Leesfragment: Revisor 17

21 november 2017 , door Marja Pruis
| | |

Deze week verschijnt het nieuwe nummer van Revisor. met bijdragen van onder anderen Marja Pruis, Miriam Rasch, Pieter Hoexum, Daan Stoffelsen, Nicolaas Matsier, Merel Bem en Mischa Andriessen. Lees bij ons alvast het eerste deel van Pruis' essay 'Heer, vergeef het hun'.

‘Gij zult niet liegen.’ Een van de oudste en krachtigste geboden, en wij overtreden hem bijna dagelijks. ‘Als je niet sterk van memorie bent kun je beter geen leugenaar zijn,’ schreef Montaigne, de eerste essayist, in ‘Over leugenaars’.

Revisor is al veertig jaar een podium voor het eerlijkste genre, het essay, en vroeg voor het novembernummer ’10 leugenaars’ schrijvers om een leugen te vergeten of bekennen, erover te twijfelen en nieuwe leugens te verzinnen.

 

Heer, vergeef het hun. Een kleine fenomenologie van de leugen

1

In het nieuwe seizoen van Twin Peaks krijgt politieman Hawk, verwikkeld in een intensieve speurtocht naar de verdwenen Dale Cooper, de aanwijzing – natuurlijk via het vleesgeworden orakel the Log Lady – te zoeken naar ‘wat mist’. Wat bij hem na enig nadenken de vraag doet rijzen hoe je weet wat je mist als het er niet is.
Een raadsel van vergelijkbare orde houdt J.M. Coetzee bezig als hij met de Britse psychotherapeut Arabella Kurtz een gedachtewisseling begint over waarheid en fictie (vastgelegd in Het goede verhaal. Over fictie, waarheid en psychotherapie, Cossee 2015). Hun uitwisseling begint met zijn vraag aan haar wat de eigenschappen zijn van een goed – plausibel, boeiend – verhaal. Hij vraagt zich af of hij, als hij anderen zijn levensverhaal vertelt, er een welgevormd kunstvoorwerp van moet maken of ernaar moet streven een soort waarheid te vertellen die aan de criteria van de rechtszaal zou beantwoorden: de waarheid, de gehele waarheid en niets dan de waarheid. Is hij de bewuste auteur van zijn eigen levensgeschiedenis of moet hij zichzelf als een stem beschouwen die gewoon alles maar uit zijn binnenste laat opwellen? Wat hem tot de vraag brengt wat hij in dat geval dan bewust of onbewust weglaat, zeker bij de gedachte aan Freuds waarschuwing dat datgene wat hij zonder nadenken zou overslaan, misschien wel de sleutel is tot de diepste waarheid over hemzelf. En zo komen we dan tot het Hawk-achtige raadsel, dat bij Coetzee zo klinkt: ‘Hoe kan logischerwijs van mij worden verwacht dat ik weet wat ik zonder nadenken weglaat?’
Speak, Log Lady!

2

Vraag je aan een psychoanalyticus wat de kern is van zijn werk, zoals ik wel eens heb gedaan, dan antwoordt hij dat dat de therapeutische setting is. Het gaat puur om het gegeven dat iemand in staat wordt gesteld zijn kritiek uit te schakelen en zoveel mogelijk te vertellen wat in hem opkomt, zonder dat daar een waardeoordeel op volgt. Een van mijn eerste bewuste televisieherinneringen is dat een man tegenover een dokter zit die hem aanmoedigt zijn verhaal te vertellen over de oorlog, en dat de man daarbij voortdurend aan het huilen is. Ik probeer me steeds verder van de televisie te verwijderen, ga zogenaamd zitten lezen, tot ik aan mijn ouders durf te vragen of ze alsjeblieft de televisie willen uitzetten.
Later begreep ik dat ik een stukje van een documentaire van Louis van Gasteren had gezien, Begrijpt u nu waarom ik huil (1972), waarin de psychiater Jan Bastiaans laat zien hoe hij met behulp van lsd oorlogsslachtoffers hun trauma’s laat herbeleven, met het idee ze hiervan uiteindelijk te bevrijden. Bastiaans schreef een boek over zijn omstreden behandelmethode, gebaseerd op zijn succesvolle genezing van een toentertijd bekende PvdA-senator die in het verzet had gezeten, een gruwelijke gevangenisschap in Duitsland had doorgemaakt en daar allerlei neurosen aan had overgehouden.
Nadat het boek was verschenen, vertelde de ex-echtgenote van de PvdA’er dat haar voormalig echtgenoot nooit in het verzet had gezeten en evenmin gevangen had gezeten in Duitsland.

3

‘We woonden aan de Tolsteegsingel in Utrecht, een nette buurt,’ vertelt voormalig D66-voorman Jan Terlouw in een interview in de Volkskrant. ‘We waren een academisch gevormd gezin. Er was echt wel verschil in welvaart. Maar we hadden zin elkaar te vertrouwen.’
Als een van zijn kinderen gelogen bleek te hebben, en hij vroeg waarom, dan zei het ‘kweenie’. Terlouw had vervolgens een naar eigen zeggen fantastisch wapen in handen: het verhaal.
‘Luister,’ zei hij dan tegen de kleine onverlaat. ‘De Gestapo komt aan de deur en vraagt: heb je Joden in huis? Er zitten er een paar in de bijkeuken, maar jij zegt nee. Ander verhaal: iemand is ernstig ziek, en vraagt, hoe zie ik eruit. Best beter, zeg je dan. Wij volwassenen liegen dus ook. Liegen is een betrekkelijk begrip. Het gaat om betrouwbaar zijn.’
Terlouw is hoorbaar tevreden met zichzelf, zijn methode, zijn moraal, zijn netheid. Waarom vertrouw ik hem niet?

4

Als je een keer iemand vermoordt, ben je een moordenaar. Als je een keer liegt, ben je nog geen leugenaar. Maar wat als je leugen iemand bij wijze van spreken om zeep helpt? Is bedriegen stelselmatig liegen? En (ver)zwijgen een leugenachtige manier van liegen? Wanneer ontdek je, als kind, dat je de waarheid ook niét kan vertellen? Over het laatste is in theorie genoeg bekend, het heeft te maken met de ontwikkeling van het geweten en die vindt plaats zo vanaf het vierde levensjaar. Waarom kan ik me niet de eerste keer herinneren dat ik loog?
‘Mar liegt nooit,’ zei mijn vader toen ik een jaar of tien was, niet wetende wat hij daarmee ontketende. Een voorgoed onhaalbare norm, en de onstuitbare drang te duiken die voortduurt tot op de dag van vandaag.
‘Jij liegt altijd,’ zegt mijn volwassen dochter als ze iets wat ik geschreven heb onverhoeds onder ogen krijgt.
Ik vertrouw mijn naasten blindelings. Als ze tegen me zouden blijken te liegen, dan zullen ze daar hun redenen voor hebben. Ik ben er verder niet trots op, maar ik doe geen moeite iets van hen te weten te komen wat me niet uit vrije wil wordt verteld of getoond.
Is dit grootspraak of een leugen?
De Britse psychotherapeut Stephen Grosz legt in Het leven een handleiding (Atlas Contact 2013) zijn ervaringen vast met patiënten en cliënten die hij de afgelopen vijfentwintig jaar in zijn praktijk heeft gehad. ‘Ik heb sommige details uit een oogpunt van privacy veranderd,’ schrijft hij in zijn woord vooraf, ‘maar blijf wel dicht bij de feiten: deze verhalen zijn waar gebeurd.’ Hij haalt een verhaal van de filosofe Simone Weil aan, waarin twee gevangenen in naast elkaar gelegen cellen over een lange periode via klopsignalen op de muur met elkaar leren praten. Voor Grosz is die muur een metafoor voor het menselijk verlangen te praten, te begrijpen en begrepen te worden. Daar hoort ook luisteren bij, niet alleen naar de woorden maar ook naar de stiltes ertussen. ‘Wat ik hier beschrijf is geen magisch proces. Het maakt deel uit van ons dagelijks leven – we geven klopsignalen, we luisteren.’
Dat idee van die klopsignalen spreekt me aan. Het laat ruimte toe – wat iemand vertelt is meer dan een rangschikking van woorden en hun letterlijke betekenis, het gaat om het bewerkstelligen van iets – en er gaat een zekere nood mee gepaard. Uiteindelijk vragen we misschien allemaal wel de hele dag door om hulp.

[...]

 

Copyright © 2017 Marja Pruis

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum