ik hoorde bij deze wereld. Meer nog, ik zette de lijnen uit, ik maakte hoogstpersoonlijk iets waar anderen bij wilden horen. Ja, ik leefde. Natuurlijk werden we door ons aan elkaar te committeren niet ineens bijzondere schrijvers en we verrichtten met zijn allen geen grootse prestaties. Daar waren we waarschijnlijk niet voor gemaakt, geen van ons behoorde tot de populairste groepjes op school. Maar door de site werden we onderdeel van een groter geheel, iets wat het persoonlijke ontsteeg.
Pas aan het einde van de avond, toen de pizzeria was ingeruild voor de Melkweg en Rob besefte dat het door hem gevreesde moment van spot uitbleef, durfde hij voluit te spreken. Direct bleek hoe onvoorstelbaar veel hij van muziek wist, meer dan alle andere aanwezigen. Het drong tot me door dat het beluisteren van hiphop voor hem geen vorm van onderzoek of nieuwsgierigheid was, maar overlevingsdrang. Hiphop was zijn manier om met zijn schaamte om te gaan. Om niet bezig te zijn met zijn uiterlijk, om onzichtbaar te worden en zich tegelijkertijd ergens in vast te kunnen bijten. Als enige bleek hij alle stukken op Hiphopleeft werkelijk te lezen. Hij wist precies wie wat had geschreven en deelde moeiteloos complimenten uit waar ik gewoonlijk kritische distantie bewaarde.
Ik zag hoe hij tijdens het concert ontspande. Een dunne arm ging de lucht in, voorzichtig rapte hij mee met Atmospheres teksten. When Life Gives You Lemons, You Paint That Shit Gold luidde de titel van hun net verschenen album. ‘Dit zal ik nooit vergeten,’ zei Rob. En na afloop, in de trein terug naar zijn ouderlijk huis in Sint-Michielsgestel, stuurde hij een triomfantelijke sms.
Zo ging het echt. Ik heb geprobeerd het anders weer te geven, maar deze realiteit schreef geen andere versies voor.

[...]

 

Copyright © 2017 Thomas Heerma van Voss

pro-mbooks1 : athenaeum