Leesfragment: Plato's oplossing voor de planeet

08 december 2017 , door Gerard Koolschijn
| | |

12 december verschijnt Plato's oplossing voor de planeet. Gerard Koolschijn verzamelde diverse actuele teksten van de filosoof. Lees hier zijn alvast inleiding!

Sinds een botte zakenman is verkozen om het machtigste land op de aardbol te leiden, dreigen kortzichtigheid en onwetendheid, brutaliteit en bluf opnieuw het lot van de op hol geslagen mensheid te bepalen.

Atoomwetenschappers hebben hun Doomsday Clock vooruitgezet tot 2½ voor 12. Vernietiging van de planeet lijkt dichterbij dan ooit. Hoog tijd nog eens een blik te werpen op de oudste utopie door een mens in wanhoop geschreven. Plato zag het gevaar van ongeremde menselijke begeerte. Democratie kon die niet beteugelen, dacht hij.

Weigerend tot cynisme te vervallen zocht hij een verklaring en een oplossing in een met vuur verkondigde psychologische en politieke theorie, waarin afkeer van de consumptiemaatschappij en het verschil tussen welvaart en welzijn centraal stonden. Omdat vertwijfeling zijn politieke voorstellen uiterst radicaal maakte begreep hij dat de verwezenlijking ervan even onwaarschijnlijk was als de kans dat de mensheid zou aanvaarden dat genetische manipulatie van de eigen soort de enige uitweg bood. Dit kleine boek biedt een korte en krachtige selectie uit Plato's psychologische en politieke werk.

N.B. 13 december gaat Gerard Koolschijn in gesprek over het boek met Coen Simons bij Spui25. U bent van harte welkom. Lees op Athenaeum.nl ook Koolschijns nawoord bij zijn vertaling van Euripides' Medea en Bakchanten, Piet Gerbrandy's nawoord bij zijn vertaling van Aischylos' Het verhaal van Orestes, twee verhalen uit zijn Herodotosvertaling Macht heeft vele minnaars en onze bespreking van Koolschijns eigen roman Geen sterveling weet.

 

Vooraf

De Athener Plato (427–347) schreef een dertigtal boeken, waaronder twee omvangrijke over politiek: De ideale staat en Wetten. Vaak hebben ze de vorm van een discussie waarin zijn leraar Sokrates (469–399) de boventoon voert, al maakt een levendige weergave van gesprekken die werkelijk kunnen zijn gevoerd geleidelijk plaats voor theoretische uiteenzettingen waarbij de gesprekspartner niet veel meer doet dan ja knikken. Algemeen wordt aangenomen dat Plato in zijn vroege werk een beeld van Sokrates geeft dat niet ver van de historische feiten is verwijderd, en hem later steeds meer zijn eigen opvattingen in de mond legt.
Plato was als jonge student met Sokrates in aanraking gekomen, enkele jaren voor het eind van de Peloponnesische Oorlog tussen Athene en Sparta (431–404), die met een vernederende nederlaag van Athene zou eindigen. Sokrates was toen ongeveer zestig. Tijdens de oorlog was hij al bekend genoeg om hoofdpersoon te zijn van komedies als Wolken (423) van Aristofanes, die hem ten tonele voert als een karikaturaal prototype van de intellectueel. Hij ging onder meer om met rijke aristocraten die een grote rol zouden spelen bij de Dertig Dictatoren, die na de verloren oorlog met Spartaanse steun de democratie voor korte tijd omverwierpen. Onder hen waren ook familieleden van Plato. Sokrates’ omgang met antidemocratische politici heeft ongetwijfeld een rol gespeeld toen hij vijf jaar na de oorlog op beschuldiging van religieuze nieuwlichterij en het ondermijnen van de jeugd werd terechtgesteld. Hij was toen zeventig, Plato bijna dertig. Wat Sokrates’ bijdrage ook is geweest, Plato’s werk vertoont in elk geval een duidelijke eenheid.
Plato was veertien, toen een grootscheepse Atheense invasie van het verre Sicilië door een ondoordacht en impulsief besluit van de volksvergadering – de organisator en opperbevelhebber van de expeditie werd om politieke redenen teruggeroepen – eindigde in een rampzalige nederlaag, waarvan Athene zich niet meer zou herstellen. Negen jaar later was de oorlog verloren en bezette Sparta de stad.
Impulsieve besluiten had de Atheense volksvergadering vaker genomen, sinds de gematigde democraat Perikles, die dertig jaar lang het beleid had bepaald, in het begin van de oorlog was overleden. Radicale democraten hadden zijn plaats ingenomen, die er niet voor terugdeinsden bij afvallige bondgenoten de mannelijke bevolking terecht te stellen en de vrouwen en kinderen als slaaf te verkopen. In de Griekse wereld woedde een meedogenloze partijstrijd tussen democraten en aristocraten, waarvan de gruwelen door de eigentijdse historici Thucydides en Xenofon zijn beschreven.
De kritiek van Plato en andere aristocraten was niet alleen op de radicalen gericht, maar op de democratie in het algemeen. Ook Perikles werd aangevallen. Vooral onder diens leiding was de Egeïsche Verdrags Organisatie, waarmee de dertig jaar oude Atheense democratie samen met het aristocratische Sparta de aanvallen van het dictatoriale Perzië had afgeslagen (480), van een bondgenootschap voor een verdedigingsoorlog veranderd in een imperium onder heerschappij van Athene, dat zijn eigen handelsbelangen verdedigde.
Sinds de Atheners de landbouw – terrein van de aristocraten – verwaarloosden en, gefinancierd door bankiers, handel drijvend de zee op waren gegaan, was oorlog een economische noodzaak geworden. In het midden van de vijfde eeuw werd door de stad overal in het oosten van de Middellandse Zee gevochten en het aantal gesneuvelden was jaarlijks groter dan in de hele verdedigingsoorlog tegen de Perzen.
Democratische politiek, stelde Plato vast, is kortetermijnbeleid in dienst van economische groei. Wijziging van dat beleid is onmogelijk, omdat in een democratie de politici die weigeren om als stromannen van intelligente, materialistische zakenmensen de financiële belangen voorop te stellen worden weggestemd.
De overheid zou het volk moeten dienen. Dat heeft eerder belang bij welzijn dan bij welvaart. Maar om dat te begrijpen is kennis nodig. Die kan alleen worden verworven – en zo’n beleid kan dus alleen worden gevoerd – door de kleine groep mensen die in staat is de door Plato ontworpen dertigjarige wetenschappelijke en praktische opleiding te voltooien en daarbij, tijdens de vijftien jaar durende overheidsstages, een karakter toont dat niet voor materialistische verleidingen bezwijkt.

In dit boek zijn de teksten bijeengebracht die Plato’s politieke denkbeelden in grote lijnen aangeven, in vijf hoofdstukken.
‘De democratische ideologie’ bevat een licht ironische beschrijving van het democratische ideaal. Mensen hebben zich geleidelijk ontwikkeld tot sociale wezens. Zij zijn in staat elkaar tot goede burgers op te voeden. Onderwijs speelt een belangrijke, maar niet beslissende rol. Wetten leggen het juiste sociale gedrag vast. Kennis is nodig voor beroepen, maar niet in de politiek. Daar telt ieders mening.
‘De rechtse aanval op de moraal’ toont de schijnheiligheid van het democratische ideaal in pleidooien voor een leven van ongeremde uitbuiting en uitspatting, die Plato zijn tegenstanders in de mond legt. In feite zou altijd, ook in een democratie, het recht van de sterkste gelden. Het doel van de sterkste is genot.
‘De argumenten voor de moraal en de ideale staat’ is gewijd aan de psychologische theorie waarmee Plato de rechtse aanval uit het vorige hoofdstuk denkt te weerleggen, en aan de politieke voorstellen die daarop zijn gebaseerd.
‘Politieke en psychische degeneratie’ beschrijft hoe de ideale staatsvorm en de bijpassende mens in vier als modellen beschreven generaties veranderen in de slechtste staatsvorm, de dictatuur, waarvan de democratie een voorbode is, en de bijpassende verslaafde mens.
Het boek eindigt met ‘Verdediging’, dat delen bevat van Sokrates’ pleidooi voor zijn rechters, en ook gelezen kan worden als Plato’s verdediging van zijn eigen politieke houding.

De boeken van Plato’s eigentijdse tegenstanders zijn verloren gegaan en hun verdediging van de democratie is tijdens het autoritaire Romeinse Rijk en de christelijke middeleeuwen onderdrukt of vergeten. Plato had lange tijd het rijk alleen en zijn Sokrates kon uitgroeien tot een soort christelijke martelaar. Pas in de negentiende en vooral twintigste eeuw is met de democratie en een van religie bevrijde filosofie ook de kritiek op Plato teruggekeerd, met als hoogtepunt Poppers The Open Society and Its Enemies (1945), geschreven tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen Plato met fascisme in verband werd gebracht. Een reactie op het boek van Popper en andere critici is te vinden in R.B. Levinsons veelomvattende In Defense of Plato (1953).
De teksten in deze bundel, afkomstig uit negen boeken uit verschillende perioden van Plato's leven, zijn niet in de vermoede historische volgorde opgenomen. Daarmee is niet gezegd dat zijn filosofie geen ontwikkeling kende, wel dat zijn denkbeelden op ethisch-politiek gebied in de kern gelijk bleven.
De vertaling is vrij. Vaak zijn teksten samengevoegd of strakker gemaakt door het kunstmatige vraag- en antwoordspel te beperken en herhalingen te schrappen.

 

pro-mbooks1 : athenaeum