Leesfragment: Van kleine helden

27 mei 2017 , door Richard de Nooy
| |

8 juni vanaf 20.30 wordt bij De Balie Richard de Nooys nieuwe roman gepresenteerd: Van kleine helden. Wij publiceren voor.

De roman is een eerbetoon aan alledaagse helden en een verkenning van hun drijfveren. Zo leren we schoonmaakster Tatjana kennen, die het huwelijk van haar ex betaalt. Pomphouder Jens, die een vluchtroute biedt aan internetbruid Supaporn. En Sigrid, die haar oude vader een laatste boottocht gunt met zijn twee maîtresses.

N.B. Op Athenaeum.nl publiceerden we voor uit De Nooys Zacht als staal en Zendingsdrang.

 

Bodolf

Innset, Noorwegen

Bodolf gromt diep en lang, nekharen overeind, weet al precies waar het onbekende gevaar zich zal vertonen, welke kant het op gaat, waar het terecht zal komen, hoe zijn oerdrift hem erheen zal leiden om het uit te schakelen.
‘Wat is er, jongen? Wat zie je?’
Het gevaar nadert met de vaart van een kogel, buldert als een straaljager, maar de tweevoeter hoort nog niks. Hij heeft de zintuigen van een bospaddenstoel, daarom moet hij constant bewaakt worden.
Een rokende lichtschacht barst door het wolkendek.
Pas als Bodolf blaft ziet de oude man het, voelt de doffe dreun op zijn borstkas, schrikt als hij merkt dat de hond al twintig-dertig-veertig bomen van hem verwijderd is, roept zijn naam – ‘bodolf! bodolf! hier!’ – nog altijd even bang om alleen te zijn, om de weg kwijt te raken in het bos.
Bodolf stopt en blaft zodat de oude man weet waar hij heen moet. Het begint hard te regenen. Nu moet hij snel zijn, voordat het water de sporen wist, de geuren wegspoelt, elk geluid dempt met gekletter. Blindelings duikt hij door de natte varens, hijgt in volle vaart bergop, zwenkt om dikke stammen heen, springt als een vluchtende ree over rotsen, ruikt hoe zijn prooi steeds dichterbij komt, stopt als hij stuit op een dichte wand dennentakken.
In de verte hoort hij de trage tweevoeter weer roepen. Blaffend zoekt hij een opening tussen de getroffen bomen, die bergaf leunen, steun zoekend tussen hun soortgenoten. De regen verdunt de onbekende geur, die doet denken aan een brandende kachel, drogende schoenen, smeltende zolen, overkokende melk. Zijn prooi is een ding, geen dier.
Hier is een opening. Hij duikt erdoorheen en racet steil omhoog over een berg omgeploegde aarde, waar modderige stroompjes vanaf kronkelen. Zijn poten dringen door de natte bovenlaag naar de aarde eronder, die warmer is dan het duinzand bij de zee. De tweevoeter blijft roepen, steeds dichterbij. Nu moet hij snel handelen. Het gevaar heeft zich verscholen in een diepe kuil, tussen de verschroeide boomwortels waar het regenwater een poel begint te vormen. Hij blaft nog eens boven op de rand en duikt dan de kuil in, haakt zijn nagels keer op keer in zijn prooi, die steeds heel even, zoemend als een mug, tevoorschijn komt.
bodolf! hier!
De tweevoeter staat aan de rand van de kuil. Hoestend leunt hij op een tak die hij onderweg heeft opgeraapt, zijn grijze haren en baard hangen in natte staarten langs zijn hoofd. Hij doet zijn rugzak af, legt hem tegen een boom en ritst het voorvakje open. Als Bodolf de wurgketting hoort versnelt hij zijn graafwerk, hapt naar zijn zoemende prooi, die steeds minder goed zichtbaar is onder het stijgende water.
bodolf! nee!
Steunend op de tak daalt de oude man af in de kuil. Bodolf hoort de modder aan zijn laarzen zuigen. De wurgketting rinkelt. Nog even en hij mag niet meer. Modderwater vliegt in wilde stoten in het rond. Hij blaft naar zijn prooi, draait weg als de ketting nadert, doet wat hij kan om de tweevoeter te waarschuwen dat het ding nog leeft.
bodolf!
Hij wordt aan zijn nekvel uit het water getrokken, voelt de wurgketting strak om zijn strot, wordt blaffend en spartelend de kuil uit gesleurd, hoort het onbekende gevaar nog steeds zoemen.
stil! zit!
Bodolf negeert de verstikkende ketting en blaft onophoudelijk, steeds wilder als hij ziet hoe de tweevoeter weer afdaalt in de kuil, steunend op zijn stok, die hij vervolgens tussen de wortels van de boom steekt om de prooi los te wrikken. Het zoemen wordt steeds intenser, maar de oude man lijkt het niet te merken. Met een laatste kreun duwt hij het ding los. Het geluid wisselt nu steeds van toon, alsof de prooi in beweging is onder water. De ketting bijt dieper en dieper in Bodolfs huid, totdat hij alleen nog hoestend kan grommen door zijn afgeknepen strot.
bodolf! af!
Hijgend ziet Bodolf hoe de tweevoeter de prooi met kleine zetjes uit het water tevoorschijn duwt. Het zoemen wordt intenser. Het ding lijkt op een steen, net iets groter dan een tennisbal. Als de oude man vooroverbuigt om het ding beter te bekijken, blaft Bodolf de ketting weer strak om zijn strot.
stil, jongen! stil maar.
De oude man zet zijn bril op, knielt in de modder, buigt zich voorover. Bodolf rukt zijn eigen kop bijna van zijn romp.
Als de tweevoeter de prooi opraapt verandert het zoemen in piepjes, die elkaar steeds angstiger opvolgen, als een hok vol eendagskuikens.
Bodolf kan alleen nog gorgelend grommen.
De pieptoon wordt steeds hoger en intenser als de oude man de prooi in zijn handen draait.
tsjak!
Als een tak die afbreekt.
Eerst stilte.
Dan paniek.
Brullend probeert de tweevoeter zich van de prooi te ontdoen. Glijdend en struikelend klautert hij uit de kuil, slaat keer op keer met zijn hand in de modder, vloekt en trekt aan de prooi, die nu steeds een rustig tikje voortbrengt, als een druppel in een pan.

*

Marjan

Kjøpsvik, Noorwegen

De oude Panda hikt, stikt en verzuipt. Marjan draait de sleutel nog eens goed door, houdt hem stevig vast. De motor lacht traag. Achter haar begint de lange rij te schelden. Een forsgebouwde veerman in een oranje overall wandelt rustig de oprit af. Hij spreidt zijn handen, tuurt door de voorruit en schudt zijn hoofd als hij ziet dat ze een vrouw is. Marjan leunt op de toeter. Onder de motorkap wordt een gans gewurgd. De veerman glimlacht en geeft aan dat ze moet blijven zitten als ze haar gordel wil afdoen.
Ze draait haar raampje open. ‘Do you think this is funny?’
De veerman leunt voorover met zijn handen op zijn rug. ‘Where do you go?’ vraagt hij.
‘North Cape.’
Hij glimlacht. ‘Not today. Where do you go today?’
‘I don’t know yet.’
‘Wait,’ zegt hij en stapt opzij zodat hij de file achter haar kan overzien. Hij zwaait, fluit hard op zijn vingers en wenkt. Een witte bestelbus maakt zich los uit de rij en komt traag langszij. De veerman begroet de chauffeur, die even naar haar kijkt en dan knikt. De twee lachen haar samen uit en schudden elkaar dan weer de hand. De veerman geeft een update terwijl de bestelbus voor haar insteekt en achteruit manoeuvreert.
‘He will pull you to Kjøpsvik,’ zegt de veerman.
‘Juppsvee?’
‘Kjøpsvik, yes. Other side here. There is a hotel.’
‘Will he pull me to the hotel?’
‘Yes, he will pull you. Do you know how to do this?’ Hij maakt sturende en remmende bewegingen met zijn handen.
‘Yes, I’ve been pulled before.’
‘Okay. You go now.’
‘What is his name?’
‘Bengt. You go now. Brake off! Brake off!’ Hij wijst op de handrem.
‘Must I pay him? How much?’
De veerman haalt zijn schouders op. Het sleeptouw wordt strakgetrokken en de Panda hort voort. Marjan heeft nog maar net haar rijvaardigheid hervonden als het busje plotseling stopt in een van de parkeerbanen. Ze pompt op de rem. Niks. Grijpt naar de handrem. Te laat. De Panda bijt in Bengts bumper. Glasgerinkel. Ze schreeuwt de frustratie van zich af.
Bengt verschijnt, trekt zijn wenkbrauwen op, bekijkt de gebroken koplampen van de Panda en de bumper van zijn bus. Hij brult naar de veerman, steekt beide middelvingers naar hem op, lacht hoofdschuddend en verdwijnt door een deur de trap op.
Marjan vloekt. Het waren net kinderen, mannen. Grote baby’s die altijd hun zin wilden krijgen, die hun behoeftes niet konden uitstellen, die moesten lachen om hun eigen stomme grappen, domme spelletjes leuk vonden, nauwelijks hun eigen kont konden afvegen, gingen mokken als ze gewezen werden op beloftes die ze niet waren nagekomen, die zonder aarzeling steun verleenden aan ieder ander lid van hun wereldwijde, pikdragende rukkersclub. Ze zou Bengt eens de waarheid zeggen. Nee, die andere, de veerman, de lul. Ze zou ze beiden eens de waarheid zeggen. Net als ze bij Hans had gedaan, dat leugenachtige, bibliothecaresse-neukende stuk vreten. Het was goddomme niet eens een echte bibliothecaresse geweest. Gewoon een slecht gepermanente bimbo-mama, die op haar vrije dag het bureau van de bieb op school bezette. De fucker.
Ze snuift een lachje. Het helpt echt, hardop vloeken. Haar psycholoog had gelijk. Terwijl ze haar spullen bij elkaar raapt vervliegt de aandrang om Bengt en de veerman de oren te wassen. Wat schiet ze ermee op? Weinig. De opluchting zal van korte duur zijn. Daarna zal ze met haar twee kapotte koplampen op zoek moeten naar een nieuwe lul. ‘Ik dacht het even niet, Bengt. Sleep me nu maar lekker verder.’

De kleine restauratie is stampvol maar er heerst een sacrale stilte, als een kerk vlak voor aanvang van de dienst. Veel van de klanten, jong en oud, zien eruit alsof ze een lange reis achter de rug hebben. Ze praten zachtjes met elkaar of staan schuifelend te wachten. Marjan slalomt naar de toonbank en merkt pas halverwege dat de rij bij de deur begint. Als ze zich wil omdraaien ziet ze Bengt bij de toog zitten met drie andere mannen. Hun kleding vloekt met het zwart en grijs van de andere klanten. Twee van Bengts vrienden dragen felgroene trainingspakken met de tekst tysfjord fisk achterop. De derde heeft een wit T-shirt aan met een felgroen logo erop. Ze trekken lootjes. De man met het T-shirt verliest en doet alsof hij moet huilen. De anderen lachen en troosten hem. Dan pas voelt Bengt haar kille blik. Hij kijkt op, geeft Marjan een knipoog en spreekt kort met de anderen, die zich allen omdraaien en haar begroeten. Marjan geeft een kort knikje en bekijkt het meisje achter de toonbank. Het kind werkt zich uit de naad. Typisch – mannen die lekker zitten te niksen terwijl vrouwen de poten uit hun lijf lopen. Ze wil achter de toonbank stappen om het meisje te helpen, maar ze wil nog veel liever thee. Superheet graag, zoals het kopje waarop ze de bimbo-bibliothecaresse had getrakteerd. De schrik op haar opgedirkte smoel had heel even alle ellende weggespoeld. Het was wat overdreven geweest, maar die pikkensabbelaar had het dik verdiend. ‘Bent u Pamela?’ Marjan hoefde het antwoord niet eens af te wachten. Ze zag aan Pamela’s wapperende wimpers en roodgestifte dellenmond dat ze donders goed wist wie ze voor zich had. flatsj deed de thee en schreeuw deed de bimbo, terwijl ze zich van haar bloes en bh probeerde te ontdoen. Toen was Marjan er met een stevige reprimande van afgekomen, maar tien dagen later zat ze weer bij het adjunct-hoofd, nu voor een ander incident. Dit keer gaf hij haar twee opties: een lange vakantie of vervroegd pensioen. Ze vond het belachelijk. Ze had dat rotjoch niet eens vol geraakt.

[...]

 

Copyright © Richard de Nooy 2017

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum