Leesfragment: Selma

05 augustus 2017 , door Carolijn Visser
|

Carolijn Vissers Selma is genomineerd voor de Libris Geschiedenis Prijs 2017. Lees bij ons het eerste hoofdstuk.

Selma Vos was de enige Nederlander die in China woonde ten tijde van Laat Honderd Bloemen Bloeien, de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie. Zij en haar gezin werden slachtoffers van de grootse idealen van de maoïstische heilstaat.

De joodse Selma Vos groeide op in IJmuiden en wist tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de nazi's te ontkomen. Tijdens haar studie in Cambridge ontmoette ze Chang Tsao, de man van haar leven. Na de geboorte van hun kinderen Greta en Dop bouwden ze een bestaan op in het China van Mao. Chang was vooraanstaand lid van de Partij en leidde het Psychologisch Instituut, toch bleven Selma en haar kinderen buitenstaanders. Tijdens de Culturele Revolutie werd Chang uit zijn functie gezet en door zijn collega's aangevallen. Selma, lerares aan de Tweede-talenschool, werd uiteindelijk samen met hem gearresteerd. De Culturele Revolutie betekende de ondergang van het hele gezin.

 

TERUG IN PEKING

1966

Selma wierp een nerveuze blik op de wachtenden onder aan de vliegtuigtrap. Een in blauw en groen geklede menigte stond beneden samengedromd achter een hek. Alle ogen waren meteen op haar gericht. Een buitenlandse! Terwijl ze niet eens blond en groot was, maar donker en frêle.
Tot haar grote opluchting ontdekte ze tussen de geheven gezichten dat van haar zeventienjarige zoon Dop. Net als de meeste mensen om hem heen droeg hij een blauw katoenen jasje met een bijpassende pet. Toch viel hij op omdat hij zo lang was en, zelfs van deze afstand, duidelijk Chinese én westerse trekken had. Selma bleef kijken. Ze droeg haar kroezende haar strak naar achteren onder een zwarte band. Haar dik gerande bril gaf haar een ernstige uitdrukking. Ze had een donkere broek en blouse aan die ze speciaal had uitgekozen om bij aankomst geen onnodige aandacht te trekken. Greta, haar dochter van zestien, zag ze nergens. Terwijl zíj tussen Chinezen altijd nog meer opviel dan haar broer, met haar bruine krullenbos en vrijwel ronde ogen. Op elke klassenfoto pikte je haar er zo uit. En waar was haar man, Chang? Voor hem was ze zestien jaar geleden naar China verhuisd. Selma had erop gerekend dat haar hele gezin hier zou zijn om haar te verwelkomen. Zo hadden ze haar per slot van rekening vijf maanden geleden ook uitgezwaaid.
Bij het afscheid wilden haar kinderen wachten tot zij in de Toepolev was opgestegen. Chang had daar nog lichtjes tegen protesteerd. Hij moest die middag vergaderen en vond het geen pas geven om de chauffeur zo lang te laten wachten. Toch gaf hij toe omdat Greta en Dop het maanden zonder hun moeder zouden moeten stellen. Selma’s ogen gleden nogmaals over de wachtenden.
Nederland was totaal anders geweest dan ze zich had voorgesteld. Vreemd was dat niet, haar laatste herinneringen dateerden uit de schrale jaren na de oorlog, toen alles nog op de bon was en er woningnood heerste. De huidige overvloed had haar verbluft.
Haar vader woonde nu in een villa in het deftige Santpoort. Haar broer Siert reed een eigen auto en kocht meubels met zijn verloofde voor hun toekomstige nieuwbouwwoning in Heerhugowaard. Op televisie had Selma gezien hoe in de Amsterdamse gemeenteraad een langharige provo was geïnstalleerd. Ze had kleding gekocht gemaakt van terlenka, dralon en trevira 2000. Verbijsterend makkelijk te wassen en meteen droog. Bij nader inzien had ze alles toch maar bij haar vader achtergelaten of weggegeven. Tijdens haar Nederlandse bezoek had ze begrepen dat westerse producten in China in een kwaad daglicht waren komen te staan.
In Peking, zo had de Hollandse pers bericht, was een revolutie uitgebroken. In plaats van drie was ze vijf maanden gebleven, in de hoop dat de onrust in China dan zou zijn overgewaaid, maar toen werd het toch echt tijd dat ze terugkeerde naar haar gezin. De situatie in China zou spoedig wel kalmeren, had ze tegen haar Nederlandse familie en vrienden gezegd. Chang had een belangrijke positie binnen de Academie van Wetenschappen en was een vooraanstaand lid van de Communistische Partij. Hij zou haar en de kinderen beschermen.
Maar nu was hij nergens te zien.
Het hek dat de wachtenden tegenhield was inmiddels geopend door een man in uniform. Selma werd onder aan de trap door mensen omstuwd. Dop had haar snel gevonden.
‘Alles goed gegaan?’ vroeg hij in het Chinees. ‘De familie in Nederland gezond?’ alsof het normaal was dat hij alleen was gekomen. Dop nam haar tas over.
‘Waar is je vader?’ wilde Selma weten.
Alle mensen zetten zich in beweging en liepen naar de aankomsthal. Aan de voorgevel, tussen een paar betonnen pilaren, hing een immens portret van Mao Zedong. Selma en Dop volgden de anderen, die hen voortdurend nieuwsgierig gadesloegen. Ook de paar Russische passagiers die met de Toepolev waren aangekomen, werden van top tot teen opgenomen.
‘Vader kon niet weg bij het instituut,’ antwoordde Dop.
‘En Greta?’ vroeg Selma meteen.
‘Zij maakt thuis alles in orde.’
Dit laatste begreep Selma niet. Wat was zo dringend dat haar dochter daarvoor was thuisgebleven? Ze hadden toch een huishoudster?
‘Is mevrouw Sun er dan niet?’ vroeg Selma ongerust.
‘Mevrouw Sun komt niet meer,’ antwoordde Dop kort.
Moeder en zoon namen plaats op een van de banken in de hoge vertrekhal, waar ook al een metershoog portret hing van Mao Zedong. Reizigers moesten hier wachten tot de douane zich bij hen meldde. Twee mannen in groen uniform, de riem strak aangetrokken rond hun taille, kwamen stram naast hen staan. Selma overhandigde haar paspoort. Midden jaren vijftig was ze Chinees staatsburger geworden. Ze heette nu Wu Xiu-ming, maar iedereen noemde haar mevrouw Tsao, naar de familienaam van haar man.
De man bladerde het document door, toonde het aan zijn collega en stak op autoritaire toon van wal: ‘U had toestemming voor drie maanden verblijf in het buitenland. U bleef vijf maanden weg.’
‘U bent in overtreding,’ bevestigde de collega streng.
Zo’n vijandige ontvangst had Selma niet verwacht. Ze was gewend beleefd bejegend te worden als echtgenote van een hooggeplaatst partijlid. ‘Ik heb geprobeerd mijn verblijf in Nederland officieel te verlengen,’ verdedigde ze zich. ‘Er waren problemen op de Chinese ambassade. Ik kon er niemand meer te spreken krijgen.’ Dop nam het woord van zijn moeder over. Haar Chinees was niet accentloos, maar ook zijn verweer maakte geen enkele indruk op de douanier.
‘U had binnen drie maanden terug moeten zijn,’ beschuldigde hij Selma. ‘Ik leg beslag op dit document. U kunt gaan.’
Moeder en zoon liepen zwijgend naar de uitgang, waar ze Selma’s koffer zonder verdere complicaties in ontvangst konden nemen. Dop tilde die achter in een taxi. De chauffeur reed hen door vlak land over een stille tweebaansweg, omzoomd door populieren met bladeren waarvan enkele al geel waren. Op de akkers stond de mais verdroogd.
Het was september. In gewone jaren was dit Selma’s favoriete seizoen geweest: de zomerse hitte was verdwenen en de koude van de winter liet nog op zich wachten. Selma en haar zoon wisselden een paar opmerkingen uit over de bewolkte lucht en de regen die misschien zou komen. Daarna zwegen ze en staarden naar de dorpen in het vlakke, brokkelige land. Zolang ze niet alleen waren, zouden ze niet spreken over zaken die hen werkelijk bezighielden.
Dop vroeg zich af wat zijn moeder in Nederland had gehoord over de situatie in China. Was ze ervan op de hoogte dat hij en Greta al maanden geen les meer kregen op school? Ze moesten er alleen naartoe om politieke bijeenkomsten bij te wonen. Had zijn moeder een idee van wat haar thuis te wachten stond? Dop begreep niet wat het doel was van de chaos die was losgebarsten, ook al las hij elke publicatie die hij in handen kon krijgen. Wat zouden de Nederlandse kranten schrijven, vroeg hij zich af. Zou zijn moeder iets kunnen verklaren?
De akkers maakten plaats voor moestuinen, daarna passeerden ze fabrieken met schoorstenen en bakstenen kantoorgebouwen. De oude stadspoort doemde op. De weg leidde erlangs door een opening die in de vervallen stadsmuur was gehakt. Op de muur en de poort waren posters geplakt. Dop zag dat zijn moeder ze had opgemerkt. ‘ruim alle monsters en gekken op’, ‘lang leve de proletarische culturele revolutie!’ Dop wist dat ze de karakters niet zo snel kon lezen.
Ze reden langs weer een andere muur, waarboven de golvende daken van woningen uitstaken. Peking was een stad van muren. Die muren waren nu allemaal beplakt met posters die opriepen tot wraak en geweld. Op de stoep liep een groep jonge mensen met rode banden om hun arm. Een van hen schreeuwde iets door een luidspreker. Op het zonnescherm van een winkel was ‘dood aan de revisionisten’ geklad. Links verscheen het hek van het Beihaipark. Dop had daar deze zomer veel tijd doorgebracht.
Ze reden achter een vrachtauto. In de laadbak stonden jongens en meisjes met rode vlaggen in hun vuisten geklemd. Het luidruchtige gezelschap ging rechtdoor, zij sloegen af de Grote Westpoortstraat in. Nu waren ze er bijna. In deze straat woonden ze. Selma zal misschien gehoopt hebben dat hier alles rustig zou zijn, maar dat was niet het geval. De muren aan weerszijden waren ook beplakt met posters. ‘revolutie is geen misdaad! rebelleren is gerechtvaardigd!’ Aan de gevels van de winkels waar ze hun dagelijkse inkopen deden hingen grote rode vlaggen. Alleen de acacia’s met hun ragfijne bladeren waren vertrouwd.
Selma moet het gevoel hebben gehad dat ze een fuik in reed. De chauffeur stopte voor hun eigen rode poort met aan weerszijden een witstenen leeuw. Aan de overkant van de straat verhief zich de oude katholieke kerk, die gesloten was zolang Selma en haar gezin hier woonden. Terwijl Dop afrekende met de chauffeur en zich ontfermde over de bagage, werd Selma begroet door een paar buurvrouwen. ‘Ben je weer terug?’ vroegen ze. ‘Alles goed met je vader in Nederland?’ Er leek opeens geen vuiltje aan de lucht.
Dop en Selma gingen de poort door. Voor een blinde muur sloegen ze links af. Bij een binnenplaats met een zieltogende dadelboom en een oude waterput gingen ze rechtsaf. ‘Pas op voor de opstap,’ waarschuwde Dop een paar keer, alsof zijn moeder die in haar afwezigheid was vergeten.
Nu liepen ze langs de woningen van buurfamilies. Achter de ramen verschenen nieuwsgierige gezichten. De buitenlandse was terug! Via een smalle, donkere gang bereikten ze een volgende binnenplaats. Ruim een eeuw geleden resideerden de neef van de Mantsjoekeizer en zijn concubines in dit complex van gebouwen en bijgebouwen. Later, toen het keizerrijk ten val was gekomen en de Mantsjoefamilies verarmden, had de Nationale Academie van Peking het complex aangekocht en er verschillende academici en andere medewerkers met hun gezinnen gehuisvest. Het terrein was in 1949 door de communisten geconfisqueerd. Zij brachten er medewerkers onder van de door hen nieuw opgerichte Academie van Wetenschappen. Dop zeulde met de koffer achter zijn moeder aan. Achterin, waar vroeger moestuinen waren geweest, stond een nieuwe flat van grijze baksteen met vier woningen, verdeeld over twee verdiepingen. Moeder en zoon beklommen de trap naar de entree. Selma opende een tweede deur. Ze was thuis. Greta viel haar huilend om de hals. ‘Ik heb alles zo goed mogelijk opgeruimd,’ snikte haar dochter.
Zonder iets te zeggen keek Selma de woonkamer rond. De grammofoon ontbrak, registreerde ze, en de door haar zo gekoesterde collectie platen met klassieke muziek. Ook was de boekenkast halfleeg en lagen de fotoalbums niet meer op hun plaats.
De aanblik van het doorzochte huis moet haar in één klap hebben teruggebracht naar de tijd van de Duitse bezetting in Nederland. Ook toen was het huis waar ze woonde doorzocht en waren spullen meegenomen, waarna ze had moeten onderduiken. Greta en Dop keken hun moeder zwijgend aan. Ze hadden hun vader gevraagd haar te schrijven dat ze beter langer kon wegblijven, tot alles weer rustig was geworden. Hij had dat niet willen doen. Waarom, had hij niet willen uitleggen.
Er was een ontslagbrief voor hun moeder gekomen. Greta en Dop hadden hun vader tevergeefs gevraagd dát in ieder geval aan haar te melden. Zij had dan zelf de conclusie kunnen trekken hoe ernstig de situatie was, maar hun vader vreesde dat de brief onderschept zou worden, vermoedden de kinderen, waardoor ze in nog ernstigere problemen zouden belanden. Greta en Dop hadden er alles voor overgehad om hun moeder de aanblik van het doorzochte huis te besparen.
Op de deurpost van de ouderlijke slaapkamer zaten nog de resten van het papier waarmee het vertrek verzegeld was geweest. Gisteren waren de Rode Gardisten opnieuw gekomen en weer hadden ze alles doorzocht. Ze hadden het tweepersoonsbed van Selma en Chang meegenomen omdat het van het instituut zou zijn. Selma zag de ledikanten van Dop en Greta in haar kamer staan. De kinderen zelf sliepen op een kist en een veldbed.
‘Ze zijn dus al langs geweest,’ zei Selma bedroefd. Toen kreegze Moumoun in de gaten, die op de sofa lag te slapen. Ze nam de poes op en drukte het dier tegen zich aan. Voor het eerst lachte Selma. Opgelucht zei ze tegen haar kinderen: ‘Moumoun hebben ze tenminste niet te pakken gekregen.’

 

Copyright © 2016 Carolijn Visser en uitgeverij Augustus, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum