Leesfragment: Tot bloed op het droge

10 september 2017 , door Jerry Goossens
| |

Jerry Goossens' debuutroman Tot bloed op het droge wordt op 14 september gepresenteerd bij Athenaeum. Lees bij ons vast een fragment!

Ergens in de nabije toekomst. Na de definitieve Watersnoodramp probeert een kleine groep Nederlanders al enkele generaties een nieuw bestaan op te bouwen in noordelijk Afrika. Ze werken in de hasjteelt, drinken na de kerk op zondag hun jenever en kunnen redelijk met de autochtone bevolking opschieten; zolang de werelden maar strikt gescheiden blijven. Dan verschijnt een nieuwe dominee ten tonele met een heilige opdracht die de ogenschijnlijk vreedzame gemeenschap tot een kookpunt zal brengen.

Tot bloed op het droge is een rollercoaster van een what if-roman die de migratieproblematiek op originele wijze belicht en de lezer een soms grimmige spiegel voorhoudt.

N.B. Kom ook naar de boekpresentatie op 14 september om 17.30 uur bij Athenaeum Boekhandel aan het Spui te Amsterdam.

 

1.

Het was niet voor het eerst dat Willem iii zijn klomp brak. Het zou vermoedelijk ook niet voor het laatst zijn. Klompen hadden nu eenmaal de neiging te breken. Zeker hier, in dit droge, hete klimaat. Maar niet eerder had Drie, zoals Christiaan van B. gewend was hem te noemen, zijn klomp gebroken op de scheen van een ander.
Het was een prachtig exemplaar. Ondanks de imposante maat was hij slank gesneden uit elzenhout, met een punt die koket omhoogwipte. Net als de slofj es van de zandkaff ers. Drie had zijn klompen zelf beschilderd. Twee doodskoppen met Volendammer mutsen. Een Hollands winterlandschap op de achtergrond, gekopieerd uit een plaatjesboek dat zijn moeder als een relikwie koesterde. Op zijn rechterklomp stond ‘super’, op zijn linker ‘kaas’, in dreigend ogende, gotische belettering.
De klomp brak over de lengte van de wreef. Een donkere barst schoot door het hout. Dwars door de staalblauwe lucht en de ijsvloer. Een zwakke nerf, constateerde hij achteraf. Een echte Hollandse klomp moest tenslotte tegen een stootje kunnen. Zelfs als-ie er niet was gemaakt.
Zemmel! ’ riep de zandkaff er. ‘L’klawi kutkaas!’ Hij greep zijn onderbeen met twee handen vast en hinkelde kermend over zijn knie gebogen door het zand. Zijn vrienden kwamen op hem afgerend, bogen met hem mee, een hand op zijn schouder. Ging het?
Het veld lag helemaal open. Christiaan van B. sprintte naar voren met de bal aan zijn voet en schoot hem hard tussen de twee stukken steen die als doelpalen fungeerden. De bal knalde tegen de muur van de moskee en viel neer in een ophoping van vuil zand.
Christiaan spreidde zijn armen en keek triomfantelijk in het rond, alsof hij de ovatie van een uitzinnig stadionpubliek in ontvangst nam. ‘Goal. Goal! goaaaaal! Het jonge talent uit de Johan Cruijff straat scoort! Holland uit, altijd lastig.’
De verontwaardiging was onmiddellijk. De jongens in hun groezelige djellaba’s braken de kring rond hun geblesseerde ploeggenoot op en stormden op Christiaan af.
‘De fok, broer,’ snauwde de grootste van het stel. ‘Jullie deden niet eens mee!’
‘Nu wel, sahib. Twee tegen vier. 1-0! O, de pijn, sahib, de pijn.’
‘Ik ben je vriend niet, Kaas. En blijf met je kaaspoten van die bal af.’
‘Of wat?’
De jongen in de djellaba snoof zijn longen vol lucht. Zijn borst zwol op. Hij kromde zijn armen en balde zijn vuisten. ‘Je moet niet denken dat ik bang voor je ben.’
Christiaan van B. grinnikte. ‘Ik bewonder je moed, sahib. Echt hoor.’
Drie jongens verdrongen zich nu dreigend rond Christiaan.
Die legde zijn hoofd in zijn nek en kneep geamuseerd zijn lippen samen.
Willem iii keek over zijn schouder naar het trio dat Christiaan insloot en aarzelde niet. Hij verplaatste zijn gewicht naar zijn standbeen en haalde uit alsof hij met een splijtend schot een penalty in de kruising wilde jagen. Nu raakte hij de linkerscheen, waardoor zijn tegenstander, het andere been nog wiegend in het vlechtwerk van zijn handen, tegen de grond smakte. De barst in Drie’s klomp was door de impact doorgeschoten tot in de zool en kierde nu op de wreef. De getroff en jongen lag huilend in het zand.
Hij leek kleiner dan zo-even, smaller, jonger ook.
‘Broer, kijk dan,’ zei Drie, ‘mijn klomp!’
Het strijdtoneel was een kale zandplaat rond een archipel van keien, kleine rotsen, roestige frisdrankblikjes, glasscherven, hondendrollen, geitenkeutels en door de zon vervaald plastic speelgoed. Bij iedere beweging schoten hagedissen weg in gaten en spleten die tot dan toe onzichtbaar waren gebleven. Straatkatten, hun met perkament omspannen ribkooien bedekt met uitgedroogde wonden en puskorsten, lagen hijgend in het zand. Het terrein, gauw voetbalvelden groot, werd aan de oost- en noordkant gemarkeerd door kleine, donkere huizen van poreus baksteen, bedekt met eczeemvlekken van grauw pleisterwerk. Waslijnen overspanden de steegjes. De was – zwarte broeken en jakjes van zwaar ribfl uweel, onderbroeken en herenhemden, sokken, jurken en schorten – hing roerloos te drogen in de hitte. Twee kinderen, peuters nog, renden elkaar op blote voeten en gekleed in niet meer dan katoenen luiers en vale hemdjes achterna. Geen van beiden leek oog te hebben voor de matpartij die zich op enkele tientallen meters van hen voltrok.
Willem iii was een gulzig en enthousiast vechter met armen als drijfstangen, die zó volledig kon opgaan in de choreografi e van voeten, vuisten, knieën en ellebogen dat Christiaan van B. weleens vertederd had toegekeken hoe hij met een gelukzalig gezicht, het puntje van zijn tong tussen de lippen, Lotvi uit de zesde de ogen had dichtgeslagen. Het was een hobby die enige afremming behoefde. Drie had de neiging zichzelf erin te verliezen. Ieder z’n liefhebberij, maar er moesten geen dooien bij vallen.

Drie draaide zich handenwrijvend om, waarna hij Christiaans belagers vriendelijk, ja, uitnodigend aankeek. Hij slofte op het drietal af, zijn rechterklomp klepperend aan zijn voet. De jongens leken gedesoriënteerd door de goedmoedige dreiging van de grote, blonde Kaas die hen traag, haast sloom tegemoetkwam. Christiaan van B. maakte van de verwarring gebruik door de grootste zandkaff er hard in zijn buik te stompen. De jongen klapte dubbel en hapte vergeefs naar adem. Christiaan wapperde met zijn vechthand, terwijl hij op zijn knokkels blies.
‘Gaat het?’ vroeg Willem iii.
‘Broer, knokken is leuk maar het moet geen pijn doen. Die zemmel heef een keiharde buik.’
‘Pff ,’ verzuchtte Drie, ‘je bent een waardeloze vechtersbaas, weet je dat? “Pijn, pijn, ik heb pijn.” Kusje erop? Broer, je moet vaker boksfi lms kijken.’
Willem iii nam een bokshouding aan: lichtjes voorovergebogen, de rechterklomp voor de linker, vuisten voor zijn gezicht. Hij hipte op de ballen van zijn voeten, luchtboksend heen en weer. ‘De Niro in Raging Bull. bam! Requiem for a Heavyweight. Anthony Quinn. bam! Mickey Rooney. Killer McCoy. bam! bam! Dat is meester, broer. Echt meester.’
De twee voetballers die nog overeind stonden keken verslagen toe hoe de grote Kaas de kleinere met luchtstoten en -hoeken tot een partijtje sparren dwong. De jongens op de grond kwamen overeind. De een snikte. De ander hapte nog altijd naar lucht. Christiaan van B. en Willem iii leken geen acht op ze te slaan. Ze dansten om elkaar heen terwijl Willem voortdurend bleef herhalen dat Christiaan op zijn dekking moest letten.
Pas toen de jongens afdropen, zwijgend en met gebogen hoofden, verlegden de Kazen hun aandacht. Willem iii knikte naar de kleine, donkere jongen die hij zojuist onderuit had geschopt. Er liepen traansporen over zijn stoffi ge wangen.
‘Mijn klomp, sahib!’ zei Drie.
De jongen draaide zijn hoofd met afgemeten, vogelachtige bewegingen heen en weer, van de ene vriend naar de andere. Maar er was geen ontkomen aan. De Kaas had het op hem gemunt.
‘Wat?’ vroeg de jongen.
‘Mijn klomp, broer. Die is helemaal kapot. Hier, moet je kijken…’ Willem iii tilde zijn rechtervoet op en toonde hinkelend zijn schoeisel. ‘Zie je hem, die barst? Daar kan ik echt niet meer op lopen. Hooguit als de Hunchback of Notre-Dame. Ken je die?’ Hij boog voorover, hinkte met hangende armen en een vertrokken mond om de jongen heen. ‘I’m not a man, I’m not a beast, I’m about as shapeless as the man on the moon. Charles Laughton, meester. The bells! Th e bells! Maar goed, zie je die klomp, sahib?’ De jongen tuurde onder zijn zware wenkbrauwen omhoog naar de Kaas en knikte dociel.
‘… En hoe komt die barst in m’n klomp?’ vervolgde Willem iii. ‘Nou? Door jou, inderdaad. En als beschaafde mensen onder elkaar moeten we daar een regeling voor treff en, vind je ook niet?’ Drie hoekte in het luchtledige. ‘bam! Ik zeg vijftig. Is dat redelijk? Of nee, honderd. Want die andere klomp mag dan nog heel zijn, een losse kan je nergens kopen. Dus ja, honderd lijkt mij een schappelijk bedrag. bam! Kunnen we meteen even afrekenen, ja?’
‘Kom op, laat hem nou,’ zei Christiaan van B. ‘Misschien kunnen we die klomp lijmen.’
‘Lijmen?! Broer, we hebben het hier niet zomaar over een houten schoen, hè. Nee, dit is het symbool van mijn culturele identiteit. Laten we dat vooral niet vergeten.’
Christiaan van B. maakte een gnuivend geluid. ‘Het symbool van zijn culturele identiteit, pff .’
‘Ja, broer, die barst snijdt dwars door mijn Hollandse ziel en ik vind dat een zekere geldelijke compensatie het minste is in een situatie als deze.’ Willem iii stak een vlakke hand onder de neus van de zandkaff er en zei: ‘Lappen, sahib.’
De ogen van de jongen schoten heen en weer tussen de twee Kazen, zijn vrienden, de huisjes van Klein Amsterdam en het stompe minaretje dat zich armoedig naar de hemel uitstrekte, hopend dat een vluchtroute die hij eerder over het hoofd had gezien op wonderbaarlijke wijze alsnog zou materialiseren. Maar zelfs een nadrukkelijk smekende blik op de toren van het godshuis kon niets aan zijn situatie veranderen. Hij liet zijn schouders hangen, zijn kin op zijn borstbeen zakken en zei met een hees, hoog stemmetje:
‘Ik heb geen geld.’
Een hond op drie poten sjokte voorbij. De vuile peuters kraaiden. De weduwe Westerhuis leunde voorover uit het raam van haar verkrotte woning om de was van de lijn te halen; een gebeurtenis die doorgaans door meerdere jongens en jongetjes, naar zij zelf dachten in het geniep, werd gadegeslagen, maar waarvoor de weduwe zich speciaal kleedde.
‘Je hebt geen geld…’
De jongen schudde zijn gebogen hoofd.
‘Mooi is dat. Als je niet kan betalen, moet je geen klompen breken, zeg ik altijd. Dat lijkt mij toch een heel redelijke instelling, vind je zelf ook niet? Nou? Kom op, kamelenruiter, geef eens antwoord? Enige vorm van genoegdoening, fi nancieel of anders, is hier noodzakelijk. Dus wat gaat het worden, sahib?’
Christiaan van B. vond dat het knokpartijtje dreigde te ontaarden in iets dat veel verder ging dan territoriumdrift en een paar schoppen. On-Hollands ook, meende hij. De Geuzen waren klein in getal en toch wisten ze de Spaanse grootmacht te verdrijven. Michiel de Ruyter nam het op tegen Engeland, de grootste zeevarende natie ter wereld. En wón. Klein tegen groot. Zo deden zij dat, jongens van stavast. Zo zijn onze manieren, manieren, zo zijn onze manieren…
‘Drie, laat het jochie nou gaan. Kan jou die klomp schelen.’
‘Jurk uit,’ beval Willem iii.
‘Wát?!’ zei Christiaan van B.
‘Ik laat hem gaan als ie z’n jurk uittrekt. Ik m’n klomp kwijt, hij z’n djellaba. Dat lijkt me een heel redelijke deal.’
‘Drie, alsjeblieft, dat jochie…’
‘We kunnen natuurlijk ook kijken of mijn andere klomp ook kan barsten?’
‘Drie…’
Het jongetje wachtte het pleidooi van de kleinste Kaas niet af, trok de djellaba met een watervlugge beweging over zijn hoofd en liet het kledingstuk voor zijn voeten in het zand vallen. Op zijn witte, geribbelde slobberonderbroek na was hij naakt. Elk bot in zijn bovenlichaam was zichtbaar onder zijn karamelkleurige huid. Hij boog zijn hoofd in schaamte en vouwde zijn handen over zijn kruis. Willem iii raapte de djellaba van de grond en hield het ding tussen duimen en wijsvingers voor zijn massieve borstkas, als een meisje dat er voor de passpiegel achter komt dat ze een wat al te optimistische greep in het jurkjesrek had gedaan. Hij heupwiegde en deed zijn best koket te kijken.
De voetballers vormden een beschermend cordon rond hun halfnaakte vriend en schuifelden het onverharde plein af. Toen ze voorbij de moskee waren en met één voet in het Arabische deel van het dorp stonden, begonnen ze te schelden.
‘L’klawi kutkazen! Hoerenzonen! Ik neuk de tabon van je moeder!’ ‘Sahibi,’ schreeuwde Christiaan van B. terug, ‘jullie zijn je bal vergeten!’
Hij pakte de bal met twee handen uit het zand en schoot hem met een perfecte boog over het plein, waar hij pal voor de jongens in het zand plofte.

 

© Jerry Goossens, 2017
© Lebowski Publishers, Amsterdam 2017

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum