Dit jaar gaat de VSB Poëzieprijs op tournee en in dat kader organiseert Spui25 op 12 januari een avond met genomineerden Hannah van Binsbergen en Delphine Lecompte. Lees bij ons gedichten van beide dichters!
Op 26 januari wordt in Groningen de VSB Poëzieprijs 2016 uitgereikt aan een van de vijf genomineerde dichters: Hannah van Binsbergen, Rodaan Al Galidi, Ruth Lasters, Delphine Lecompte en Nachoem M. Wijnberg. Twee dichters, de jonge Hannah van Binsbergen en Delphine Lecompte, zullen op 12 januari (20.00 uur) voordragen uit hun bundels Kwaad gesternte en Dichter, bokser, koningsdochter. De andere dichters worden middels videobeelden aan u voorgesteld.
Dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz presenteert de avond en gaat met Van Binsbergen en Lecompte in gesprek over dichten als ambacht, de dichterlijke werkwijze en hoe je als dichter tot het perfecte gedicht komt.
Het is woensdag en ik mag een harnas kiezen dat geweld op afstand houdt, in alliantie met de Vijanden van Vernedering. Als ik mijn benen weer bij elkaar doe, word ik moeier en moeier; ik kan wachten in mijn wapenrusting of het rokje dat hij mooi vond, hij zal niet komen. Ik bijt hem, hij moet het afleren.
Als ik mijn ogen open is alles verloren, dan moet ik meegaan naar het gat in de geschiedenis. Van alle marsen die jullie kunnen lopen, jullie die ik mijn broeders noem, waarom is er niet één die niet vooruitgaat?
Ik kan niet kiezen. Mijn vrienden willen mij niet helpen en mijn vijand die een vaste vorm begint te krijgen aan de randen van mijn angsten spreekt bemoedigende woorden. Hebben jullie wel eens aan het kwaad gedacht dat in de situatie schuilt? Het harnas dat ik kies zal hopelijk mijn geur verhullen. Als ik mijn benen bij elkaar doe, is alles verloren. Mijn harnas klinkt me vast aan dit moment, waar iets herinnerd en iets beloofd wordt en dit gesternte staat boven mijn hele generatie.
Ik heb weinig hoop zonder jullie, maar jullie geven me niets wat ik niet snel en zo vernederend zacht moet laten gaan, jullie die ik mijn broeders noem, een droom die het dagelijks leven stuk kan slaan, is dat waarom we vooruitgaan? Zolang ik niet mijn ogen open, lig ik in zijn armen.
O, ik kende Sint Franciscus goed, we zijn praktisch samen opgegroeid de knappe Franse prins en ik, sombere jonge roker.
De jongens en meisjes gelijk, ze zeiden: we kunnen wel wanneer we willen we kunnen het altijd wel maar een hazewind haalde hen in en beet hen
beet hen tot ze toegaven iets werkelijk wilds te willen.
De strandvogels liepen met hem mee hij had echt een gave met die beesten.
En de beetwond zei hun: jonge roker, vier je lichaam. Geef maar toe dat je ervan geniet: de privileges van je nieuwe leven
een hemel met een assenstelsel en een hoog punt in het landschap om het allemaal te overzien.
Maar de schaamte, hond, die alles mogelijk maakte maakt broeders van ons allemaal.
Rook door, waarom zo somber? Waarom zo somber?
© 2016 Hannah van Binsbergen
Ik was eens op taalkamp Ik hoorde het werkwoord bijten in het Frans En ik dacht dat het sterven betekende Ik mocht mijn hand in de muil van een kalf steken En ik voorvoelde dat seks minder intiem zou zijn; minder gezellig ook.
Ik werd verliefd op iemand van hetzelfde geslacht Ze mocht vroeger naar huis omdat haar vader een poolreiziger was Een kortharige monitrice zei: ‘Tu as une voix forte!’ Ze haatte mij, het was een klein beetje wederzijds Elke dag dacht ik aan de kerk van mijn geboortedorp.
Ik werd betrapt toen ik shampoo trachtte te stelen Van het minst blozende en meest blonde kamplid Ik kreeg een postkaart van mijn moeder Het was een paardenrace van Degas Ze schreef: ‘Parijs is mooi. Wilfried heeft een Afrikaans masker voor mij gekocht.’
Ik was eens op taalkamp Ik leerde dat bijten en sterven niet dezelfde woorden waren Na de verijdelde shampoodiefstal werd ik geminacht Elke ochtend sprak ik met God Ik vond hem even getalenteerd als Degas, en mooier nog dan paardenbenen.
Zo prettig was het taalkamp niet Het kalf en de postkaart waren de hoogtepunten Terug thuis mocht ik mijn mening geven over het Afrikaanse masker; ik had er geen.
Ja, ik heb al verschillende gedichten over touwslagers geschreven Maar ze waren telkens verzonnen, of ze waren metaforen En nu ik eindelijk een bloedechte touwslager heb leren kennen Ben ik bang om hem voor te stellen; bang dat jullie me niet meer zullen geloven Zoiets als 'The boy who cried wolf', maar minder dramatisch.
Ik waag het erop: hij heet Ben en hij heeft een naaktkat Waarvoor hij door het vuur zou gaan Dan word ik week; wanneer ik hoor Dat een man voor zijn huisdier door het vuur zou gaan Hij is 36 jaar en hij leest graag Russische toneelstukken.
Maar hij heeft geen tijd om naar het theater te gaan Voor 'tijd' lees 'geld' Een touwslager verdient heel weinig Ik wil hem helpen zonder zijn trots te krenken Dus bestel ik onder een valse naam 1000 bundels touw
Mijn valse naam is Blanche duBois Ik ben 36 jaar en ik lees graag Amerikaanse toneelstukken Vooral wanneer ze zijn geschreven door Tennessee Williams Wiens dood met een dopje mij doet huiveren Ik ga soms naar het theater, maar ik moet altijd in paniek de zaal verlaten.
Ik heb afgesproken met Ben in een pannenkoekenhuisje Hij is te laat Hij komt niet Op mijn pannenkoek liggen aardbeien Ze blijven liggen, het spijt mij.
1000 bundels touw in mijn huis En geen haar op mijn hoofd Dat eraan denkt zelfmoord te plegen Ik zal wel een andere methode gebruiken, later Veel later wanneer alle touwslagers zijn uitgestorven.
© 2016 Delphine Lecompte