Leesfragment: Vichy

23 mei 2017 , door Jan-Willem Anker

Vandaag verschijnt de nieuwe roman van Jan-Willem Anker, Vichy! Wij brengen een uitgebreid fragment.

Elmar is docent Frans in opleiding. Hij laat zijn hoogzwangere vriendin thuis achter om een taalcursus te volgen in Vichy. Maar wat een ontspannen verblijf had moeten worden, verandert algauw in een zware beproeving. Vichy, tijdens de Tweede Wereldoorlog de zetel van het regime van Pétain maar nu al jaren een slaperig oord in de Auvergne, gaat gebukt onder extreme hitte. Nadat een man voor zijn ogen bezwijkt, wordt het voor Elmar gaandeweg steeds moeilijker het hoofd koel te houden. Zeker als een aantrekkelijke medecursiste haar zinnen op hem zet.

N.B. We publiceerden eerder voor uit Ankers romandebuut Een beschaafde man en uit Het plein.

 

De groene rechthoek

Opnieuw ziet de stad mottig van een eindeloze regenbui. Op een achternamiddag aan het eind van de lente sta ik achter de balie van het Green Rectangle Hotel. Het hotel is gelegen in een westelijke buitenwijk van Amsterdam, net iets voorbij de ringweg, aan de drukke Slotermeerlaan. Er is een trambaan en bus 69 stopt vlakbij. Die gaat naar de luchthaven, wat gunstig is voor de buitenlandse gasten.
Hoewel ik vaak bang ben gasten welkom te heten in de Groene Rectaal is de naam van het hotel goed gekozen. Het gebouw is een groene rechthoek. Van buitenaf ziet het eruit alsof er een overheidsinstantie of verpleeghuis in is gehuisvest, met twee verdiepingen en talloze ramen die me om een of andere reden aan patrijspoortjes doen denken. Ernaast ligt een brede maar ondiepe sloot. In het water drijft altijd afval: blikjes, bekertjes en verpakkingsmateriaal, afkomstig van scholieren die hun lunchpauze aan de rand van het water doorbrengen.
Het is net na vieren. Ik ben moe, de spieren in mijn gezicht voelen slap aan. Mijn doorzettingsvermogen wordt beproefd, nog even. Over anderhalf uur begint de avondshift. Gelukkig zijn de meeste daggasten al ingecheckt, er is niet veel meer te doen. Alle mailtjes tot een halfuur geleden heb ik weggewerkt. Ik staar in de lege, uitbundig verlichte vestibule. Een goudkleurig licht vult de ruimte.
Al de hele dag regent het, soms hevig, soms afzwakkend tot licht gemiezer. In de pauze zag ik water opwellen uit een rioolput. Muntgrijs is de hemel. De hele dag is de tram voorbij gerold, onderweg naar de Sloterplas of het Centraal Station. De zware dreun van de tram hoor je al van ver, net als het gerinkel om fietsers en voetgangers te waarschuwen.
Tegenover de balie bevindt zich een muur versierd met hotelkunst. Om de twee maanden worden de felgekleurde en abstracte voorstellingen vervangen door andere felgekleurde en abstracte voorstellingen (zelden ontbreken er groene rechthoekjes). Telkens weer net iets andere verfexplosies van anonieme kwastjongleurs. Volgens het management is die regelmatige wisseling van ‘wanddecoratie’ nodig. Ook het interieur moet ervan getuigen dat het Green Rectangle Hotel een dynamische omgeving is.
Tussen de doeken hangt een enorme ovale spiegel. Elke werkdag zie ik mezelf in deze spiegel, al bijna zeven jaar lang. Het werk als receptionist is ver ‘onder mijn niveau’, maar na wat vrijblijvend gedartel in de geesteswetenschappen heb ik weinig te kiezen. Het voordeel van receptiewerk is dat ik me zelden bovenmatig hoef in te spannen. Bovendien werk ik aan een uitweg.
Even is het heel stil. Het is het soort stilte dat eigenlijk doorbroken moet worden door een oude pendule. Mijn stropdas, een wijnrood gevalletje dat ik van Heleen heb gekregen, zit te strak. De kraag van mijn overhemd drukt in mijn nekvel. Het is moeilijk om me niet te laten afleiden door het lichte schrijnen van mijn hals. Zou er al een rode schram zitten? Ik kijk zo neutraal mogelijk in de wandspiegel. Wat denken mensen wanneer ze me zien? Aardige buurman? Perverseling? Kerel die niet van hobby’s houdt? Docent in deeltijdopleiding?
Boris klopt me op de schouder en laat daar zijn hand rusten als een zware, warme epaulet. ‘Alles in orde, chef?’
‘Gozer,’ zeg ik, ‘noem me alsjeblieft geen chef, dat klinkt als maestro, maar dan erger.’
‘Sorry, Elvis, zal het nooit meer doen.’
‘En noem me al helemaal geen Elvis, anders ga ik je lelijke vriendin versieren.’
Boris lacht vet. Zijn dikke wenkbrauwen schuiven omhoog. Hij lacht als een harlekijn of zo’n rafelige komiek uit de vaudeville. Boris vertelt graag over alle reizen die hij heeft gemaakt. Hij is een wandelende airmile. Telkens als hij zijn mond opent, doet hij een appel op me om me niet in hem in te leven, om mijn vermogen tot empathie niet aan te spreken. Het is een desinteressebevorderend mens.
De schuifdeuren gaan opzij, koele lucht stroomt de ruimte in. Een echtpaar met kinderen komt binnen, ze schudden de regendruppels van hun jassen. Ze spreken Frans met elkaar. Het geruis van de regen klinkt even iets harder.
‘O, het zijn de Fransoeski’s, jouw beurt, musjeu!’
In correct Engels zegt de vrouw dat ze een reservering hebben voor een gezinskamer op naam van Charpentier. Ik heb de reservering gauw gevonden. Mevrouw Charpentier is van mijn leeftijd, petite met mediterrane trekken. Nadat ik haar paspoort heb gekopieerd, zeg ik haar dat ze, indien ze dat wil, ook Frans kan spreken.
‘Iets oké, aaj hèv toe prekties maaj Iengliesj,’ zegt ze glimlachend. Engels oefenen in Amsterdam vind ik een vergissing, maar soit, ze moet wat.
Moi, je dois m’entrainer en français, madame,’ antwoord ik. ‘Alors, vous parlerez en anglais et je répondrai en français. D’accord, madame?’
Very well.’
De man, casual geklede veertiger, is met de kinderen in de weer, een meisje dat erg veel energie heeft en een licht drenzende baby die uit zijn kinderwagen getild wil worden. De man zegt iets in vliegensvlug Frans dat me ontgaat.
He’s hungry,’ zegt mevrouw Charpentier plotseling vermoeid, een paar kleine rimpels snijden in haar gezicht. Ze stopt haar creditcard terug in haar portemonnee – ik vang een glimp op van een pasfoto – en vult haar gegevens in.
Nadat het gezin in de lift verdwenen is, bekijk ik mezelf weer in de spiegel. Opnieuw hetzelfde smoelwerk.
Zoek de verschillen.
‘Soms wel handig, maestro, dat Frans van jou.’
‘Met haar Engels was niets mis.’
De telefoon gaat. Ik wil opnemen, maar Boris is me voor. Ik denk aan het gesprek met mevrouw Charpentier. Waarom heb ik de toekomende tijd ‘parlerez’ gebruikt? Dat was overdreven. Zo zeggen Fransen dat niet, het klinkt wat formeel wellicht. Misschien was de tegenwoordige tijd in dit geval gepaster geweest, maar zeker weet ik dat niet. Of toch de futur proche, de nabije toekomst?
‘Hi Charlotte,’ zegt Boris, terwijl hij me een knipoog geeft. Ik snap niet waarom. Charlotte is van personeelszaken. Vanmiddag werkt ze thuis. Dat ze belt kan nooit veel goeds betekenen.
‘Ik geef hem aan jou, Charlotte.’
Ik krijg de hoorn in handen geduwd en druk hem tegen mijn oor. Charlotte vertelt dat ze net gebeld is door Eva, de collega die avonddienst heeft. Eva heeft zich afgemeld, het dak van haar berging lekt.
‘Het spijt me, Elmar, maar zou jij bereid zijn de avond door te willen werken? Ik heb niemand anders en ik weet dat ik op jou kan vertrouwen.’
Dat laatste zinsdeel vind ik om te kokhalzen, al begrijp ik niet goed waarom. Het is bedoeld als compliment. Het is ook een compliment, waarom vind ik haar taalgebruik zo belangrijk? De meeste mensen houden vast aan bekende formules. Waarom wind ik me daar zo over op? Alsof ik zelf altijd zo welbespraakt uit de hoek kom.
‘Tja, ik heb vanavond les, Charlotte,’ zeg ik in een poging klare taal te spreken. Ze weet per slot van rekening dat ik me aan het omscholen ben. ‘Het is de enige dag in de week en die lessen zijn belangrijk, want er is een opkomstplicht. Is er niemand anders om Eva te vervangen?’
Er is niemand anders, althans niemand die Charlotte zozeer vertrouwt als mij. Weer die walging. Boris wil ze niet vragen, omdat hij vorige week al overgewerkt heeft.
‘Het is wel heel jammer dat Eva’s dak lekt.’
‘Alleen van de berging, gelukkig.’
‘Ja, gelukkig maar.’
‘Je zou me enorm uit de brand helpen, Elmar.’
Ik heb geen zin om toe geven. De studie gaat altijd voor, die studie is mijn ontsnappingsroute, mijn reddingsbaken. De belofte van een ander leven. Bovendien werkt Roy vanavond, een student Communicatiewetenschappen die me nog meer op de zenuwen werkt dan Boris. Anderzijds, ik kan me deze studieabsentie veroorloven en wat ik met deze extra uren verdien is welkom.
Even later leg ik de hoorn op de telefoon. Ik app Heleen dat ik moet overwerken: ‘Alles goed met spruit? Kus’.
De hele avond zal mijn gezicht weerspiegeld worden. De tram dreunt in de regen voorbij. Als ik goed kijk zie ik een wolkenrand oplichten als zilvergeld. Boris wil heel graag een verhaal vertellen over zijn rondreis door Zuid- en Midden-Amerika. Ik moet hier snel weg.
‘Ooit in Mexico City geweest, Elvis?’

 

Copyright © 2017 Jan-Willem Anker

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum